Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De zaak in het kort
De vorderingen tot schadevergoeding zijn niet ontvankelijk. Schadevergoeding wegens de vrees dat gegevens in verkeerde handen zouden kunnen komen, zonder dat vast staat dat dit het geval is, is volgens Europese rechtspraak niet mogelijk. Voor de gevallen waarin wel vaststaat dat de gegevens in verkeerde handen zijn gekomen geldt dat de GGD’en een financiële tegemoetkoming hebben aangeboden, die door de meeste benadeelden is geaccepteerd, waarmee zij afstand hebben gedaan van een vordering tot schadevergoeding. Er blijft slechts een beperkte groep van benadeelden over. ICAM heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zij voor die groep representatief is. Ook in haar vordering tot schadevergoeding voor deze groep is ICAM daarom niet ontvankelijk.
3.De in dit stadium vaststaande en relevante feiten
In de hoofdzaak en in het (deels voorwaardelijke) incident
4.Het geschil
rechtbank) opgesomde informatie en/of documenten in het geding te brengen;
blootgesteld geweest aan diefstal. Hierdoor hebben de Gedupeerden de controle over hun persoonsgegevens verloren. Ze weten dat hun persoonsgegevens voor een zeer grote groep ongeautoriseerde personen toegankelijk zijn geweest; ze weten niet of ze daadwerkelijk gestolen zijn en verder misbruikt zijn of nog gaan worden. Internetcriminelen gebruiken persoonsgegevens voor identiteitsfraude, oplichting,
phishingen intimidatie. Wanneer gegevens in handen komen van verkeerde partijen, brengt dat bovendien risico’s met zich mee van stigmatisering, uitsluiting en discriminatie. Te denken valt aan de situatie dat gegevens over onderliggende gezondheidsproblematiek – zoals een Hiv-besmetting – terechtkomen bij (potentiële) werkgevers, verzekeraars of buitenlandse regimes.
ontvreemd zijnen in het criminele circuit zijn beland: dat is het geval. Daarvoor zouden ook vier personen zijn veroordeeld (…). Voor zover tot nu toe door Gedaagden is erkend en meegedeeld, zou dat (slechts) een groep van circa 1.250 personen betreffen. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat deze informatie onvolledig is en dat die groep personen beduidend groter is. De belangrijkste aanwijzing zijn de bevindingen van RTL Nieuws. RTL Nieuws heeft contact gehad met internetcriminelen, waarbij haar bestanden met gegevens zijn aangeboden van veel meer dan 1.250 personen (…):
incidentele vorderingenin (…).
Paraat staan voor uitbraak van infectieziekten. De Staat c.s. hadden de GGD-systemen vooraf beter kunnen en behoren in te richten, zodat deze bestand waren geweest tegen een situatie zoals de coronapandemie. Het is immers niet zo dat een omvangrijke infectieziekte-uitbraak zoals de coronapandemie door de Staat c.s. niet had kunnen en zelfs was voorzien. De (betreffende afdelingen bij) de Gedaagden ontlenen hun bestaansrecht aan het bestrijden, niet alleen reactief, maar ook proactief, van dit type ziekten. Lang voordat de eerste coronabesmetting plaatsvond, wist men al dat de dag zou komen dat er een grote epidemie of pandemie zou uitbreken en dat de verouderde GGD-systemen dan niet geschikt en veilig zouden zijn. Het is de taak en verantwoordelijkheid van de Staat c.s. om daar binnen redelijke grenzen zo goed mogelijk op voorbereid te zijn. In een crisissituatie zoals de coronapandemie is het immers veel moeilijker om zaken in de hand te houden, terwijl het belang van goede informatiebeveiliging juist dan exponentieel toeneemt. Bovendien hadden alle landen ter wereld te maken met dezelfde crisis en voor zover Stichting ICAM bekend is het nergens zo fout gegaan als in Nederland;
Snellere oplossing van de beveiligingsgebreken. De Staat c.s. hadden het datalek sneller kunnen en behoren op te lossen. Het lek heeft onnodig lang bestaan, terwijl de Staat c.s. reeds lang op de hoogte waren van de risico’s en de potentiële gevolgen van de slechte beveiliging. De Staat c.s. zijn er meerdere malen op gewezen dat de persoonsgegevens van miljoenen mensen gevaar liepen. Ook toen namen zij nog geen toereikende maatregelen om de (wettelijk laakbare) gebreken te herstellen. In ieder geval had, toen de pandemie uitbrak, gelijktijdig óók de beveiliging van de bijzondere persoonsgegevens van de personen in de betreffende databases een belangrijk speerpunt moeten worden. De GGD-systemen zijn vanaf maart (HPZone) c.q. juni (CoronIT) 2020 ingezet. In de richtsnoeren die de European Data Protection Board uitvaardigde in april 2020 benadrukte de EDPB al het belang van gegevensbescherming bij het bestrijden van het coronavirus. In februari 2021 schreef KPMG in een advies aan GGD-koepelorganisatie GGD GHOR, op basis van onderzoek dat slechts twee dagen in beslag heeft genomen (…):
productie A.1). Deze groep personen valt uiteen in twee categorieën:
productie A.1). Dit betrof in januari 2021 circa 6,5 miljoen personen. Dat het minder personen zijn kan in ieder geval niet aangetoond worden. Een deel van de vorderingen ziet erop om meer helderheid te verkrijgen over de omvang van het GGD-datalek;
productie A.1).
5.De beoordeling in de hoofdzaak
“aanwijzing als bevoegde instantie voor het instellen van grensoverschrijdende representatieve vorderingen”. Uit de aan genoemde Richtlijn voorafgaande overweging 23 blijkt dat als een bevoegde instantie een representatieve vordering instelt in de lidstaat waar zij is aangewezen, die representatieve vordering moet worden beschouwd als een binnenlandse representatieve vordering. Dus is in dit geval de aanwijzing van ICAM als bevoegde instantie voor het instellen van grensoverschrijdende representatieve vorderingen van geen betekenis voor de beoordeling van haar ontvankelijkheid in deze binnenlandse representatieve vordering.
governance. Deze vereisten zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld.
De vertegenwoordigde groepen personen (groep A en groep B) zullen worden vastgesteld zoals onder I gevorderd.
De stelling van ICAM dat zij de aansprakelijkheid ook op onrechtmatige daad baseert leidt niet tot een ander oordeel, omdat als de Staat niet verwerkingsverantwoordelijke is er overigens geen gronden zijn om aan te nemen dat hij toch verantwoordelijkheid draagt voor onvoldoende beveiliging van de door GGD GHOR dan wel de GGD’en verwerkte persoonsgegevens met behulp van CoronIt en HPZone Lite. Als de Staat geen verwerkingsverantwoordelijke is, betekent dit dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering jegens de Staat blijkt (artikel 1018c lid 5 onder c Rv), zodat ICAM in deze vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank zal de Staat en GGD GHOR op de voet van artikel 22 Rv bevelen bij akte bewijsstukken in het geding te brengen waaruit blijkt welke opdracht aan GGD GHOR is gegeven met betrekking tot het registreren van burgers ten behoeve van testen, vaccineren en bron- en contactonderzoek met betrekking tot Covid-19. ICAM en GGD GHOR c.s. zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen.
Dit alles leidt tot het oordeel dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vorderingen jegens de veiligheidsregio’s, de gemeenten, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam-Amstelland en de GGD Gooi & Vechtstreek blijkt (artikel 1018c lid 5 onder c Rv), zodat ICAM in deze vorderingen niet-ontvankelijk is. ICAM zal worden veroordeeld in de aan de zijde van deze gedaagden gevallen proceskosten. Voor de door de GGD’en c.s. gevorderde veroordeling van ICAM in de reële proceskosten bestaat geen grond. Dat het ICAM zonder meer duidelijk moest zijn dat zij jegens deze partijen geen enkele vordering kon hebben kan niet worden aangenomen, onder meer omdat de andere GGD’en zich wel bezig hielden met het verwerken van persoonsgegevens in verband met de coronapandemie.
IT assessment. Wat de bron is van de opmerkingen over het datalek en de omvang daarvan kan uit die stukken niet worden afgeleid, in ieder geval is dat niet een eigen onderzoek naar het datalek.
Omdat alle leden van deze groep in dezelfde situatie verkeren zijn hun vordering volgens ICAM bundelbaar.
Bovendien is de door ICAM gestelde vrees niet de vrees dat derden de persoonsgegevens die zij onrechtmatig hebben verkregen zullen misbruiken, ‘de vrees
na een inbreuk’, maar ‘de vrees
voor een inbreuk’.Dit is de vrees dat derden mogelijk onrechtmatig persoonsgegevens zouden kunnen hebben verkregen (en die vervolgens zouden kunnen misbruiken). Een dergelijke vrees is te vergelijken met de vrees in de zaak MediaMarktSaturn Hagen-Iserlohn. Het ging daar om de situatie dat een inbreuk mogelijk zou zijn, maar niet was vastgesteld, zodat het gaat om de vrees dat een inbreuk in de toekomst alsnog kan blijken. Het enkele feit dat de betrokkene vreest dat zijn gegevens in de toekomst verspreid of zelfs misbruikt zullen worden (…) levert echter volgens het HvJ EU in genoemd arrest geen „immateriële schade” in de zin van artikel 82 AVG op. De vrees dat in de toekomst een inbreuk op de AVG blijkt is ook niet “de vrees die een betrokkene
na een inbreukop deze verordening koestert” zoals bedoeld in het arrest VB/NAP.
Anders gezegd: voor immateriële schade is vereist dat een inbreuk op de AVG vaststaat. De vrees voor een inbreuk volstaat niet. Omdat ICAM haar vordering wat Groep A betreft op die vrees
voor een inbreukbaseert, is op grond van de rechtspraak van het HvJ EU uitgesloten dat hiervoor immateriële schadevergoeding kan worden toegekend. De vordering ten behoeve van groep A is dus summierlijk ondeugdelijk en daarom niet ontvankelijk.
door de inbreukop deze verordening geleden schade volledig te vergoeden. Dat betekent dat ook voor materiële schade is vereist dat een inbreuk op de AVG vaststaat. Zoals hiervoor uiteengezet geldt voor de personen in groep A dat een inbreuk niet vaststaat. De vrees voor een inbreuk volstaat niet. Omdat ICAM ook haar vordering van materiële schade op de vrees
voor een inbreukbaseert, is op grond van de rechtspraak van het HvJ EU uitgesloten dat hiervoor schadevergoeding kan worden toegekend. De vordering van materiële schade ten behoeve van groep A is dus summierlijk ondeugdelijk en daarom niet ontvankelijk.
De vraag is nu of voldoende personen uit groep B de door ICAM ten behoeve van hen gevoerde actie ondersteunen. ICAM kan dat niet aannemelijk maken, omdat zij bij de aanmelding niet heeft gevraagd of de betrokkene tot groep A of B behoort. Voor groep A is dat geen bezwaar, omdat deze zeer groot is, voor groep B is dat wel van belang omdat deze groep klein of zeer klein is, zodat van belang is te weten of er benadeelden uit deze groep de vordering steunen. Dat betekent dat ICAM in zoverre niet voldoet aan het representativiteitsvereiste; zie hiervoor onder 5.12.4. Hier komt bij dat ICAM niet, althans niet voldoende, toelicht dat en waarom de belangen van deze groep gelijksoortig zijn en al evenmin dat en waarom haar vorderingen meerwaarde hebben in de zin van artikel 1018c lid 5 onder b Rv.
De conclusie moet zijn dat ICAM in de vorderingen ten behoeve van groep B niet ontvankelijk is.