ECLI:NL:RBAMS:2024:4253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13-136852-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel voor niet-betaling van kinderalimentatie met betrekking tot dubbele strafbaarheid

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 180 dagen wegens het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid, aangezien het niet betalen van kinderalimentatie volgens Nederlands recht niet als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 7 van de Overleveringswet (OLW) verworpen en besloten om het onderzoek te heropenen om aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De opgeëiste persoon was aanwezig op de zitting en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de zaak opnieuw gepland voor 7 juli 2024. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-136852-23
Datum uitspraak: 25 juni 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 10 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 februari 2023 door de
Regional Court in Kielce,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 juni 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van der Steen, advocaat te Veghel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel B):
- enforceable judgement:

of the local Court (…) in Opatów of 6 June 2019. On 23 October 2019, the Local Court (…) in Ostrowiec Swietokrzyski activated a substitute sentence of imprisonment by reason of the convict's not complying with the conditions imposed on him by way of a penalty of restriction of liberty;

2. References:

II K 188/19, II Ko 1660/19

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 180 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde strafbeschikking.
Deze strafbeschikking betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening van het onderzoek

Standpunt van de raadsvrouw
Uit de aanvullende stukken van de Poolse autoriteiten stukken is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn ter zitting van de rechtbank. Bovendien heeft de opgeëiste persoon geen kennis kunnen nemen van het vonnis. Op grond hiervan dient de overlevering van de opgeëiste persoon te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon stilzwijgend heeft afgezien van zijn recht ter zitting aanwezig te zijn. In de originele versie van het EAB staat vermeld dat sprake is van een
wyrok nakazowyen na vertaling blijkt dit een strafbeschikking te betekenen. In de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2024 [4] wordt een dergelijke strafbeschikking wel goed bevonden en ziet de rechtbank af van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. In deze zaak kan de rechtbank soortgelijk beslissen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een strafbeschikking terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en die - kort gezegd - is gegeven zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De overlevering kan gelet op het voorgaande op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. Bij de beoordeling of de rechtbank van deze facultatieve weigeringsgrond gebruik zal maken acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 24 april 2024 blijkt dat gedurende de
pre-trial proceedingseen adres-instructie aan de opgeëiste persoon is uitgereikt waarbij hij is gewezen op zijn plicht om elke adreswijziging door te geven en op de consequentie als hij hier niet aan zou voldoen. De adresinstructie is door de opgeëiste persoon ondertekend.
Strafbeschikking 6 juni 2019 (II K 188/19)
Uit het EAB en de aanvullende informatie [5] van de Poolse autoriteiten blijkt dat de rechtbank in Opatów op 6 juni 2019 aan de opgeëiste persoon een
penalty order(strafbeschikking) met referentienummer II K 188/19 heeft opgelegd zonder dat daar een zitting aan vooraf is gegaan (
proceedings in camera). Bij deze strafbeschikking is aan de opgeëiste persoon een taakstraf opgelegd, waarvan de hoogte niet in het EAB of de aanvullende informatie is gespecificeerd. Een afschrift van de strafbeschikking is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden. Nu uit de beschikbare informatie blijkt dat er in de zaak van de opgeëiste persoon geen zitting heeft plaatsgevonden waar de opgeëiste persoon voor is opgeroepen kan de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon stilzwijgend heeft afgezien van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
De rechtbank zal gelet hierop het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie in de gelegenheid stellen de volgende vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen:

1. Heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid gehad om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen de strafbeschikking met referentienummer II K 188/19?

2. Zo ja, is hij bij de betekening/toezending van de strafbeschikking gewezen op deze mogelijkheid van bezwaar of beroep, alsmede op de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te geschieden?

3. Zou er in het geval van een (tijdig) bezwaar of beroep alsnog een zitting hebben plaatsgevonden waarop de opgeëiste persoon gehoord kon worden?

Beslissing 23 oktober 2019 (II Ko 1660/19)
Het EAB maakt ook melding van een beslissing van de rechtbank in Ostrowiec Świetokrzyski van 23 oktober 2019 (II Ko 1660/19) waarbij de tenuitvoerlegging is bevolen van de bij strafbeschikking 6 juni 2019 opgelegde vervangende hechtenis. In de vertaling van het EAB staat dat de rechter
“activated a substitute sentence of imprisonment”. Daaruit maakt de rechtbank op dat de hoogte van de vervangende hechtenis reeds bij de strafbeschikking van 6 juni 2019 was bepaald, en dat de rechtbank Ostrowiec Świetokrzyski ten aanzien van de hoogte ervan geen beoordelingsmarge meer had. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6]
Uit aanvullende informatie van 20 mei 2024 blijkt dat de taakstraf is omgezet omdat de opgeëiste persoon niet reageerde op de oproepingen van de reclassering om de taakstraf uit te voeren. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de hiervoor reeds beoordeelde strafbeschikking. [7]

5.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan niet is voldaan omdat het niet betalen van kinderalimentatie, in het licht van de omschrijving in het EAB, naar Nederlands recht niet als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De rechtbank kan aan de hand van de omschrijving van het feit in het EAB immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn.
kinderen. [8]
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon op grond van de overgelegde stukken kan worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6a, negende lid, van de OLW aangezien de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Indien de rechtbank de belastingaangiften onvoldoende vindt ter onderbouwing van het inkomen verzoekt de raadsvrouw om aanhouding van de zaak om de verdediging alsnog in de gelegenheid te stellen de definitieve aanslagen aan de rechtbank te overleggen.
Standpunt van de officier van justitie
Er kan geen sprake zijn van een gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander aangezien hij vanaf 27 december 2019 gedurende één week in Nederland in detentie heeft verbleven. Volgens vaste jurisprudentie doorbreekt dit het voortdurende rechtmatig verblijf.
Bovendien zijn belastingaangiften geen objectieve stukken waarmee een inkomen kan worden aangetoond. Daarvoor zijn bijvoorbeeld belastingaanslagen relevant.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon kan niet worden gelijkgesteld met een Nederlander omdat aan het eerste vereiste niet wordt voldaan. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 mei 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in de periode van 27 december 2019 tot en met 3 januari 2020 in Nederland gedetineerd heeft gezeten wegens veroordeling tot een gevangenisstraf van een week door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West Brabant van 15 maart 2019 met parketnummer 96-255655-18.
Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [9] in de zaak Onuekwere volgt dat een periode die op grond van een straf in detentie is doorgebracht niet meetelt voor de verwerving van een duurzaam verblijfsrecht en dat een dergelijke periode het ononderbroken karakter van het verblijf doorbreekt. Deze regel is ook opgenomen in artikel 8.17, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, uitgelegd in het licht van voornoemde uitspraak. De rechtbank stelt op basis van de overgelegde stukken vast dat vóór de datum van 27 december 2019 er nog geen sprake was van een ononderbroken rechtmatig verblijf voor de duur van ten minste vijf jaar. Na 3 januari 2020 kan er per definitie geen sprake zijn van een verkregen duurzaam verblijfsrecht, omdat er sindsdien tot aan de uitspraak van heden nog geen vijf jaren zijn verstreken.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op gelijkstelling met een Nederlander en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

7.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4 vermelde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland
één week voor het verstrijken van de beslistermijn op 7 juli 2024;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw tegen het nader te bepalen tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.De Poolse autoriteiten hebben bij e-mails van 24 april 2024, 29 april 2024 en 20 mei 2024 aanvullende informatie verstrekt.
6.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 77.
7.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 77; en HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting))
8.Zie onder andere de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7548.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:13