ECLI:NL:RBAMS:2024:4430

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
10734555 \ CV EXPL 23-13237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een broer wegens frustratie van de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert eiser, een erfgenaam, dat gedaagde, haar broer, wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 22.041,-. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de verkoop van de woning van hun overleden tante te frustreren, waardoor de woning voor een lagere prijs is verkocht dan mogelijk was. De procedure is gestart na een reeks van conflicten over de afwikkeling van de nalatenschap, die leidde tot meerdere kort gedingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning en de verkoopopbrengst onderdeel zijn van de gezamenlijke nalatenschap, en dat eiser haar vordering niet zelfstandig kan instellen, maar alleen samen met de andere deelgenoten. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij niet heeft aangetoond dat de andere erfgenamen instemden met haar vordering. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van gedaagde, aangezien de vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap niet uitsluitend aan hem te wijten is. De rechtbank heeft eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.221,-.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10734555 \ CV EXPL 23-13237
Vonnis van 17 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.J. Driessen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L.M.M. Loerakker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 15 december 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de nagekomen productie van [eiser] van 28 maart 2024,
- de mondelinge behandeling van 3 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Deze zittingsaantekeningen zijn in het procesdossier gevoegd.
1.2.
Daarna is een datum voor het vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broer en zus. Op [overlijdensdatum] 2021 is de tante (hierna: erflaatster) van [eiser] en [gedaagde] overleden.
2.2.
Toen erflaatster overleed was zij ongehuwd, had zij geen partner, en geen kinderen. Erflaatster heeft op 28 maart 1998 in haar testament laten opnemen dat haar zus voor ¼ deel benoemd zou worden als erfgenaam en de zes kinderen van haar broer voor ¾ deel. Deze zus, die voor ¼ was benoemd, en één van de zes kinderen van haar broer, waren beiden al overleden toen erflaatster overleed. In het testament was niets opgenomen over plaatsvervulling, zodat het wettelijke versterferfrecht op hun aandeel in de nalatenschap van toepassing was.
2.3.
Als gevolg van het (voor)overlijden van de hiervoor genoemde personen moesten de erfdelen opnieuw worden vastgesteld. Hiertoe was in eerste instantie notaris Van Dommelen benaderd. Omdat de verdeling niet goed verliep, is op 28 mei 2021 de opdracht ingetrokken en heeft Team Notarissen de opdracht overgenomen.
2.4.
De tweede notaris heeft uiteindelijk in overleg met de erven een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Dit leidde uiteindelijk tot een verdeling waarbij de overige vijf kinderen van de broer van erflaatster ieder 23/120ste deel van de nalatenschap verkregen ( [eiser] , [gedaagde] , [erfgenaam 1] , [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] ) en het kind van het overleden kind van de broer van erflaatster, nichtje [erfgenaam 4] , voor 1/24ste deel.
2.5.
De verklaring voor erfrecht, waarin deze verdeling is opgenomen, is op 7 februari 2022 verleden.
2.6.
Onderdeel van de nalatenschap was onder meer de woning van erflaatster aan de [adres] , hierna: de woning.
2.7.
Tussen de erven bestond discussie over de afwikkeling van de nalatenschap en het beheer van een familiearchief.
2.8.
Dit heeft tot een eerste kort geding geleid op 13 januari 2022 bij de rechtbank Den Haag met [gedaagde] als eisende partij en de overige erven als gedaagden. Partijen hebben op de zitting afspraken gemaakt ter beëindiging van hun geschil. Deze afspraken zagen onder meer op de spullen uit de woning van erflaatster en daarmee samenhangend het familiearchief, ontruiming van de woning en daarna verkoop van de woning.
2.9.
Begin maart 2022 is contact gezocht met makelaar Ras van Van den Akker makelaardij voor de verkoop van de woning van erflaatster. Volgens deze makelaar lag de marktwaarde van de woning tussen de € 750.000 en € 800.000. Daarom zou € 775.000 een goede vraagprijs zijn.
2.10.
Op 29 maart 2022 heeft de makelaar aan [gedaagde] een opdrachtbevestiging gestuurd en verzocht deze getekend terug te sturen met een kopie van een identiteitsbewijs. [gedaagde] heeft dit op 5 april 2022, gedaan.
2.11.
In april 2022 heeft de makelaar foto’s laten maken van de woning. [gedaagde] had bezwaren tegen deze foto’s, net als [erfgenaam 4] . Hierover heeft [gedaagde] met de makelaar gecorrespondeerd. [gedaagde] wilde onder meer een korting op de prijs als de foto’s toch gebruikt zouden worden. [gedaagde] kon zich niet vinden in het antwoord van de makelaar en heeft gedreigd met het indienen van een klacht tegen de makelaar.
2.12.
Dit heeft geleid tot een tweede kort geding bij de rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 Van [eiser] , [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] als eisers en [gedaagde] , [erfgenaam 4] en [erfgenaam 3] als gedaagden. Ook deze procedure is op zitting geschikt. Partijen hebben afspraken gemaakt over het verdere verkoopproces van de woning.
2.13.
Op 10 oktober 2022 is de woning verkocht voor € 660.000.
2.14.
Het grootste deel van de nalatenschap is inmiddels verdeeld. 15% van de opbrengst van de woning is onverdeeld en staat in depot bij de notaris.
2.15.
Op dit moment loopt er een procedure bij de rechtbank Roermond waarbij [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] als eisers van [eiser] , [gedaagde] , [erfgenaam 4] en [erfgenaam 3] als gedaagden vorderen dat het restant van 15% in depot staat bij de notaris wordt uitbetaald. [eiser] heeft in een vordering in reconventie ingesteld, die onder meer ziet op beheer van het familiearchief en andere verdelingsafspraken. Zij stelt dat de kosten hiervan betaald moeten worden uit het restant dat nog in depot staat bij de notaris voordat tot uitkering wordt overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – om [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot betaling een bedrag ter hoogte van € 22.041,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2023, en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiser] stelt dat [gedaagde] opzettelijk de verkoop van de woning van erflaatster heeft gefrustreerd, waardoor de woning later en voor een lagere prijs is verkocht. Als de woning eerder was verkocht, rond de najaar/kerst van 2021, zou een verkoopopbrengst van € 775.000 gerealiseerd zijn. Uiteindelijk is de woning voor € 115.000 minder verkocht. Dat verschil is schade die erven hebben geleden en die aan [gedaagde] is toe te rekenen. [eiser] haar aandeel in de nalatenschap is 23/120ste deel, waardoor haar schade € 22.041 bedraagt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] omdat zij deze vordering niet alleen had kunnen instellen, maar slechts samen met de andere deelgenoten. Dan wel concludeert [gedaagde] tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , omdat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Enige vertraging kan hem niet worden aangerekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijk
4.1.
De woning van erflaatster, dan wel de verkoopopbrengst is onderdeel van de nalatenschap en daarmee van de deelgenoten gezamenlijk. Het betreft een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 Burgerlijk Wetboek (BW). Een restant van de opbrengst van de verkoop van de woning staat in depot bij de notaris. Ten aanzien van dat gedeelte is de nalatenschap nog niet verdeeld en is de gemeenschap dus nog niet beëindigd. Eventuele schade als gevolg van vertraging is daarmee (in ieder geval gedeeltelijk) schade van de gemeenschap en niet van de individuele erfgenamen.
4.2.
In beginsel zijn alleen de deelgenoten gezamenlijk bevoegd om een daad van beschikking – het instellen een rechtsvordering – te verrichten ten behoeve van de gemeenschap (artikel 3:170 lid 3 BW). Op grond van artikel 3:171 BW kan iedere deelgenoot ook zelfstandig ten behoeve van de gemeenschap rechtsvorderingen instellen, maar uitsluitend tegenover derden. [gedaagde] is echter geen derde, maar een deelgenoot. Deze vorderingen en verzoeken tegen een deelgenoot dienen op de voet van art. 3:184 BW en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. Een uitzondering hierop is gerechtvaardigd indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken (HR 8 september 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA7043 en HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535).
4.3.
[eiser] heeft echter niet gesteld en onderbouwd waarom de uitzondering hier van toepassing zou zijn. [eiser] had daarom de vordering jegens [gedaagde] alleen met de andere deelgenoten samen kunnen instellen. Dat heeft zij niet gedaan en zij heeft ook niet gesteld dat de andere deelgenoten hebben in gestemd met het instellen van de vordering. Daarom is [eiser] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Niet onrechtmatig gehandeld
4.4.
Omdat de discussie tussen partijen met name is gegaan over de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en er ook nog een andere procedure over de verdeling van de nalatenschap loopt, zal de kantonrechter ten overvloede toelichten waarom de stelling van [eiser] dat het handelen van [gedaagde] onrechtmatig is, niet opgaat.
4.5.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat hij opzettelijk verdeling van de nalatenschap heeft vertraagd, teneinde haar te benadelen. Concreet stelt zij dat in de eerste periode van de afwikkeling van de nalatenschap, de periode tot het eerste kort geding van januari 2022, [gedaagde] heeft gezorgd voor vertraging door beheer van het familiearchief op te eisen en het tekenen van een volmacht hiertoe. Dat de verklaring voor erfrecht uiteindelijk pas in februari 2022 is opgesteld, is echter niet alleen aan [gedaagde] te wijten. Ten eerste bleek het vaststellen van de erfdelen complex, waardoor het langer heeft geduurd. Vervolgens heeft [eiser] ook zelf voor een deel voor vertraging gezorgd door het ‘on hold’ houden van haar handtekening voor de vaststellingsovereenkomst die zag op de vaststelling van de erfdelen. De reden hiervoor is in zoverre niet relevant, feit is dat hierdoor de verklaring van erfrecht later tot stand is gekomen. Bij een relatief complexe nalatenschap als de onderhavige, waarbij onduidelijkheid is over de omvang van de erfdelen van meerdere erfgenamen, is het bovendien voorstelbaar dat partijen het niet eens zijn, of andere gedachten hebben over hoe zaken geregeld moeten worden, maar dat maakt nog niet dat dit onrechtmatig is. Dit zou anders kunnen zijn als een erfgenaam handelingen verricht met geen andere doel dan het toebrengen van schade aan andere erfgenamen en/of het vertragen van de afwikkeling van de nalatenschap. Dat daar in deze zaak sprake van is, is niet gebleken.
4.6.
Ten aanzien van de tweede periode, maart – zomer 2022, verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij vertraging heeft veroorzaakt bij het geven van de opdracht aan de makelaar en met name het proces rondom de foto’s van de woning. Ook hier geldt dat er weliswaar vertraging is opgetreden in het verkoopproces, maar dat dit niet is aan te merken als onrechtmatig handelen. Het geven van een volmacht aan de makelaar door [gedaagde] heeft niet uitzonderlijk lang geduurd. Verder heeft [gedaagde] inderdaad onenigheid gehad met de makelaar over de foto’s die waren gemaakt en heeft dit tot enige vertraging geleid. Ook hier is echter niet gebleken dat [gedaagde] die vertraging opzettelijk heeft veroorzaakt teneinde schade toe te brengen en/of de afwikkeling te vertragen. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
4.7.
Gezien het voorgaande komt de kantonrechter niet toe aan beoordeling van de vraag of er voldoende causaal verband is tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade.
De proceskosten
4.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.