ECLI:NL:HR:2023:1623

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23/01675
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek om mondelinge behandeling in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Almeersch Hippisch Centrum B.V. (hierna: AHC) en ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V. (hierna gezamenlijk: ASR). AHC, de eiseres tot cassatie, had beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2023, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat een exoneratieclausule in de paardrijlesovereenkomst onredelijk bezwarend was en dus vernietigbaar. ASR had in deze procedure verstek laten verlenen.

De Hoge Raad oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had nagelaten te motiveren waarom het verzoek van AHC om een mondelinge behandeling was afgewezen. Volgens artikel 87 lid 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de rechter partijen de gelegenheid te bieden hun standpunt mondeling uiteen te zetten, tenzij er klemmende redenen zijn om dit verzoek af te wijzen. De Hoge Raad concludeerde dat de kantonrechter niet op de juiste wijze had gehandeld door het verzoek om mondelinge behandeling ongemotiveerd te negeren.

De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Tevens heeft de Hoge Raad de proceskosten in cassatie gereserveerd, waarbij de kosten aan de zijde van AHC zijn begroot op € 968,93 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, terwijl aan de zijde van ASR de kosten op nihil zijn vastgesteld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01675
Datum24 november 2023
ARREST
In de zaak van
ALMEERSCH HIPPISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Almere,
EISERES tot cassatie,
hierna: AHC,
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
1. ASR BASIS ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. ASR AANVULLENDE ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN N.V. h.o.d.n. DITZO ZORGVERZEKERING,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: ASR,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 10108363 / MC EXPL 22-5263 (HHt/37278) van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2023.
AHC heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Tegen ASR is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter te Almere van 15 maart 2023 en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Een verzekerde van ASR (hierna: de verzekerde) heeft met AHC een paardrijlesovereenkomst gesloten. In november 2021 is de verzekerde tijdens een paardrijles ten val gekomen doordat het paard, waarvan AHC eigenaar is, is gaan bokken. Bij het ongeval heeft de verzekerde onder meer een heup gebroken. Zij is daarvoor medisch behandeld.
(ii) ASR heeft op grond van de tussen haar en de verzekerde gesloten ziektekostenverzekering de met het ongeval gemoeide medische kosten van de verzekerde vergoed. ASR heeft vervolgens op grond van subrogatie van AHC betaling van deze kosten gevorderd.
(iii) De aansprakelijkheidsverzekeraar van AHC heeft de medische kosten voor 50% aan ASR vergoed en daarop een eigen risico van AHC van € 1.250,-- in mindering gebracht.
2.2
In dit geding vordert ASR dat AHC wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.250,-- in hoofdsom. AHC verweert zich met een beroep op een exoneratieclausule die deel uitmaakt van de paardrijlesovereenkomst.
2.3
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de exoneratieclausule onredelijk bezwarend is en dus vernietigbaar, en heeft de vordering toegewezen.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel voert aan dat AHC om een mondelinge behandeling heeft verzocht. Het klaagt onder meer dat de kantonrechter, door eindvonnis te wijzen zonder op dat verzoek in te gaan, ten onrechte heeft nagelaten te motiveren waarom het verzoek is afgewezen.
3.2
Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist aan partijen desverlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Volgens vaste rechtspraak mag een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren. [1]
3.3
Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat de gemachtigde van AHC in de e-mail waarmee de conclusie van dupliek van AHC werd ingediend, heeft verzocht om een mondelinge behandeling te bepalen (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.7-3.8). Uit het bestreden vonnis blijkt niet op welke gronden de kantonrechter aan dat verzoek is voorbijgegaan. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, klaagt het onderdeel daarover terecht. Het op die klacht voortbouwende onderdeel 2 slaagt eveneens. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.4
Nu niet is gebleken dat ASR het afwijzen van het verzoek om een mondelinge behandeling heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de proceskosten in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2023;
- wijst de zaak terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van AHC op € 968,93 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van ASR op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
24 november 2023.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, rov. 3.4.