ECLI:NL:RBAMS:2024:4628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
13/160568-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en schorsing van gevangenhouding

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Łodzi in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1960, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en er geen verwachting is dat hij zijn verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.

Daarnaast heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst, omdat het vluchtgevaar als gering werd ingeschat. De rechtbank weegt hierbij het belang van de opgeëiste persoon om zijn pensioenrechten niet onevenredig te schaden, aangezien hij binnenkort met pensioen gaat en een knieoperatie moet ondergaan. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevolen, maar de overlevering zelf geweigerd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/160568-24
Datum uitspraak: 24 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 april 2024 door
de Sąd Okręgowy w Łodzi, XVIII Wydział Karny [Circuit Court in Łodź, No. 18 Criminal Division], Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 juli 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.D.M. van Oers, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
valid sentence composite judgement delivered by the Sąd Okręgowy w Łodzi [Circuit Court in Łodź] on 20 May 2022, valid and enforceable as of 17 November 2022(XVIII K 29/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar en zeven maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde samengestelde vonnis/arrest.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Onderliggende vonnissen IV K 152/10 en XVIII K 11/14
Het samengestelde vonnis bestaat uit twee onderliggende vonnissen, die ook aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst. Uit het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon op zitting volgt dat hij op sommige zittingsdagen aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen met nummers IV K 152/10 en XVIII K 11/14 en dat een door hem gemachtigd advocaat de verdediging heeft gevoerd op de zittingsdagen dat hij niet aanwezig was. Voor zover de opgeëiste persoon niet ter zitting aanwezig is geweest in de procedures die hebben geleid tot de voornoemde vonnissen, heeft de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich voorgedaan. De weigeringsgrond van 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Samengesteld vonnis
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
In de aanvullende informatie van 13 juni 2024 staat dat er op 17 november 2022 in hoger beroep een arrest is gewezen waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Daarom zal de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW worden getoetst. Uit de aanvullende informatie van 25 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gemachtigd advocaat had die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. Er heeft zich dus een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW voorgedaan. De weigeringsgrond van 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met partijen van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 24 juni 2024 volgt dat de verwachting is dat de opgeëiste persoon naar aanleiding van de feiten in het EAB zijn verblijfsrecht niet verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid/10, vierde lid/ /11, derde lid/11, vierde lid, van de Opiumwet
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen.
De raadsvrouw heeft verzocht om het bevel gevangenhouding te schorsen, zodat de opgeëiste persoon zoveel mogelijk pensioen kan opbouwen voordat hij over twee jaar met pensioen gaat en omdat hij een knie operatie moet ondergaan. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank zal op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen met dien verstande dat dit bevel direct wordt geschorst. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding, omdat het vluchtgevaar zo gering is dat het kan worden ingeperkt met voorwaarden. Daarbij weegt de rechtbank mee het zwaarwegend belang van de opgeëiste persoon om, gelet op zijn aanstaande pensioen, zo lang mogelijk te kunnen blijven werken, zodat zijn pensioenrechten niet onevenredig worden aangetast.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Sąd Okręgowy w Łodzi, XVIII Wydział Karny [Circuit Court in Łodź, No. 18 Criminal Division], Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf met dien verstande dat dit bevel direct wordt geschorst. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (