3.1.Standpunt van de officier van justitie
De vordering is gebaseerd op het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ van 16 november 2020 (hierna: rapport).
Periode voordeelberekening
De veroordeling van 13 november 2019 heeft betrekking op de periode van 1 januari 2018 tot 2 april 2019. Bij de berekening van het voordeel wordt echter uitgegaan van een langere periode, namelijk van 1 januari 2016 tot 2 april 2019. [veroordeelde] is al eerder bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2016 veroordeeld in verband met het schenden van artikel 11a van de Opiumwet, destijds gepleegd in de periode van 1 maart 2015 tot 24 november 2015.Met betrekking tot dit strafbare feit is [veroordeelde] in een eerdere ontnemingsprocedure bij vonnis van 10 juli 2019 reeds veroordeeld tot terugbetaling van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat dat betrekking heeft op de periode van 1 maart 2015 tot 24 november 2015.
Het is aannemelijk dat [veroordeelde] (vrijwel) aansluitend op de eerdere periode zijn werkwijze heeft voortgezet en wederom wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van overtreding van artikel 11a Opiumwet. Tot 1 juli 2017 is [onderneming 1] , de onderneming waarvan [veroordeelde] samen met [vennoot] vennoot was, namelijk actief gebleven in hetzelfde bedrijfspand, bleven dezelfde klanten komen (waaronder personen met antecedenten voor de Opiumwet) en is het assortiment nauwelijks gewijzigd. Per 1 juli 2017 is [onderneming 1] overgegaan in de eenmanszaak [onderneming 2] , waarvan [veroordeelde] eigenaar was, en is de handelwijze voortgezet.
Wijze van berekening
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt als berekeningsmethode gehanteerd ‘omzet minus kosten’. Binnen de berekende periode van 1 januari 2016 tot 2 april 2019 is de bedrijfsstructuur gewijzigd. [onderneming 1] is per 1 juli 2017 overgegaan in de eenmanszaak [onderneming 2] . Er wordt daarom onderscheid gemaakt tussen de periode waarbinnen [veroordeelde] ‘slechts’ 50% van het voordeel wordt toebedeeld - het voordeel wordt verdeeld tussen [veroordeelde] en zijn toenmalige vennoot - en de periode waarbinnen [veroordeelde] het gehele voordeel wordt toebedeeld.
Voordeel [onderneming 1]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2017 wordt als volgt berekend.
Opbrengsten
Omzet 2016 €412.325
Omzet 2017 €189.562 (50% van €379.125)
Totaal €601.887
Kosten
Inkoopkosten 2016 €264.581
Inkoopkosten 2017 €68.585 (50% van €137.170)
Afschrijvingskosten 2016 € 6.827
Afschrijvingskosten 2017 € 902 (50% van € 1.805)
Overige bedrijfskosten 2016 €88.962
Overige bedrijfskosten 2017 € 44.377 (50% van € 88.754)
Totaal € 474.234
Voordeel (opbrengst - kosten) € 127.653
50% i.v.m. gedeeld vennootschap ( [veroordeelde] / [vennoot] )
€ 63.826
Voordeel eenmanszaak [onderneming 2]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 1 juli 2017 tot 2 april 2019 wordt als volgt berekend.
Opbrengsten
Omzet 2017 € 189.562 (50% van €379.125)
Omzet 2018 €547.708
Totaal € 737.270
Kosten
Inkoopkosten 2017 €68.585 (50% van € 137.170)
Inkoopkosten 2018 € 260.185
Afschrijvingskosten 2017 € 902 (50% van € 1 .805)
Afschrijvingskosten 2018 €1.927
Overige bedrijfskosten 2017 € 44.377 (50% van € 88.754)
Overige bedrijfslasten 2018 € 81 .872
Totaal € 457.848
Voordeel (opbrengst - kosten) € 279.422
Aangezien de gegevens omtrent de omzet en kosten over het eerste kwartaal van 2019 onbekend zijn, zijn deze op basis van de beschikbare gegevens als volgt bepaald. Het voordeel in de periode 1 januari 2019 tot 2 april 2019 wordt geschat op 1/6 deel (één kwartaal) van € 279.422 (dit bedrag betreft een totaal van zes kwartalen) en komt daarmee op € 46.570. Vermeerderd met het voordeel in de periode 1 juli 2017 tot en met 31 december 2018 (€ 279.422) komt het voordeel uit [onderneming 2] in de periode van 1 juli 2017 tot 2 april 2019 uit op
€ 325.992.
Dit betekent dat [veroordeelde] een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van in totaal
€ 63.826 + € 325.992 = € 389.818,-.
Anders dan in 2015 werd in 2019 wel administratie aangetroffen, waaronder verkoopfacturen. In die verkoopfacturen zijn onder meer goederen vermeld die zijn opgenomen in de inkoopwaardelijsten die [veroordeelde] heeft aangeleverd. Hierbij valt echter geen onderscheid te maken tussen reguliere (mogelijk legale) goederen en goederen die bestemd zijn voor de bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Nu de verdediging heeft nagelaten om concreet en onderbouwd te betwisten dat de omzet ziet op grootschalige bedrijfsmatige hennepteelt, vindt de officier van justitie dat uit moet worden gegaan van het berekende bedrag van € 389.818,- Wel acht de officier van justitie een vermindering van de betalingsverplichting van € 10.000,- op zijn plaats, omdat de redelijke termijn is overschreden.