ECLI:NL:RBAMS:2024:4634

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
13/158389-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een vrijheidsstraf in Polen

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 juli 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Peterse, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon had eerder een advocaat, maar deze was niet meer gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht als strafbaar zijn gekwalificeerd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon moet worden overgeleverd aan Polen voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, waarvan nog elf maanden en 29 dagen resteert.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/158389-24
Datum uitspraak: 24 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 oktober 2022 door
the Regional Court in Szczecin [Sąd Okręgowy w Szczecinie], Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 juli 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Peterse, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt
the final and binding judgement of the District Court Szczecin - Centre in Szczecin [Sąd Rejonowy Szczecin - Centrum w Szczecinie] of 26th January 2021(V K 591/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd dan wel dat de zaak moet worden aangehouden voor nadere informatie. De opgeëiste persoon verklaart zelf dat hij in het begin een advocaat had, maar dat hij deze op enig moment niet meer kon betalen en hij deze dus niet heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren. Verder staat in het EAB niet welk adres de opgeëiste persoon heeft opgegeven en of de oproep naar dit adres is gestuurd. De informatie in het EAB is in algemene bewoordingen opgeschreven. Daarnaast doen de overige omstandigheden van artikel 12 OLW zich niet voor.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een gemachtigd advocaat had die hem heeft verdedigd.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en hij een advocaat had gemachtigd die hem tijdens het proces heeft verdedigd. De enkele niet-onderbouwde andersluidende stelling van de opgeëiste persoon is onvoldoende om niet van deze informatie uit te gaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden voor nadere informatie.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin [Sąd Okręgowy w Szczecinie], Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (