3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat van deze weigeringsgrond moet worden afgezien. Doordat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld maar vervolgens naar Nederland is gegaan zonder een adreswijziging door te geven, heeft de opgeëiste persoon al dan niet stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten en is hij op zijn minst genomen onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Franse autoriteiten. Ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder – bij beslissing van 23 oktober 2019 van
the Juvenile Courtin Créteil – voorwaardelijk opgelegde straf gaat de officier van justitie er gelet op de vraagstelling en het antwoord daarop van de Franse autoriteiten van uit dat de reden tot tenuitvoerlegging is gelegen in het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon bij de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is veroordeeld. Nu de opgeëiste persoon bij de beslissing van
the Juvenile Courtin Créteil in persoon aanwezig is geweest en van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien ten aanzien van de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs, staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.De rechtbank zal daarom de beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“Betrokkene heeft de betekening van de beslissing niet persoonlijk ontvangen, maar:
• Hij zal ze ontvangen zonder vertraging na de overbrenging en
• Toen hij heeft ze ontvangen, zal hij uitdrukkelijk worden geïnformeerd van zijn recht tot een nieuwe vonnisprocedure of beroepsprocedure aan welke betrokkene het recht heeft deel te nemen en die het mogelijk maakt de zaak ten gronde te beoordelen, rekening houdend met nieuwe bewijselementen en die mag een vernietiging van de aanvankelijke beslissing als gevolg hebben, en
De veroordeelde, die werd wettelijk gedagvaard, en die verplicht was te verschijnen, is niet bij de terechtzitting verschenen; zodra hij kennis heeft genomen van de tegen hem uitgesproken veroordeling beschikt hij over een termijn van vijf vrije dagen om een cassatieberoep in te stellen, en de tegen hem uitgesproken veroordeling wordt definitief maar na het verstrijken van deze termijn; echter is de beslissing reeds uitvoerbaar; in geval hij zou tegen deze beslissing een cassatieberoep instellen zou het toepasselijk opsluitingsregime datgene van voorlopige hechtenis dat hem de mogelijkheid zou geven een verzoek om invrijheidstelling in te dienen.”
Gevraagd naar voornoemde verzetgarantie is in de aanvullende informatie van 24 mei 2024 onder meer opgenomen:
“In tegenstelling tot een arrest bij verstek uitgesproken, mag een arrest na tegenspraak te betekenen niet het voorwerp maken van een verzet, en dus mag niet in recht en in feite opnieuw beoordeeld worden. Dus is de enige mogelijkheid van verhaal ter beschikking van [opgeëiste persoon] een beroep in cassatie, voor zover hij al in deze zaak een beroep heeft ingediend.
Inderdaad geeft het arrest uitgesproken op 19 mei 2023 door het Hof van Beroep te Parijs gevolg aan het door de verdachte op 18 oktober 2021 ingediend verhaal tegen een vonnis na tegenspraak uitgesproken op 8 oktober 2021 door de Correctionele Rechtbank te Créteil. Derhalve heeft al [opgeëiste persoon] in deze zaak een verhaal ingediend en hij was in eerste instantie verschijnend of vertegenwoordigd.
Een cassatieberoep moet 5 dagen na de betekening van de beslissing worden ingediend (Artikel 568 van het Wetboek van Strafvordering). De verdachte mag vertegenwoordigd worden door een advocaat die gerechtigd is te pleiten voor de strafkamer van het Hof van Cassatie (Artikel 602 van het Wetboek van Strafvordering).
Een cassatieberoep in correctionele aangelegenheden kan alleen worden gebaseerd op een middel dat voortvloeit uit een overtreding van de wet, dus beoordeelt het Hof van Cassatie alleen maar het recht en niet de feiten. Toen een cassatieberoep wordt tegen een beslissing ingediend, mag het Hof van Cassatie het verhaal verwerpen of de bedoelde beslissing vernietigen en annuleren:
• Toen het Hof van Cassatie het beroep verwerpt, dan wordt het kwestieuze arrest
definitief en dient uitgevoerd worden;
• Toen het Hof van Cassatie een arrest vernietigt en annuleert, worden de partijen en het proces voor een Hof van Beroep voor correctionele zaken met een andere
samenstelling verwezen (Artikel 609 van het Wetboek van Strafvordering).
Dus, in geval het arrest wordt vernietigd en de zaak voor een correctionele kamer van het Hof van Beroep verwezen, de verdachte heeft recht op een nieuw proces, waaraan hij het recht heeft deel te nemen en waarmee de zaak ten gronde kan worden herzien.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de verzetgarantie onvoldoende onvoorwaardelijk.
De rechtbank stelt daarom vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 24 mei 2024 is opgenomen dat de opgeëiste persoon op 18 oktober 2021 hoger beroep heeft ingediend. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. Bovendien zijn geen objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de informatie in het EAB onjuist is. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe niet voldoende. Voornoemde aanvullende informatie vermeldt verder dat een verdachte die in beroep gaat zijn eigen adres of dat van een derde moet vermelden en hij enige adreswijziging per aangetekende brief moet doorgeven.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure in hoger beroep tegen hem op de hoogte was. Het had dan ook op de weg van opgeëiste persoon gelegen om te informeren naar de datum van de zitting in hoger beroep. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd bij beslissing van
the Juvenile Courtin Créteil van 23 oktober 2019. Uit de aanvullende informatie van 24 mei 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van
the Juvenile Courtin Créteil van 23 oktober 2019 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet op die procedure van toepassing. Bij beslissing van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Op 16 mei 2024 en later op 28 mei 2024 is de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd wat de reden is geweest voor de beslissing tot tenuitvoerlegging en meer specifiek of de tenuitvoerlegging het resultaat is geweest van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon bij arrest van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is veroordeeld.
In de aanvullende informatie van 28 mei 2024 is over de reden tot tenuitvoerlegging het volgende opgenomen:
“In view of the seriousness of the offences and the personality of the of the defendant, the suspended sentence revokes in full the suspended sentence imposed on 23 October 2019 by the juvenile Court in Créteil, this revocation being motivated by the inefficacy of the previous warning, which was clearly ineffective in dissuading the defendant.”
De rechtbank kan op grond van voornoemde aanvullende informatie niet vaststellen dat de tenuitvoerlegging is bevolen wegens het begaan van een nieuw strafbaar feit en dat dit ‘
triggerend’feit de veroordeling van 19 mei 2023 betreft.
De rechtbank ziet echter ruimte om hierover nadere vragen te stellen, omdat de beslistermijn zal worden verlengd op basis van hetgeen hierna onder 5. wordt overwogen.. De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen tevens de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wat is de reden geweest van de tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde straf? Heeft de opgeëiste persoon zich niet gehouden aan gestelde voorwaarden of is de reden gelegen in de omstandigheid dat de opgeëiste persoon tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft begaan?
2. Indien de tenuitvoerlegging is bevolen wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit, betreft dit het feit waarvoor de opgeëiste persoon bij arrest van het Hof van Beroep te Parijs van 19 mei 2023 is veroordeeld?
3. Zo nee, wat is het triggerende feit dan geweest en bij welk vonnis is de opgeëiste persoon daarvoor veroordeeld? Graag sectie D van het EAB dan ook voor deze procedure invullen