ECLI:NL:RBAMS:2024:4142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
AMS 24/3485
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een huurder en bewoner van een woning in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Amsterdam om de woning voor drie maanden te sluiten op basis van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder cocaïne, werd aangetroffen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de sluiting op te schorten gedurende de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat er geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde, gezien de ernst van de overtredingen en de aangetroffen drugs. Ook werd geoordeeld dat de sluiting niet onevenwichtig was, aangezien verzoeker niet kon aantonen dat hij geen alternatieve verblijfplaats had en dat hij verantwoordelijk was voor wat zich binnen zijn woning afspeelde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangenafweging in het voordeel van de openbare orde uitviel, en dat verzoeker onvoldoende had onderbouwd dat zijn financiële belangen zodanig zwaarwegend waren dat deze de sluiting konden rechtvaardigen. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten in het kader van de bestrijding van drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3485

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit Alphen aan den Rijn, verzoeker
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A. de Wied).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de woning aan de [adres] [huisnummer] in Amsterdam (hierna: de woning), met ingang van
17 mei 2024 voor de duur van drie maanden gesloten.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de sluiting van de woning per direct wordt opgeschort gedurende de bezwaarprocedure.
1.3.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, J. Singh als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. Op maandag 20 maart 2024 werd een onderzoek ingesteld in de woning naar aanleiding van een Meld Misdaad Anoniem melding. Voorafgaand aan dit onderzoek heeft de politie nog twee meldingen ontvangen. In een anonieme melding, werd gemeld dat de bewoner dealt in cocaïne vanuit de woning. Voorafgaand aan deze melding is er nog een melding gemaakt dat er op twee adressen, waaronder deze woning, harddrugs wordt gemaakt en dat er mensen de woningen in en uit lopen. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 23 maart 2024 volgt dat de politie in de woning in totaal ca. twee kilogram vermoedelijk verdovende middelen heeft aangetroffen. Het laboratorium forensische opsporing van de politie heeft op 21 maart 2024 een deel van de goederen getest en voorlopig vastgesteld dat het gaat om in elk geval 911,73 gram cocaïne, als zijnde harddrugs. Ook heeft de politie in de woning meerdere weegschalen, verpakkingsmateriaal (plasticfolie op rol), koffiefilterzakjes die gebruikt worden om test hoeveelheden in te doen, zogenoemde slikkersbollen, twee telefoons en een grote hoeveelheid geld in grote coupures aangetroffen. Daarnaast is bij het lopende politieonderzoek waargenomen dat er meerdere personen voor een korte periode bij de woning komen. Zo brengen ze zogeheten flitsbezoeken aan de woning. Naar aanleiding van voornoemde constateringen heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidsregels [1] de woning gesloten voor de duur van drie maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het belang dat wordt gediend door de onmiddellijke uitvoering van het besluit.
3.3.
Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, nader aangevuld in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.4.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat er geen reden bestaat een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het besluit tot sluiting van de woning rechtmatig acht.
Het besluit tot sluiting van de woning
Bevoegdheid
4.1.
Verweerder is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt [2] dat als uitgangspunt geldt dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, of vijf (hennep)planten (het criterium van het openbaar ministerie voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Uit de Beleidsregels volgt dat in het geval van hennepproducten van een handelshoeveelheid wordt gesproken bij een hoeveelheid van 30 gram of meer en in het geval van harddrugs bij een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram of 5 pillen.
4.2.
Partijen hebben de bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten niet betwist. Gelet op de hoeveelheid drugs die is aangetroffen in de woning en de verzwarende omstandigheden die volgens de politie wijzen op handel, was verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook bevoegd om te woning te sluiten.
Noodzaak
5.1.
Als verweerder bevoegd is om een woning te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een woning te sluiten. Daarbij is van belang of verweerder met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [3] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [4] De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning is een ernstig geval. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. [5]
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in dit geval heeft kunnen menen dat de noodzaak bestond om de woning te sluiten. Er is namelijk een hoeveelheid harddrugs aangetroffen die de gebruikershoeveelheid aanzienlijk overschrijdt. Daarbij komt dat er sprake is van verschillende in de Beleidsregels beschreven verzwarende omstandigheden. Zo is de woning van verzoeker gelegen in een kwetsbare wijk met de nodige drugs-, alcohol- en wapenproblematiek. Daarnaast zijn er meerdere attributen aangetroffen die duidden op drugshandel, namelijk meerdere weegschalen, verpakkingsmateriaal (plasticfolie op rol), koffiefilterzakjes die gebruikt worden om test hoeveelheden in te doen, zogenoemde slikkersbollen, twee telefoons en een grote hoeveelheid geld in grote coupures. Bovendien is de “loop” naar de woning waargenomen door de politie en heeft de politie anonieme meldingen ontvangen over drugshandel vanuit de woning. Verweerder had dan ook niet met een waarschuwing hoeven te volstaan.
Evenwichtigheid
6.1.
Als verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, zoals in dit geval, komt de vraag aan de orde of de sluiting ook evenwichtig is. Er moet evenwicht zijn tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval de bescherming of het herstel van de openbare orde en de woon- en leefomgeving, en de te respecteren grondrechten van verzoeker. Of de sluiting evenwichtig is, hangt af van verschillende omstandigheden. De duur van de sluiting moet evenwichtig zijn, ook als verweerder daarin zijn eigen beleid heeft gevolgd. Of de sluiting evenwichtig is hangt ook af van de (mate van) verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, of er een bijzondere binding met de woning is en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die maken dat verweerder een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [6]
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting van de woning en de duur daarvan niet onevenwichtig zijn. Het is allereerst inherent aan de sluiting van een woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [7] Het is ook in dit geval niet gebleken dat verzoeker geen vervangende verblijfplaats heeft of zou kunnen regelen. Ook is niet gebleken dat verzoeker een bijzonder kwetsbaar persoon is. Verzoeker weet ook hulp te vinden, zo heeft hij op zitting toegelicht dat hij hulp heeft gezocht bij het Buurtteam en met de gemeente in gesprek is over zijn bijstandsuitkering. Verzoeker voert nog aan dat de reclassering heeft geadviseerd tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker vanwege het feit dat hij zijn woning kwijt kan raken. De eigenaar van de woning is door de sluiting een ontruimingsprocedure gestart. Op zitting is echter gebleken dat er een kort geding heeft plaatsgevonden en de ontbinding van de huurovereenkomst voor nu is afgewezen. Verder is ook niet gebleken dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft.
6.3.
Verzoeker heeft tenslotte aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid. Ten tijde van het onderzoek door de politie was hij namelijk in Nigeria en heeft hij een vriend de sleutel van zijn woning gegeven, zodat deze de post voor hem in de gaten kon houden. Verzoeker heeft nooit aan iemand toestemming gegeven om verboden middelen in zijn woning op te slaan of om enige andere handelingen ten aanzien van verboden middelen te verrichten. De vriend heeft misbruik gemaakt van zijn vertrouwen. Ook als iedere betrokkenheid van verzoeker zou ontbreken, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat verzoeker verantwoordelijk is voor wat zich binnen zijn woning afspeelt. Door een vriend de sleutel van zijn woning te geven heeft verzoeker een risico genomen dat voor zijn rekening komt. Daarnaast blijkt uit het dossier dat al in april 2023 een melding over drugshandel vanuit de woning is gedaan waarin de naam van verzoeker wordt genoemd. Dit is ruim voor het vertrek van verzoeker naar Nigeria op 28 december 2023. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om van een onevenwichtig besluit te spreken.
Belangenafweging
7. Verweerder heeft gelet op het voorgaande een belang bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Tegenover de ernstige schending van de openbare orde in deze zaak moet een aanzienlijk, zwaarwegend belang van de kant van verzoeker staan om het sluitingsbevel te schorsen. Dat verzoeker geen gebruik kan maken van zijn huisrecht is inherent aan de sluiting van een woning. Verzoeker stelt verder dat hij kosten moet maken om op andere plekken te overnachten. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling leiden financiële gevolgen op zichzelf niet tot onevenredigheid. [8] Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat het financiële belang dat hij heeft bij schorsing van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zodanig groot is dat hij binnen korte tijd in grote problemen komt als die rechtsgevolgen niet worden geschorst totdat op het bezwaar is beslist. Van een onomkeerbare situatie is dan ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. De slotsom is dat verweerder gelet op al het voorgaande in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de woningsluiting op dit moment niet wordt opgeschort. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Besluit van de burgemeester van de gemeente Amsterdam houdende beleidsregels over de sluitingsbevoegdheid op grond van de Opiumwet, de Gemeentewet en de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam), geldend van 01-02-2023 t/m heden.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1698.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910 en ECLI:NL:RVS:2022:1916.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:291.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2443.