ECLI:NL:RBAMS:2024:4499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13/190932-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel en witwassen met procesafspraken

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in 252 kilogram cocaïne en het witwassen van €605.500,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en een geldboete van €30.000,-, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel dat was gemaakt door de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank verklaarde de officier van justitie voor een deel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat de overlevering door de Spaanse autoriteiten voor een deel van de tenlastelegging niet was verzocht.

De zaak kwam ter terechtzitting op 9 juli 2024, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en had geen eerdere veroordelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie had ingestemd met de procesafspraken, die inhielden dat hij geen bewijsverweren zou voeren en geen hoger beroep zou instellen als de rechtbank de gemaakte afspraken zou volgen.

De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten ernstig waren, gezien de impact van cocaïnehandel op de samenleving en de rol van de verdachte in de criminele organisatie. De rechtbank hield rekening met de voorgestelde straf in het afdoeningsvoorstel, de ouderdom van de feiten, en het feit dat de verdachte een first offender was. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf van dertig maanden en de geldboete van €30.000,- opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/190932-23
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
(mr. S. Sondermeijer) en van wat verdachte en zijn raadsman (mr. F.D.W. Siccama) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van in totaal 254 kilogram cocaïne in de periode van
28 januari 2021 tot en met 25 februari 2021 in Barendrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland;
2. het medeplegen van (gewoonte)witwassen van in totaal € 1.355.500,00,- (bestaande uit een bedrag van € 605.500,00,- en een bedrag van € 750.000,00,-) in de periode van
27 januari 2021 tot en met 11 februari 2021 in Amsterdam en/of Boesingheliede, althans in Nederland;
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Procesafspraken en de beoordeling daarvan

3.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken. De overeenkomst waarin deze procesafspraken zijn neergelegd is aan dit vonnis gehecht in
bijlage II. De procesafspraken houden – kort gezegd en onder andere – in dat de officier van justitie zal rekwireren tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en een geldboete van € 30.000,- zal eisen. De verdediging zal volgens de overeenkomst geen onderzoekswensen indienen en geen bewijsverweren voeren. Beide partijen zijn daarnaast overeengekomen geen hoger beroep in te zullen stellen in het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen partijen gemaakte afspraken.
3.2
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door de officier van justitie en de verdediging
opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die
artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
3.3
De rechtbank heeft de procesafspraken op de zitting van 9 juli 2024 besproken met
verdachte, in aanwezigheid van zijn raadsman. Verdachte heeft aangegeven dat hij volledig achter de gemaakte afspraken staat en dat hij begrijpt welke gevolgen de afspraken hebben wanneer de rechtbank daarin meegaat. Verdachte heeft desgevraagd aangegeven geen druk ervaren te hebben om zijn handtekening onder de overeenkomst te zetten. Voor verdachte zijn de gemaakte afspraken naar eigen zeggen de snelste manier om de periode uit zijn leven waarin de ten laste gelegde feiten vallen, achter zich te laten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door zijn advocaat, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken.
3.4
De rechtbank heeft, niettegenstaande hetgeen tussen de officier van justitie en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om antwoord te geven op de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Zowel bij het onderzoek ter terechtzitting als in dit vonnis heeft de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv centraal gestaan. Bij het bepalen van de straf en de motivering daarvan zal de inhoud en doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1
Uit het dossier volgt dat de Nederlandse uitvaardigende justitiële autoriteit op
25 oktober 2023 een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) heeft uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verdachte. Als gevolg hiervan is verdachte op 7 november 2023 aangehouden in Madrid (Spanje). Bij beschikking van 28 december 2023 heeft de uitvoerende justitiële autoriteit in Spanje de overlevering toegestaan. In de beschikking is vermeld dat verdachte geen afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel. Op 6 februari 2024 is verdachte feitelijk overgeleverd aan Nederland.
4.2
De rechtbank constateert dat de overlevering blijkens het EAB is verzocht voor alle afzonderlijke drugsfeiten zoals gespecificeerd in de gedachtestreepjes van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde witwassen is de overlevering echter alleen verzocht voor het witwassen van het specifieke bedrag van
€ 605.500.00,- (dat blijkens het dossier en het EAB plaatsgevonden heeft op
27 januari 2021 in Amsterdam). Het witwassen van het onder 2 ten laste gelegde bedrag van € 750.000,- (waarvan de overdracht blijkens het dossier plaatsgevonden zou hebben op 11 februari 2021 in Boesingheliede) wordt in het EAB niet genoemd. Blijkens het dossier en de toelichting van de officier van justitie ter zitting is voor wat betreft het witwassen van deze € 750.000,- geen aanvullende toestemming gevraagd aan de Spaanse uitvoerende justitiële autoriteit om verdachte ook voor dit feit in Nederland te mogen vervolgen.
4.3
Nu het voor wat betreft het witwassen van het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 750.000,- gaat om een feit dat zou zijn gepleegd op een andere datum en in een andere plaats dan het in het EAB genoemde witwasfeit, stelt de rechtbank vast dat dit een ander feit betreft, waarvoor de overlevering niet is toegestaan. Nu verdachte geen afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel en evenmin aanvullende toestemming is gevraagd of verkregen van de Spaanse uitvoerende justitiële autoriteit, zal de rechtbank de officier van justitie voor dit deel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte. [2]
4.4
De officier van justitie en de verdediging hebben ter zitting desgevraagd aangegeven dat een niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van het witwassen van het bedrag van
€ 750.000,- geen gevolgen heeft voor de gemaakte procesafspraken. Het gezamenlijk overeengekomen afdoeningsvoorstel blijft in dat geval hetzelfde. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen teneinde de bedoelde aanvullende toestemming alsnog te verkrijgen.

5.Waardering van het bewijs

5.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde vervoeren van 252 kilo cocaïne in vereniging en het onder 2 primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde opzetwitwassen in vereniging.
5.2
De raadsman heeft geen verweren gevoerd.
5.3
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het afleveren/vervoeren van 2 kilogram cocaïne op 24 februari 2021, nu dit op basis van het dossier niet bewezen kan worden. Ook spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde gewoontewitwassen, nu de rechtbank slechts één witwashandeling bewezen acht.
5.4
De rechtbank acht het onder 1 en het onder 2 primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde bewezen, zoals hierna in rubriek 6 is weergegeven. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Uit deze bewijsmiddelen blijkt allereerst dat de accounts met Sky-ID’s ‘ [Sky-ID 1] ’ en ‘ [Sky-ID 2] ’ aan verdachte toegeschreven kunnen worden. Uit de in het dossier aanwezige chatgesprekken die verdachte met deze accounts heeft gevoerd, blijkt vervolgens dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hierna bewezenverklaarde feiten.
5.5
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
in de periode van 28 januari 2021 tot en met 25 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd,
- op 28 januari 2021, 150 kilogram cocaïne;
- op 4 februari 2021, 100 kilogram cocaïne;
- op 25 februari 2021, 2 kilogram cocaïne;
t.a.v. feit 2:
omstreeks 27 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van € 605.500,00,- voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dit voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 30.000,-, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis van 185 dagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen
strafmaatverweer gevoerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
9.3.2
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
9.3.3
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handel in grote hoeveelheden cocaïne en witwassen. Cocaïnehandel heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving, niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook op de veiligheid. Drugsgebruik is namelijk niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar gaat ook veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit met geweld, schade en overlast tot gevolg. Veel liquidaties in het criminele circuit zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de wereld van de drugshandel. Witwassen draagt daarnaast in niet te onderschatten mate bij aan de instandhouding van criminaliteit. Door de opbrengst van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Het regulier handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt schade toegebracht. Verdachte heeft aan dit alles een bijdrage geleverd, iets wat de rechtbank hem zwaar aanrekent.
Strafblad
9.3.4
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbare feit is veroordeeld. Verdachte heeft daarmee te gelden als first offender.
Beoordeling van het afdoeningsvoorstel
9.3.5
De rechtbank heeft gekeken naar het in de procesafspraken overeengekomen afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging. De rechtbank stelt vast dat de voorgestelde straf opvallend veel lager is dan het toepasselijke oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: de LOVS-oriëntatiepunten). In de LOVS-oriëntatiepunten valt de hoeveelheid cocaïne die verdachte in organisatie met zijn mededaders heeft verhandeld in de hoogste trede (trede 19) van de bijbehorende tabel. [3] Bij die trede hoort een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. Bij dit uitgangspunt is nog geen rekening gehouden met het onder 2 bewezenverklaarde medeplegen van opzetwitwassen.
9.3.6
De rechtbank is, hoewel het hier een grensgeval betreft, om de hierna volgende redenen van oordeel dat de voorgestelde straf in dit geval in een voldoende redelijke verhouding staat tot de ernst van de feiten en legitiem is, omdat hiermee zowel het belang van verdachte als het belang van de maatschappij wordt geëerbiedigd. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat het maken van procesafspraken voor de verdachte een zekere strafkorting oplevert, nu het maken van procesafspraken niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling dient, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straffen sneller worden geëxecuteerd. De rechtbank ziet deze algehele efficiëntieslag die met het maken van procesafspraken gepaard gaat als een welkome ontwikkeling.
9.3.7
Bij de beoordeling van het afdoeningsvoorstel heeft de rechtbank ook acht geslagen op de ouderdom van de feiten en het feit dat verdachte first offender is. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat de officier van justitie voor een deel van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk is in de vervolging, wat tot gevolg heeft dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde gewoontewitwassen.
9.3.8
Voorts heeft de afdoening van de zaak van de medeverdachte, [medeverdachte] een belangrijke rol gespeeld in de afweging van de rechtbank. Gelet op het belang van rechtsgelijkheid dient het afdoeningsvoorstel voor verdachte in een redelijke verhouding te staan tot de aan de medeverdachte opgelegde straf. De medeverdachte is, eveneens op basis van gemaakte procesafspraken, door deze rechtbank bij vonnis van 23 februari 2024 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en een geldboete van € 100.000,-. Deze straf is hoger dan de straf die in het afdoeningsvoorstel in de zaak van verdachte voorgesteld wordt. Medeverdachte [medeverdachte] is echter tevens veroordeeld voor voorbereiding van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne (400 kilo) en het gewoontewitwassen van een hoger bedrag (€ 1.355.500,-). Verder blijkt uit het dossier dat medeverdachte [medeverdachte] een leidende rol heeft gehad bij de bewezenverklaarde feiten, terwijl verdachte een ondergeschikte en meer uitvoerende rol heeft vervuld, waar hij naar verwachting minder financieel voordeel uit heeft gehaald dan de medeverdachte. De rechtbank is gelet op deze factoren van oordeel dat het afdoeningsvoorstel in een redelijke verhouding staat tot de straf die de medeverdachte opgelegd heeft gekregen.
9.3.9
Tot slot heeft bij de beoordeling van het afdoeningsvoorstel meegespeeld dat verdachte in Spanje nog strafrechtelijk wordt vervolgd voor voorbereidingshandelingen betreffende een transport van 400 kilo cocaïne, een feit waarvoor medeverdachte [medeverdachte] al in Nederland is veroordeeld bij voornoemd vonnis. Verdachte heeft daarvoor in Spanje al bijna een jaar in voorlopige hechtenis gezeten.
De op te leggen straf
9.3.10
Alles afwegende volgt de rechtbank het afdoeningsvoorstel uit de procesafspraken en legt zij aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest en daarnaast een geldboete van € 30.000,-.
9.3.11
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het daarin genoemde bedrag van € 750.000,-.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit 2:
medeplegen van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 30.000,- (dertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
185 (honderdvijfentachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2024.
[…]

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252.
2.HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:982
3.Het betreft de tabel genaamd ‘Art. 2 onder B en D Opiumwet (telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen harddrugs)’ op pagina 19 van de LOVS-oriëntatiepunten (versie bijgewerkt in juli 2024).