Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
Toestemming echtgenote [gedaagde] vereist?
Het betreft immers een recht van eerste koop op een bedrijfspand, niet meer en niet minder. (..) Anders dan [gedaagde] meent gaat het in VSO II niet om een gift.”. Op die grondslag heeft de kantonrechter het beroep van [gedaagde] op de vernietiging door zijn echtgenote op grond van artikel 1:89 BW afgewezen. [gedaagde] heeft hiertegen gegriefd en aangevoerd dat de bepalingen van VSO II (wat er ook zij van de handtekening eronder) een bovenmatige gift inhouden en daarom nietig zijn omdat zijn echtgenote zich tijdig op laatstgenoemd artikel beroepen heeft. M&M Plaza en [eiser] hebben zich op het standpunt gesteld dat de bepalingen van VSO II geen gift inhouden en dat de echtgenote van [gedaagde] zich niet tijdig op het vernietigingsrecht heeft beroepen, omdat haar vorderingsrecht verjaard was ten tijde van haar beroep op het vernietigingsrecht.
109. Voor het geval dat de desbetreffende koopovereenkomst [uit 2021, met een derde, hof] een zodanige handtekening niet bevat en [gedaagde] een aparte verklaring c.q. brief van de echtgenote overlegt, vordert [eiser] dat deze brief op authenticiteit wordt onderzocht. De ouderdom van de inkt van de handtekening van de echtgenote op dat document c.q. die brief dient immers te worden vastgesteld teneinde te voorkomen dat [gedaagde] een document fabriceert waarmee hij onder zijn verplichtingen uit VSO II kan uitkomen.”. Onder #115 voert [eiser] voorts nog aan dat de echtgenote (net als [gedaagde] ) geen beroep op artikel 1:88 BW toekomt omdat zij niet als gevolg van VSO II hoeft te vrezen voor haar toekomst c.q. pensioen. Onder #116 stelt [eiser] dat VSO II in het kader van de bedrijfsuitoefening van [gedaagde] plaatsvond. In het incidenteel hoger beroep stelt [eiser] dat “
hij twijfels heeft bij de echtheid van de vernietigingsbrief van de echtgenote van [gedaagde]”, hetgeen vervolgens leidt tot de vordering in incidenteel hoger beroep om [gedaagde] te veroordelen c.q. te gebieden tot (…) “
IV overlegging van het origineel van de brief van 4 april 2020 waarmee de echtgenote van [gedaagde] VSO II vernietigt al dan niet ex artikel 843a Rv.”. Wat er ook van deze proceshouding zij, het bestaan van de brief is in elk geval niet betwist en het hof zal hierna de brief van 4 april 2020 op alle aangevoerde aspecten beoordelen.
een recht van eerste koop op een bedrijfspand[betreft]
, niet meer en niet minder. (..) Anders dan [gedaagde] meent gaat het in VSO II niet om een gift”geoordeeld dat deze overeenkomst wel onder artikel 1:88 BW valt en beoordeeld dat in VSO II een ongebruikelijke en bovenmatige gift werd gedaan en rechtsgeldig is vernietigd. Daarmee kan het eerder door de rechtbank in het tussenvonnis gegeven andersluidende voorlopig oordeel dat er in de kern op neerkomt dat de buitengerechtelijke vernietiging van VSO II door de echtgenote van [gedaagde] van 4 april 2020 geen rechtsgevolg heeft – niet meer worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat handhaving van het in het tussenvonnis gegeven voorlopig oordeel ertoe zou leiden dat zij een uitspraak doet die in strijd is met de inhoud en strekking van het arrest en tot een processueel ongerijmde uitkomst leidt. Het gerechtshof heeft als hogere instantie inmiddels al geoordeeld over hetzelfde onderdeel van het geschil. Dat maakt dat de rechtbank terugkomt op haar voorlopig oordeel en beslist – onder overneming van het oordeel en de beslissing van het gerechtshof Amsterdam in de appelprocedure – dat VSO II rechtsgeldig is vernietigd.
€ 3.858,00(2,0 punten x tarief V: € 1.929,00)
€ 1.228,00(2,0 punten x tarief II: € 614,00)