ECLI:NL:RBAMS:2024:4274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
13/058890-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van verdedigingsrechten en toetsing van dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Polen, werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder computervredebreuk en afpersing. Tijdens de zitting op 4 juni 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de procedures die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen in Polen, wat een weigeringsgrond vormt op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard en er geen garanties zijn dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende sociale banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland en heft de overleveringsdetentie op, maar beveelt wel de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058890-24
Datum uitspraak: 18 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 oktober 2023 door
the Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 juni 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement of the Local Court in Busko-Zdrój (Polen) of 9 December 2021 (II K 340/20) being an aggregate sentence (verzamelvonnis), bestaande uit de volgende onderliggende vonnissen:
van the Local Court in Biala-Podlaska van 21 November 2014 (II K 614/14);
van the Local Court in Busko-Zdrój van 13 January 2016 (II K 304/15).
De aanvullende informatie van 22 april 2024 vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de procedures die hebben geleid tot de bovengenoemde twee onderliggende vonnissen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, zes maanden en zeven dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Verzamelvonnis van 9 december 2021 van the Local Court in Busko-Zdrój (referentienummer: II K 340/20)
In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing in de zaak met referentienummer II K 340/20. Het EAB vermeldt in onderdeel d) het volgende:
“the person was summoned in person on 15 October 2021 and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he/she does not appear for the trial”.
In het EAB is dus aangegeven dat de opgeëiste persoon op 15 oktober 2021 in persoon is gedagvaard en er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen.
Uit de aanvullende informatie van 22 april 2024 blijkt echter dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard, maar dat de oproeping in persoon is ontvangen door zijn gemachtigde advocaat. Verder blijkt uit de aanvullende informatie dat het verzamelvonnis is gewezen op verzoek van de opgeëiste persoon, welk verzoek is ingediend door zijn gemachtigde advocaat.
De rechtbank stelt daarom vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 22 april 2024 volgt dat het verzoek tot het wijzen van een verzamelvonnis is ingediend door de raadsman die is gemachtigd door de opgeëiste persoon. Ook is de oproeping voor de zitting in hoger beroep in persoon ontvangen door deze gemachtigde advocaat.
Gelet op voornoemde kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de omstandigheid dat een procedure tegen hem liep. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij door zijn advocaat te machtigen tot het indienen van een verzoek om een verzamelvonnis en om hem in die procedure te verdedigen en door zichzelf niet op de hoogte te houden van het verloop van doe procedure uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
computervredebreuk;
afpersing;
poging tot afpersing.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon in het bezit is van een registratiekaart duurzaam verblijfsrecht in de Europese Unie hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 1 mei 2024 blijkt dat de veroordeling voor deze feiten er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Overname tenuitvoerlegging vrijheidsstraffen
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische socialebanden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om van de toepassing van die weigeringsgrond af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 317 en 138ab Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (