ECLI:NL:RBAMS:2024:487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
10380537 CV EXPL 23-3400
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door Covid-19 maatregelen

In deze zaak vorderde AirHelp Germany GmbH compensatie van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) voor een geannuleerde vlucht van Newcastle naar Amsterdam op 14 januari 2022. De annulering werd door KLM gerechtvaardigd met een beroep op buitengewone omstandigheden als gevolg van de coronapandemie en de daarmee samenhangende quarantainemaatregelen. AirHelp stelde dat KLM verplicht was compensatie te betalen op basis van de Europese Verordening 261/2004, die passagiersrechten bij annuleringen regelt. De kantonrechter oordeelde dat KLM niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter benadrukte dat de coronamaatregelen niet inherent waren aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij en dat KLM had moeten anticiperen op de gevolgen van de overheidsmaatregelen. De vordering van AirHelp werd toegewezen, en KLM werd veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van luchtvaartmaatschappijen om adequaat te reageren op overheidsmaatregelen en de rechten van passagiers te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10380537 CV EXPL 23-3400
vonnis van: 2 januari 2024
fno.: 569

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de rechtspersoon naar het recht harer vestiging AirHelp Germany GmbH

gevestigd te Berlijn
eiseres
nader te noemen: AirHelp Germany GmbH
gemachtigde: mr. D.E. Lof
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: gemachtigde: mrs. R.L.S.M. Pessers en B.E. Struijk

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 9 februari 2023, met producties;
- antwoord met producties;
- repliek met producties;
- dupliek met producties;
- dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
[naam 1] en [naam 2] (hierna de passagiers indien gezamenlijk bedoeld) hebben bij de vervoerder een vliegreis geboekt van Newcastle naar Amsterdam, uit te voeren op 14 januari 2022 met aankomst om 11:45 uur te Amsterdam. [naam 1] heeft tevens een aansluitende vlucht geboekt bij de vervoerder met aankomst te Gothenburg om 16:35 op dezelfde dag.
1.2.
De vervoerder heeft de vlucht op 13 januari 2022 geannuleerd. In het OCC rapport heeft de vervoerder als oorzaak van de annulering opgenomen ‘Due to conseq of cabin crew reasons (availability or duty time)’.
1.3.
De vervoerder heeft [naam 1] omgeboekt op een vlucht op 14 januari 2022 met aankomst om 21:50 uur te Gothenborg.
1.4.
De vervoerder heeft [naam 2] omgeboekt op een vlucht op 14 januari 2022 met aankomst om 08:20 uur te Amsterdam.
1.5.
De passagiers hebben de vordering ter zake van de vlucht gecedeerd aan AirHelp Germany GmbH.
1.6.
AirHelp Germany GmbH heeft bij de vervoerder aanspraak gemaakt op compensatie ten gevolge van de annulering van de vlucht.
1.7.
De vervoerder heeft geweigerd de compensatie te betalen.

Vordering en verweer

2. AirHelp Germany GmbH vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 500,00 aan compensatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum vlucht tot aan de dag van de voldoening en tot slot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3. AirHelp Germany GmbH baseert de vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). AirHelp Germany GmbH stelt dat de vervoerder vanwege de annulering gehouden is de passagier te compenseren conform de Verordening.
4. De vervoerder voert verweer en voert – kort gezegd – aan dat er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor zij geen compensatie verschuldigd is.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6. De vervoerder heeft bij conclusie van antwoord en bij conclusie van dupliek verzocht een mondelinge behandeling te gelasten. Bij de beoordeling van dit verzoek wordt tot uitgangspunt genomen hetgeen door de Hoge Raad in het arrest van 24 november 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1623) is overwogen. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat een verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgewezen. Daarvan kan onder meer sprake zijn, aldus de Hoge Raad, indien toewijzing van het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling in strijd is met de goede procesorde.
7. Daarvan is in het onderhavige geval sprake, waartoe het volgende heeft te gelden. De kantonrechter heeft op 7 juli 2023 drie vonnissen gewezen en een bestendige lijn uitgezet wat betreft Covid maatregelen De vervoerder was gedaagde partij in die procedures. Deze vonnissen zijn gepubliceerd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2023:4349). Zowel AirHelp Germany GmbH als de vervoerder hebben daarop in deze procedure kunnen reageren. De vervoerder heeft dat uitvoerig gedaan in de conclusie van dupliek. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de kantonrechter gelet op het voorgaande geen aanleiding om een mondelinge behandeling te plannen. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat de kwestie die in de onderhavige zaak speelt ook aan de orde is in een groot aantal andere identieke bij de rechtbank lopende zaken en de vervoerder ook in die zaken bij herhaling zonder nadere toelichting een mondelinge behandeling verzoekt. In al die luchtvaartzaken waarbij vervoerder partij is telkens een mondelinge behandeling houden, is praktisch nauwelijks uitvoerbaar en zou tot ernstige vertraging leiden. Van de vervoerder mag tegen die achtergrond verwacht worden dat hij aangeeft welk concreet doel hij meent te
hebben bij een mondelinge behandeling. Een dergelijke toelichting ontbreekt volledig.
8. Gelet op het feit dat de producties bij conclusie van dupliek enkel jurisprudentie betreffen en gelet op de uitkomst in deze zaak is er voor AirHelp Germany GmbH geen belang geweest op de producties te reageren.
9. De vervoerder is op grond van artikel 5 lid 1 c onder III jo artikel 7 lid 1 en lid 2 van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat er sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op de doelstelling van de Verordening, die volgens overweging 1 ervan erin is gelegen een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, en het feit dat artikel 5, lid 3, van de Verordening een afwijking is van het beginsel dat de passagiers recht op compensatie hebben in geval van annulering van hun vlucht, moet het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van deze bepaling echter strikt worden uitgelegd (zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:226).
10. De vervoerder heeft in dit verband bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen, meer in het bijzonder een cabincrew tekort ten gevolge van ziekte van het personeel en/of de door de overheid getroffen quarantainemaatregelen waardoor personeel niet kon komen werken. Bij conclusie van dupliek wijzigt zij het verweer. Er wordt expliciet geen beroep gedaan op ziekte van het personeel maar op het tekort aan bemanningsleden als direct gevolg van de quarantaineverplichtingen van de overheid.
11. Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
12. De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vraag die voorligt is of de COVID-maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk hebben gemaakt. Dat is niet het geval.
13. Gesteld noch gebleken is dat overheden de geannuleerde vlucht hebben verboden dan wel het verkeer van personen op zodanige wijze hebben verboden dat de desbetreffende vlucht niet kon worden uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een beperking als bedoeld in de richtsnoeren, bijvoorbeeld tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat), waardoor de vlucht leeg zou blijven.
14. De vervoerder beroept zich op de door de overheid genomen quarantaineverplichtingen waardoor een deel van het personeel noodgedwongen thuis zat en niet kon werken. De vlucht had kunnen doorgaan indien het personeel dat niet kon komen wegens de quarantaineverplichting wel had kunnen komen, aldus de vervoerder. Dat moge zo zijn maar dan mag van de vervoerder nog steeds verwacht mogen worden te onderbouwen waarom deze vlucht niet door kon gaan.
14. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 11 mei 2023 (ECLI:EU:C:2023:393) geoordeeld dat maatregelen met betrekking tot het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, waaronder ook de maatregelen vallen met betrekking tot de planning van de bemanning en de dienstregeling van het personeel, onder de normale uitoefening van de activiteit van deze laatste vallen. Dat geldt ook in het geval dat personeel al dan niet onverwacht afwezig is wegens ziekte, ook kort voor vertrek van de vlucht. Het beheer van een dergelijke afwezigheid blijft dus intrinsiek verbonden met de kwestie van de planning van de bemanning en de dienstregeling van het personeel, zodat een dergelijke onverwachte gebeurtenis inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en dientengevolge geen buitengewone omstandigheid is in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
14. Zoals overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van 11 mei 2023 vallen maatregelen met betrekking tot planning van de bemanning onder de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij. Dat betekent dat indien de overheid op 18 december 2021 quarantainemaatregelen afkondigt van de vervoerder verwacht mag worden de gevolgen daarvan zo spoedig mogelijk te implementeren in haar bedrijfsvoering, meer specifiek de planning. AirHelp Germany GmbH stelt dat de vervoerder in 2020/2021 4.000 tot 5.000 fte heeft ontslagen. De vervoerder heeft dit betwist maar heeft daar verder geen cijfermatig inzicht in gegeven, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Voorts heeft de vervoerder meegedeeld dat zij niet op een dergelijke korte termijn gekwalificeerd personeel kon aannemen. Niet duidelijk is of de vervoerder al dan niet zelf een tekort aan personeel heeft gecreëerd door het ontslaan van gekwalificeerd personeel. Ook is niet duidelijk geworden in hoeverre er sprake was van een tekort aan gekwalificeerd personeel dat op korte termijn viel in te huren door de vervoerder. Wat van de vervoerder wel verwacht mocht worden was dat zij naar aanleiding van de maatregelen die op 18 december 2021 zijn afgekondigd de gevolgen daarvan zou overzien en beslissingen zou nemen ter zake van de planning om zo te voorkomen dat zij op dagen zoals 14 januari 2022 achtendertig vluchten diende te annuleren, waaronder de onderhavige vlucht, een dag vóór het geplande vertrek. Dat de vervoerder een planning hanteert waarbij dit noodzakelijk is kan niet worden tegengeworpen aan de passagier. Dat de vervoerder doorgaans korte-afstand vluchten annuleert omdat deze beter kunnen worden opgevangen betreft een keuze van de vervoerder ter zake van haar planning. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze specifieke vlucht diende te worden geannuleerd.
14. Dat aan deze keuze door de vervoerder mogelijk economische redenen ten grondslag liggen is begrijpelijk maar economische redenen kwalificeren niet als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De door de vervoerder in het geding gebrachte uitspraken van de Noorse Bemiddelingsraad, hetgeen naar de kantonrechter begrijpt een eenvoudige procedure betreft met lekenrechters, in veel gevallen vereist alvorens een procedure bij de rechtbank te mogen aanvangen, en waarin door de Bemiddelingsraad een ander, meer generiek standpunt wordt ingenomen op dit punt, doen het oordeel niet anders uitvallen. Dat geldt ook voor de door de vervoerder aangedragen andersluidende beslissingen van de rechtbank Noord-Holland, die afwijkt van de bestendige lijn, de rechter uit Frankfurt en de Deense Hoge Raad.
14. De vervoerder voert voorts aan dat in een identieke zaak op 27 december 2021 door de kantonrechter te Amsterdam is geoordeeld dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid (9117891 CV EXPL 21-4964). De kantonrechter volgt de vervoerder hierin niet. De genoemde zaak betreft niet een identieke zaak. De buitengewone omstandigheid betreft ook niet Covid als generieke buitengewone omstandigheid maar de maatregelen die getroffen zijn wegens Covid die leiden tot de annulering van de vlucht. Beoordeeld is of de desbetreffende vlucht is geannuleerd ten gevolge van maatregelen die overheden hebben getroffen ten gevolge van Covid.
14. In deze zaak is niet gebleken van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening die heeft geleid tot annulering van de onderhavige vlucht. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar.
14. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. En dat moment is de datum van de geannuleerde vlucht.
21. Bij deze uitkomst wordt de vervoerder veroordeeld in de kosten van de procedure als hierna te melden.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp Germany GmbH van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2022 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van AirHelp Germany GmbH tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 128,00
-exploot: € 125,86
-salaris: € 160,00
--------------
totaal: € 413,86
inclusief eventueel verschuldigde btw; te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de algehele voldoening;
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wesdorp, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.