ECLI:NL:RBAMS:2024:4486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13-136105-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de executie van een Europees aanhoudingsbevel uit Frankrijk met aanvullende vragen over de detentieomstandigheden en rechtsmiddelen

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Parijs. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 2001, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 juli 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen, omdat er aanvullende vragen zijn gesteld over de detentieomstandigheden in Frankrijk en de rechtsmiddelen die de opgeëiste persoon ter beschikking staan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof van Beroep te Parijs, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) besproken, maar heeft besloten om af te zien van de weigering van de overlevering, ondanks dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere rechtszittingen in Frankrijk. De rechtbank heeft echter wel vragen gesteld aan de Franse autoriteiten over de redenen voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en de detentieomstandigheden in de Franse gevangenissen.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in de Franse instellingen onderzocht, waarbij is vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-136105-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 15 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2024 door de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Parijs, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Ploegmakers die waarneemt voor mr. M. Jonk, advocaat in Amsterdam en een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest na tegenspraak te betekenen d.d. 19 mei 2023 van het Hof van Beroep te Parijs, pool 2, Kamer 7, met referentienummer 21/007630.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar eveneens als acht maanden als gevolg van de intrekking van een vorige strafopschorting, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat van deze weigeringsgrond moet worden afgezien. Doordat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld maar vervolgens naar Nederland is gegaan zonder een adreswijziging door te geven, heeft de opgeëiste persoon al dan niet stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten en is hij op zijn minst genomen onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Franse autoriteiten. Ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder – bij beslissing van 23 oktober 2019 van
the Juvenile Courtin Créteil – voorwaardelijk opgelegde straf gaat de officier van justitie er gelet op de vraagstelling en het antwoord daarop van de Franse autoriteiten van uit dat de reden tot tenuitvoerlegging is gelegen in het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon bij de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is veroordeeld. Nu de opgeëiste persoon bij de beslissing van
the Juvenile Courtin Créteil in persoon aanwezig is geweest en van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien ten aanzien van de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs, staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“Betrokkene heeft de betekening van de beslissing niet persoonlijk ontvangen, maar:
• Hij zal ze ontvangen zonder vertraging na de overbrenging en
• Toen hij heeft ze ontvangen, zal hij uitdrukkelijk worden geïnformeerd van zijn recht tot een nieuwe vonnisprocedure of beroepsprocedure aan welke betrokkene het recht heeft deel te nemen en die het mogelijk maakt de zaak ten gronde te beoordelen, rekening houdend met nieuwe bewijselementen en die mag een vernietiging van de aanvankelijke beslissing als gevolg hebben, en
De veroordeelde, die werd wettelijk gedagvaard, en die verplicht was te verschijnen, is niet bij de terechtzitting verschenen; zodra hij kennis heeft genomen van de tegen hem uitgesproken veroordeling beschikt hij over een termijn van vijf vrije dagen om een cassatieberoep in te stellen, en de tegen hem uitgesproken veroordeling wordt definitief maar na het verstrijken van deze termijn; echter is de beslissing reeds uitvoerbaar; in geval hij zou tegen deze beslissing een cassatieberoep instellen zou het toepasselijk opsluitingsregime datgene van voorlopige hechtenis dat hem de mogelijkheid zou geven een verzoek om invrijheidstelling in te dienen.”
Gevraagd naar voornoemde verzetgarantie is in de aanvullende informatie van 24 mei 2024 onder meer opgenomen:
“In tegenstelling tot een arrest bij verstek uitgesproken, mag een arrest na tegenspraak te betekenen niet het voorwerp maken van een verzet, en dus mag niet in recht en in feite opnieuw beoordeeld worden. Dus is de enige mogelijkheid van verhaal ter beschikking van [opgeëiste persoon] een beroep in cassatie, voor zover hij al in deze zaak een beroep heeft ingediend.
Inderdaad geeft het arrest uitgesproken op 19 mei 2023 door het Hof van Beroep te Parijs gevolg aan het door de verdachte op 18 oktober 2021 ingediend verhaal tegen een vonnis na tegenspraak uitgesproken op 8 oktober 2021 door de Correctionele Rechtbank te Créteil. Derhalve heeft al [opgeëiste persoon] in deze zaak een verhaal ingediend en hij was in eerste instantie verschijnend of vertegenwoordigd.
Een cassatieberoep moet 5 dagen na de betekening van de beslissing worden ingediend (Artikel 568 van het Wetboek van Strafvordering). De verdachte mag vertegenwoordigd worden door een advocaat die gerechtigd is te pleiten voor de strafkamer van het Hof van Cassatie (Artikel 602 van het Wetboek van Strafvordering).
Een cassatieberoep in correctionele aangelegenheden kan alleen worden gebaseerd op een middel dat voortvloeit uit een overtreding van de wet, dus beoordeelt het Hof van Cassatie alleen maar het recht en niet de feiten. Toen een cassatieberoep wordt tegen een beslissing ingediend, mag het Hof van Cassatie het verhaal verwerpen of de bedoelde beslissing vernietigen en annuleren:
• Toen het Hof van Cassatie het beroep verwerpt, dan wordt het kwestieuze arrest
definitief en dient uitgevoerd worden;
• Toen het Hof van Cassatie een arrest vernietigt en annuleert, worden de partijen en het proces voor een Hof van Beroep voor correctionele zaken met een andere
samenstelling verwezen (Artikel 609 van het Wetboek van Strafvordering).
Dus, in geval het arrest wordt vernietigd en de zaak voor een correctionele kamer van het Hof van Beroep verwezen, de verdachte heeft recht op een nieuw proces, waaraan hij het recht heeft deel te nemen en waarmee de zaak ten gronde kan worden herzien.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de verzetgarantie onvoldoende onvoorwaardelijk.
De rechtbank stelt daarom vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 24 mei 2024 is opgenomen dat de opgeëiste persoon op 18 oktober 2021 hoger beroep heeft ingediend. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. Bovendien zijn geen objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de informatie in het EAB onjuist is. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe niet voldoende. Voornoemde aanvullende informatie vermeldt verder dat een verdachte die in beroep gaat zijn eigen adres of dat van een derde moet vermelden en hij enige adreswijziging per aangetekende brief moet doorgeven.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure in hoger beroep tegen hem op de hoogte was. Het had dan ook op de weg van opgeëiste persoon gelegen om te informeren naar de datum van de zitting in hoger beroep. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd bij beslissing van
the Juvenile Courtin Créteil van 23 oktober 2019. Uit de aanvullende informatie van 24 mei 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van
the Juvenile Courtin Créteil van 23 oktober 2019 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet op die procedure van toepassing. Bij beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Op 16 mei 2024 en later op 28 mei 2024 is de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd wat de reden is geweest voor de beslissing tot tenuitvoerlegging en meer specifiek of de tenuitvoerlegging het resultaat is geweest van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon bij arrest van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is veroordeeld.
In de aanvullende informatie van 28 mei 2024 is over de reden tot tenuitvoerlegging het volgende opgenomen:
“In view of the seriousness of the offences and the personality of the of the defendant, the suspended sentence revokes in full the suspended sentence imposed on 23 October 2019 by the juvenile Court in Créteil, this revocation being motivated by the inefficacy of the previous warning, which was clearly ineffective in dissuading the defendant.”
De rechtbank kan op grond van voornoemde aanvullende informatie niet vaststellen dat de tenuitvoerlegging is bevolen wegens het begaan van een nieuw strafbaar feit en dat dit ‘
triggerend’feit de veroordeling van 19 mei 2023 betreft.
De rechtbank ziet echter ruimte om hierover nadere vragen te stellen, omdat de beslistermijn zal worden verlengd op basis van hetgeen hierna onder 5. wordt overwogen.. De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen tevens de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wat is de reden geweest van de tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde straf? Heeft de opgeëiste persoon zich niet gehouden aan gestelde voorwaarden of is de reden gelegen in de omstandigheid dat de opgeëiste persoon tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft begaan?
2. Indien de tenuitvoerlegging is bevolen wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit, betreft dit het feit waarvoor de opgeëiste persoon bij arrest van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is veroordeeld?
3. Zo nee, wat is het triggerende feit dan geweest en bij welk vonnis is de opgeëiste persoon daarvoor veroordeeld? Graag sectie D van het EAB dan ook voor deze procedure invullen

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
wederspannigheid; en
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.Artikel 11 OLW: Franse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [5]
Het ministerie van Justitie, Directie Criminele Zaken en Genaden, Onderdirectie Gespecialiseerde strafrechtelijke justitie Internationale Strafrechtelijke Medewerking, heeft op 13 mei 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Wat betreft de specifieke situatie van Dhr. [opgeëiste persoon] , en in verband met die criteriums, hebben wij de eer U te laten weten dat hij zou bij voorkeur worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Fleury Mérogis (Essonne) of in het huis van bewaring te Fresnes (Val de Marne) of in het Huis van bewaring te Parijs la Santé (Parijs), gelegen op het rechtsgebied van het Hof van Beroep te Parijs.
(…) Dhr. [opgeëiste persoon] is niet bedoeld om opgesloten te worden in de inrichtingen van Nîmes, Nanterre of Bois d' Arcy, onder voorbehoud van de hierboven vermelde elementen.
Inderdaad, liggen de penitentiaire inrichtingen van Nanterre en Bois d' Arcy niet op het grondgebied van het Hof van Beroep te Parijs, maar op het grondgebied van het Hof van Beroep te Versailles, terwijl de penitentiaire inrichting te Nîmes bevindt zich over het grondgebied van het Hof van Beroep te Nîmes, met een afstand van ongeveer 700 kilometers van Parijs, zodat betrokkene wordt niet bedoeld in één van die drie inrichtingen te worden gehouden.”
Uit voornoemde garantie volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en de niet gevraagde Lille-Loos-Sequedin zal worden geplaatst.
De rechtbank heeft vervolgens – mede vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – ambtshalve onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de detentie-instellingen in de penitentiaire inrichting te Fleury Mérogis (Essonne) of in het huis van bewaring te Fresnes (Val de Marne) of in het Huis van bewaring te Parijs la Santé (Parijs).
De rechtbank heeft zich beperkt tot deze detentie-instellingen, nu – in het licht van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB – de uitvoerende rechterlijke autoriteit alleen verplicht is de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie-instellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [6]
Uit informatie op de website Observatoire international des prisons volgt dat de bezettingsgraad per 1 januari 2024 in de penitentiaire inrichting te Fleury Mérogis (Essonne) 152,7 % is, in het huis van bewaring te Fresnes (Val de Marne) 143,2% is, in het Huis van bewaring te Parijs la Santé (Parijs) 150% is.
Bij een overbevolking van deze omvang is het naar het oordeel van de rechtbank in de voornoemde detentie-instellingen niet onwaarschijnlijk dat hierdoor de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van de) gedetineerden, in de genoemde detentie-instelling in het gedrang komt.
Om aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader [7] te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in voornoemde detentie-instellingen zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse justitiële autoriteiten de volgende vragen te stellen over de detentie-instellingen van Fleury Mérogis (Essonne), het huis van bewaring te Fresnes (Val de Marne) en het Huis van bewaring te Parijs la Santé (Parijs):
Wat is de huidige bezettingsgraad van gedetineerden op de afdelingen voor mannelijke gedetineerden?
Hoeveel individuele celruimte (
personal space) hebben de gedetineerden op deze afdeling tot hun beschikking in een eenpersoons- en meerpersoonscel, en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd?
Indien de gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 4 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 72-77) – heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
 hoeveel uren per dag verblijven de gedetineerden in hun cel;
 welke mogelijkheden hebben de gedetineerden tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten hun cel;
 zijn deze mogelijkheden voor alle gedetineerden toegankelijk;
 hoeveel uren per dag kunnen de gedetineerden aan deze activiteiten deelnemen;
 is in deze penitentiaire inrichtingen in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1 en 5 opgenomen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn (op 2 september 2024), uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Franse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E. Bicer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes) en Rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.Zie o.a. Hof Van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu) en EHRM, 20 oktober 2016, Muršić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.