Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.J. Ruessink, tegen mr. H.M. Patijn, de kantonrechter. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van de motivering van een beslissing van de rechter, waarbij verzoeker stelde dat de rechter een onjuist toetsingskader had gebruikt en dat er sprake was van (de schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld op 1 juli 2024, waarbij zowel verzoeker als de rechter aanwezig waren. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de motivering van de beslissing niet als blijk van vooringenomenheid kan worden verstaan.
De wrakingsprocedure volgde op een lopende civiele procedure waarin verzoeker gedaagde was in conventie en eiser in reconventie. De wederpartij had een huurgeschil aanhangig gemaakt, waarbij de uitspraak van de Huurcommissie ter discussie stond. Verzoeker had zich beroepen op een termijnoverschrijding door de deurwaarder, maar de rechter oordeelde dat deze overschrijding in de gegeven omstandigheden niet tegen de wederpartij kon worden ingeroepen.
De wrakingskamer oordeelde dat de opmerkingen van de rechter, hoewel mogelijk onbevredigend voor verzoeker, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, met de overweging dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de gestelde onjuistheden in de motivering van de rechter geen grond voor wraking vormden en dat het verzoek ongegrond was.