ECLI:NL:RBAMS:2023:4349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
10252884 CV EXPL 22-16684
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers van KLM na annulering van vlucht tijdens Covid-19-pandemie

In deze zaak vorderden passagiers van KLM compensatie van € 500,00 wegens een annulering van hun vlucht van Sandefjord naar Amsterdam op 9 januari 2022. De vlucht was geannuleerd vanwege een tekort aan cabinepersoneel, wat KLM als een bijzondere omstandigheid aanvoerde. De kantonrechter oordeelde echter dat KLM onvoldoende bewijs had geleverd dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter stelde vast dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen, waardoor KLM in beginsel verplicht was tot compensatie. De kantonrechter verwierp het verweer van KLM dat de annulering te wijten was aan de coronamaatregelen, aangezien er geen bewijs was dat overheden de vlucht hadden verboden of dat de vlucht niet kon worden uitgevoerd. De rechter oordeelde dat de ziekte van personeel en de daaruit voortvloeiende annulering niet als buitengewone omstandigheden konden worden aangemerkt. KLM werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10252884 CV EXPL 22-16684
vonnis van: 7 juli 2023
fno.: 569

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

en

2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
nader te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers mr. J.I.J. van Pelt.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 2 december 2022, met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- de rolmededeling waarin een mondelinge behandeling is bepaald:
- de rolmededeling waarin is bepaald dat de mondelinge behandeling met andere,
soortgelijke, zaken zal plaatsvinden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023 tezamen met de mondelinge behandeling in de zaken met kenmerk CV EXPL 22-598 en CV EXPL 22-8621. Voor de passagiers zijn verschenen mr. Bos en [naam 1] . Namens de vervoerder zijn verschenen mr. J.I.J. van Pelt, mr. B.E. Struijk, mr. A. Dol en [naam 2] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De vervoerder heeft vóór de zitting stukken in het geding gebracht. Partijen hebben zich tijdens de zitting bediend van pleitnotities. Alle stukken zijn aan het procesdossier toegevoegd. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
De passagiers hebben bij de vervoerder op 28 september 2021 een vliegreis geboekt van Sandefjord (Noorwegen) naar Amsterdam, uit te voeren op 9 januari 2022.
1.2.
De vlucht was onderdeel van een rotatievlucht waarbij eerst van Amsterdam naar Sandefjord zou worden gevlogen op 9 januari 2022 en vervolgens op dezelfde dag terug.
1.3.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en heeft de passagiers omgeboekt op een vlucht op 10 januari 2022. De vervoerder heeft dit aan de passagiers meegedeeld op 9 januari 2022. In het OCC rapport heeft de vervoerder als oorzaak van de annulering opgenomen ‘cabincrew shortage’.
1.4.
De passagiers hebben bij de vervoerder aanspraak gemaakt op compensatie ten gevolge van de vertraging van de vlucht.
1.5.
De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen.

Vordering en verweer

2. De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 500,00 aan compensatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na annulering van de vlucht tot aan de dag van de voldoening, buitengerechtelijke kosten van € 75,00, vermeerderd met de wettelijke rente en tot slot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3. De passagiers baseren de vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering en de vertraagde aankomst op de eindbestemming gehouden is hen te compenseren conform de Verordening tot een bedrag van € 500,00.
4. De vervoerder voert gemotiveerd verweer en voert – kort gezegd – aan dat er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor zij geen compensatie verschuldigd is.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6. Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van artikel 5 lid 1 c onder III jo artikel 7 lid 1 van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op de doelstelling van de Verordening, die volgens overweging 1 ervan erin is gelegen een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, en het feit dat artikel 5, lid 3, van de Verordening een afwijking is van het beginsel dat de passagiers recht op compensatie hebben in geval van annulering van hun vlucht, moet het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling echter strikt worden uitgelegd (zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:226).
7. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen, meer in het bijzonder een cabincrew tekort ten gevolge van ziekte van het personeel en/of de door de overheid getroffen quarantainemaatregelen waardoor personeel niet kon komen werken.
8. Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
9. De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vraag die voorligt is of de COVID-maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk hebben gemaakt. Dat is niet het geval.
10. Gesteld noch gebleken is dat overheden de geannuleerde vlucht hebben verboden dan wel het verkeer van personen op zodanige wijze hebben verboden dat de desbetreffende vlucht niet kon worden uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een beperking als bedoeld in de richtsnoeren, bijvoorbeeld tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat), waardoor de vlucht leeg zou blijven.
11. Voor zover de vervoerder zich beroept op ziekte van haar personeel als buitengewone omstandigheid wordt dit beroep afgewezen. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 11 mei 2023 (ECLI:EU:C:2023:393) geoordeeld dat maatregelen met betrekking tot het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, waaronder ook de maatregelen vallen met betrekking tot de planning van de bemanning en de dienstregeling van het personeel, onder de normale uitoefening van de activiteit van deze laatste vallen. Dat geldt ook in het geval dat personeel al dan niet onverwacht afwezig is wegens ziekte, ook kort voor vertrek van de vlucht. Het beheer van een dergelijke afwezigheid blijft dus intrinsiek verbonden met de kwestie van de planning van de bemanning en de dienstregeling van het personeel, zodat een dergelijke onverwachte gebeurtenis inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en dientengevolge geen buitengewone omstandigheid is in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
12. Voorts beroept de vervoerder zich op de door de overheid genomen quarantaineverplichtingen waardoor een deel van het personeel noodgedwongen thuis zat en niet kon werken. De kantonrechter begrijpt dat dit heeft geleid tot keuzes aan de zijde van de vervoerder. De vervoerder heeft meegedeeld dat het type vliegtuig dat de vlucht zou uitvoeren minimaal 4 bemanningsleden nodig had en dat die er niet waren. De vlucht had kunnen doorgaan indien het personeel dat niet kon komen wegens de quarantaineverplichting wel had kunnen komen. Dat moge zo zijn maar dan mag van de vervoerder nog steeds verwacht mogen worden te onderbouwen waarom deze vlucht niet door kon gaan. Onweersproken is immers gesteld door Van der Voort c.s. dat het vliegtuig dat de vlucht zou uitvoeren op dezelfde dag en tijdstip een andere vlucht heeft uitgevoerd, namelijk een rotatievlucht Amsterdam - Inverness. Gelet daarop had van de vervoerder een onderbouwing mogen worden verwacht, die zij niet heeft gegeven, waarom zij ervoor heeft gekozen om die vlucht, inclusief bemanning, door te laten gaan en de vlucht naar Noorwegen niet. Dat aan deze keuze mogelijk economische redenen te grondslag liggen is begrijpelijk maar economische redenen kwalificeren niet als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De door de vervoerder in het geding gebrachte uitspraken van de Noorse Bemiddelingsraad, hetgeen naar de kantonrechter begrijpt een eenvoudige procedure betreft met lekenrechters, in veel gevallen vereist alvorens een procedure bij de rechtbank te mogen aanvangen, en waarin door de Bemiddelingsraad een ander, meer generiek standpunt wordt ingenomen op dit punt, doen het oordeel niet anders uitvallen.
13. De vervoerder heeft voorts verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank waarin zij aanvoert dat in een identieke zaak op 27 december 2021 is geoordeeld dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid (9117891 CV EXPL 21-4964). De kantonrechter volgt de vervoerder hierin niet. De genoemde zaak betreft niet een identieke zaak. De buitengewone omstandigheid betreft ook niet Covid als generieke buitengewone omstandigheid maar de maatregelen die getroffen zijn wegens Covid die leiden tot de annulering van de vlucht. In elke zaak is beoordeeld of de desbetreffende vlucht is geannuleerd ten gevolge van maatregelen die overheden hebben getroffen ten gevolge van Covid. Dit is ook in lijn met de recente uitspraken van de rechtbank Noord-Holland.
14. In deze zaak is niet gebleken van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening die heeft geleid tot annulering van de onderhavige vlucht. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar.
15. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. En dat moment is de datum van de geannuleerde vlucht.
16. Van der Voort c.s. heeft niet aangetoond dat er meer dan een enkele standaardbrief aan de vervoerder is verzonden. Daarnaast heeft Van der Voort c.s. naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. Van der Voort c.s. heeft derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.
17. Bij deze uitkomst wordt de vervoerder veroordeeld in de kosten van de procedure als hierna te melden.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2022 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van de passagiers tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 214,00
-exploot: € 125,03
-salaris: € 155,00
--------------
totaal: € 494,03
inclusief eventueel verschuldigde btw; te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de algehele voldoening
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.