ECLI:NL:RVS:2017:2475

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
201702553/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Helder
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nieuw-Calslagen 2016 en de gevolgen voor woningbouw in het landelijk gebied

Op 9 februari 2017 heeft de raad van de gemeente Aalsmeer het bestemmingsplan "Nieuw-Calslagen 2016" vastgesteld, dat voorziet in de bouw van maximaal 15 woningen op voormalig agrarische percelen langs de Herenweg te Kudelstaart. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het plan in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, waaronder de exploitatie van een jachthaven op zijn perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 augustus 2017 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig zijn afgewogen. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellant heeft niet overtuigend aangetoond dat het plan in strijd is met de PRV, noch dat er sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702553/1/R6.
Datum uitspraak: 13 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
en
de raad van de gemeente Aalsmeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Calslagen 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Bakker en P. Geurts, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn, gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in maximaal 15 woningen op voormalig agrarische percelen langs de Herenweg te Kudelstaart.
Een eerder plan dat voorzag in woningen op deze locatie (destijds maximaal 18) is door de raad op 19 februari 2015 vastgesteld en bij uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2932, vernietigd wegens strijd met het toen geldende artikel 24 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (hierna: PRV).
[appellant] kan zich niet verenigen met de door het plan mogelijk gemaakte woningbouw. Hij wijst in dit verband op de planologische mogelijkheid om een jachthaven te exploiteren op zijn perceel Herenweg 66, grenzend aan het plangebied.
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3.    De relevante (wettelijke) bepalingen en planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.    Voor zover in het nadere stuk van 12 juli 2017, dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep is ingediend, nieuwe beroepsgronden naar voren zijn gebracht, dienen deze gelet op het bepaalde in artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) buiten inhoudelijke bespreking te blijven. Dit laat onverlet dat de reeds aangevoerde beroepsgronden nog wel konden worden voorzien van nieuwe argumenten. Voor zover sprake is van nadere argumenten ter onderbouwing van eerder aangevoerde beroepsgronden, zijn deze door de Afdeling in de beoordeling betrokken.
5.     [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de artikelen 13 en 15 van de PRV. Hij voert hiertoe aan dat ten onrechte wordt voorzien in woningbouw buiten het bestaand bebouwd gebied. Volgens [appellant] heeft de raad de noodzaak van het realiseren van de woningen op deze locatie - in strijd met de artikelen 13 en 15 van de PRV - onvoldoende gemotiveerd.
5.1.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de PRV voorziet een bestemmingsplan niet in woningbouw in het landelijk gebied. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de PRV, kan - ondanks het bepaalde in het eerste lid - wel in woningbouw in het landelijk gebied worden voorzien, mits aan een aantal motiveringseisen wordt voldaan. Deze motiveringseisen zijn, voor zover hier relevant, opgesomd in de artikelen 13, tweede lid, en 15, eerste en tweede lid, van de PRV.
5.2.    Niet in geschil is dat het plangebied is gelegen in het landelijk gebied in de zin van de PRV.
In de plantoelichting is uiteengezet op welke wijze bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de eisen die in artikel 13 van de PRV aan woningbouw in het landelijk gebied worden gesteld. De raad wijst daarbij tevens op het rapport "Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking BP Nieuw Calslagen" van 28 juli 2016, dat is opgesteld door Rho Adviseurs voor Leefruimte. In dit rapport is onder meer bezien of de ontwikkeling in het plan zich verdraagt met de provinciale woonvisie en de regionale actieprogramma’s. Tevens is onderzocht of de nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woningbouwmonitor en -prognose en of de woningen niet binnen bestaand bebouwd gebied konden worden gerealiseerd.
In de plantoelichting is eveneens uiteengezet op welke wijze rekening is gehouden met de eisen in artikel 15 van de PRV. Daartoe is getoetst aan de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals vastgesteld door provinciale staten. Voorts gaat de raad in de plantoelichting onder meer in op de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en zet hij uiteen op welke wijze de kernkwaliteiten van de planlocatie als uitgangspunt voor herontwikkeling van de locatie hebben gefungeerd. De raad wijst er voorts op dat ingevolge artikel 15, vierde lid, van de PRV, advies is gevraagd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna: ARO).
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de motiveringseisen in de artikelen 13 en 15 van de PRV. De Afdeling betrekt daarbij dat [appellant] niet nader heeft toegelicht in welk opzicht de raad volgens hem niet aan deze motiveringseisen heeft voldaan. De enkele stelling ter zitting dat het plangebied in het Groene Hart is gelegen, is in dit verband onvoldoende. Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.2.1, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Op grond van dit artikellid en de bijbehorende kaart zijn in het plangebied geen nieuwe woningen toegestaan, zo stelt hij. [appellant] geeft te kennen dat in 2006 weliswaar een verklaring van geen bezwaar in de zin van artikel 8.9, derde lid, van de Wet Luchtvaart is afgegeven, maar dat deze betrekking had op een ander plan waarin in minder woningen werd voorzien. Volgens [appellant] had de raad daarom een nieuwe verklaring van geen bezwaar moeten aanvragen.
6.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.2.    In artikel 8.9, vijfde lid, van de Wet Luchtvaart staat dat de verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied (onder meer als bedoeld in artikel 2.2.1, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol), kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven. De normen in de Wet Luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol strekken derhalve in zoverre tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de woningen waarop de verklaring van geen bezwaar betrekking heeft.
De verklaring van geen bezwaar heeft geen betrekking op de woning van [appellant]. [appellant] is voorts geen eigenaar van gronden in het plangebied en heeft evenmin concrete plannen om één van de woningen in het plangebied te betrekken. De regelingen strekken in zoverre kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg dat het betoog van [appellant] over de gehoudenheid van de raad tot het aanvragen van een nieuwe verklaring van geen bezwaar, kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
7.    [appellant] betoogt verder dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat hij een jachthaven exploiteert. Volgens [appellant] is de raad ten onrechte afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 50 m voor geluid tussen de jachthaven en de voorziene woningen, zodat ter plaatse van de te realiseren woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hierdoor worden de exploitatiemogelijkheden van de jachthaven belemmerd.
7.1.     In de uitspraak van 16 september 2015 - die onder 1 reeds is aangehaald - heeft de Afdeling beoordeeld in hoeverre ter plaatse van de woningen in het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling heeft toen ook bezien in hoeverre de exploitatiemogelijkheden van de jachthaven als gevolg van het plan worden beperkt. In de uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat geen aanleiding bestond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het plan niet zal leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden van [appellant] voor een jachthaven op het perceel.
7.2.    Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat in het nieuwe akoestisch rapport dat ten behoeve van de vaststelling van het onderhavige plan is opgesteld, namelijk het "Akoestisch onderzoek industrielawaai ten behoeve van bouwlocatie Nieuw Calslagen te Kudelstaart" (hierna: het akoestisch rapport) van 28 juli 2016, dat is opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs B.V., geen rekening is gehouden met de strekdam waarop volgens hem ook activiteiten ten behoeve van een jachthaven kunnen plaatsvinden.
De Afdeling stelt vast dat de in het akoestisch rapport berekende geluidniveaus op de gevels van de te realiseren woningen, nagenoeg dezelfde zijn als in het akoestisch rapport dat ten grondslag lag aan het bestemmingsplan van 19 februari 2015. Net als in het vorige rapport is ook in dit akoestisch rapport aanbevolen dat bij de voorziene woningen een gevelwering van ten minste 28 dB(A) wordt aangebracht om een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) te verzekeren. Voorts is op de verbeelding bij het plan opnieuw de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hogere geluidsisolatie" opgenomen en is in artikel 8, lid 8.3.1, van de planregels wederom vereist dat een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) moet kunnen worden aangetoond voordat een omgevingsvergunning wordt verleend voor de bouw van woningen binnen de bouwvlakken waaraan deze aanduiding is toegekend. Hetgeen door [appellant] is aangevoerd geeft naar het oordeel van de Afdeling daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 16 september 2015. In het akoestisch rapport is weliswaar niet uitdrukkelijk rekening gehouden met de strekdam als deel van een mogelijke jachthaven op het perceel van [appellant], maar het gebruik dat [appellant] in verband met de exploitatie van een jachthaven van de strekdam zou kunnen maken, zo van dergelijk gebruik al sprake zou kunnen zijn, is naar het oordeel van de Afdeling dermate beperkt dat daarin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is. Het betoog faalt.
8.    [appellant] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid zoals vastgesteld in het Masterplan Herenweg 2011. Hierin worden als kernkwaliteiten van het landschap volgens hem onder meer openheid en groen genoemd, waaraan de woningen in het plan afbreuk doen.
8.1.    In de uitspraak van 16 september 2015 heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de verenigbaarheid van het bestemmingsplan van 19 februari 2015 met het gemeentelijk beleid in het Masterplan Herenweg 2011. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat volgens het Masterplan Herenweg 2011 in het plangebied in drie doorzichten tussen de Herenweg en het achterliggende water moet worden voorzien. Omdat het plan voorzag in deze doorzichten bestond volgens de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad was afgeweken van het beleid in het Masterplan Herenweg 2011.
De Afdeling ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan in de uitspraak van 16 september 2015. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het thans voorliggende plan naar aanleiding van opmerkingen in het kader van de advisering door de ARO om de doorzichten te optimaliseren, deze op strategische punten een aantal meter verbreed zijn of de bouwvlakken zijn verkleind en het aantal woningen is teruggebracht van 18 naar 15. Voor het oordeel dat, zoals [appellant] betoogt, het plan een extra woning mogelijk maakt, bestaat geen aanleiding. De raad heeft ter zitting verklaard dat het botenhuis waar [appellant] op doelt, geen woning is. Het betoog faalt.
9.    [appellant] betwijfelt verder of het plan economisch uitvoerbaar is. Hij stelt hiertoe dat geen exploitatiebegroting is opgesteld, zodat onvoldoende duidelijk is of de kosten van de algemene voorzieningen en de planschade ook kunnen worden gedragen als niet alle woningen in het plan worden gerealiseerd.
9.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente Aalsmeer onvoldoende budget beschikbaar kan stellen om de gemaakte kosten, voor zover deze kosten op de gemeente drukken, op te vangen. Nu voorts de raad heeft toegelicht dat, in de eerste plaats door een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer, in alle kosten is voorzien, had de raad naar het oordeel van de Afdeling niet op voorhand in redelijkheid moeten inzien dat het plan financieel en economisch niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
10.    [appellant] betoogt voorts dat de raad heeft miskend dat sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Hij wijst in dit verband op het gebruik van de strekdam,  waarmee bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden.
10.1.    De Afdeling stelt voorop dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht.
De aanwezigheid van een zakelijk recht - zoals een eigendomsrecht of een erfdienstbaarheid - is in beginsel voor de uitvoerbaarheid van een plan niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat een evidente belemmering aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode in de weg staat en tevens vaststaat dat niet binnen de planperiode tot opheffing van het zakelijk recht kan worden overgegaan. Omdat hiervan niet is gebleken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen, waarvan op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat die in de weg staan aan de verwezenlijking van het bestemmingsplan binnen de planperiode. Het betoog faalt.
11.    Het beroep is ongegrond.
12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Helder    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017
91. BIJLAGE
Bij rechtsoverweging 4
Artikel 1.6a van de Chw luidt: "Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd."
Bij rechtsoverweging 5 e.v.
Provinciale ruimtelijke verordening (PRV)
Artikel 13 (zoals het luidde op 9 februari 2017):
1 Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.
2 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw indien:
a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s;
b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is nieuwe woningbouw in het landelijk gebied tevens mogelijk, indien:
a. nieuwe woningbouw tot stand komt conform een Ruimte voor Ruimte-regeling, als bedoeld in artikel 16;
b. nieuwe woningbouw onderdeel is van verbrede landbouw als bedoeld in artikel 26 e en functiewijzigingen op voormalige agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 17 of;
c. de nieuwe woningbouw onderdeel is van de transformatiegebieden - meervoudig zoals weergegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan.
4 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de aard, de omvang en de locatie van nieuwe woningbouw.
Artikel 15 (zoals het luidde op 9 februari 2017):
1 Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
d. de historische structuurlijnen;
e. cultuurhistorische objecten.
2 De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
3. Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).
4. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.
5. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt."
Bij rechtsoverweging 6 e.v.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a:
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet Luchtvaart
Artikel 8.9:
1 Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
2 In afwijking van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht duurt de in die artikelen bedoelde aanhouding totdat een bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het besluit in werking is getreden.
3 Bij de toepassing van artikel 8.8, eerste lid, artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wet ruimtelijke ordening, en de artikelen genoemd in het eerste lid, kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
4 De verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het luchthavengebied kan worden geweigerd met het oog op het gebruik van het gebied als luchthaven.
5 De verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
6 Artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Artikel 2.2.1:
1 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 1 zijn aangewezen, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik van gebouwen met een kantoorfunctie of van bedrijven.
2 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 2 zijn aangewezen, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik van gebouwen met een kantoorfunctie of van bedrijven.
3 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 3 zijn aangewezen, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
4 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
5 Van bestaand gebruik als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, is sprake indien op 20 februari 2003 op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor 20 februari 2003 een bouwvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.
6 Ten aanzien van degene die op 20 februari 2003 rechtmatig gebruiker is van een woning of een woonwagen op de gronden die op de kaart in bijlage 3 van dit besluit met de nummers 1 en 2 zijn aangewezen, kan indien sprake is van bestaand gebruik als bedoeld in het vijfde lid, beëindiging van dit gebruik niet worden gevergd.
7 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, zijn daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de wet.
Bij rechtsoverweging 7.2
Planregels bij het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016"
Artikel 8, lid 8.3.1:
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken aangeduid met [sba-hgiw] mag niet eerder worden afgegeven dan nadat is aangetoond dat voor deze hoofdgebouwen een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) gegarandeerd kan worden bij een maximaal optredend geluidsniveau zoals weergegeven is de bijlage 1 behorende bij deze regels.