ECLI:NL:RBAMS:2024:4095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/126968-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van België met betrekking tot poging tot afpersing

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. Het EAB, dat op 11 april 2024 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen is afgegeven, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van poging tot afpersing en belaging. De feiten zouden zich hebben afgespeeld in Brecht, België, tussen april en mei 2023. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 juni 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.G. Janssen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de informatie in het EAB als voldoende geacht om de verdenking te onderbouwen, ondanks de betwisting door de raadsman van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belgische autoriteiten niet verplicht zijn om de verdenking nader toe te lichten en dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet heeft aangetoond. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, onder verwijzing naar de waarborgen die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/126968-24
Datum uitspraak: 10 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 24 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 april 2024 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen- afdeling Turnhout (België, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in ‘ [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juni 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.G. Janssen, advocaat in Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij tussenvonnis van 9 april 2024 van de correctionele rechtbank Antwerpen – afdeling Antwerpen (vonnisnummer: 2024/1841 - referentie: 23CO27570-AN11.LA.3062/2023).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Feitomschrijving in het EAB
In onderdeel e) van het EAB is vermeld dat het EAB betrekking heeft op in totaal 2 strafbare feiten.
Als beschrijving van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij de strafbare feiten, is het volgende vermeld:
“ [opgeëiste persoon] wordt verdacht van:
A.
poging afpersing met verzwarende omstandigheden, nl. dat het misdrijf gepleegd werd door 2 of meer personen: gepleegd te Brecht tussen 24 april 2023 en 28 mei 2023, meermaals, op niet nader bepaalde data
B.
belaging: gepleegd te Brecht op 26 april 2023
Op 25 april 2023 stonden 2 personen onverwacht aan de deur bij het slachtoffer te Brecht. Zij overhandigden 2 brieven, waarin een bedrag van 48.000 euro werd geëist, anders "zou er wat gebeuren". Eén van deze personen betrof [naam] , de zoon van betrokkene [opgeëiste persoon] , die op het moment van de feiten in de gevangenis in Nederland zat. Het slachtoffer had vijf jaar eerder samen met [opgeëiste persoon] in de gevangenis van Hasselt gezeten en hij had een belastende verklaring afgelegd tegen [opgeëiste persoon] . Bij de brieven zat ook een kaartje van een restaurant in Torremolinos (Spanje), met hierop een Nederlands oproepnummer. De profielfoto op whatsapp van dit nummer is een foto van [opgeëiste persoon] en op de website van het restaurant is ook een foto van hem te zien. Op 26 april 2023 werd het slachtoffer vanuit de gevangenis in Nederland opgebeld door [opgeëiste persoon] , die hem waarschuwde dat het geld betaald moest worden. Het slachtoffer ontving van 25 april 2023 tot 27 mei 2023 nog andere belangende en bedreigende berichten.”
Verweer van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatie over de verdenking ongenoegzaam is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat zonder nadere toelichting niet duidelijk is dat het om strafbaar handelen gaat. Verder klopt de informatie in het EAB niet. Er is geen sprake van een dreigbrief, maar van een aanmaning. Dat blijkt uit de schriftelijke toelichting van de opgeëiste persoon, waarbij de brief uit het Belgische strafdossier is gevoegd. Ook heeft de opgeëiste persoon geen bedreigend telefoongesprek gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de informatie over de verdenking wel genoegzaam. De Belgische autoriteiten hoeven de verdenking niet uit te leggen. Wel moet duidelijk zijn voor welke vermeende feiten de overlevering wordt gevraagd. Dat is het geval, zeker in het licht van de omstandigheid dat het onderzoek nog niet is afgerond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is aan de hiervoor genoemde vereisten voldaan.
De Belgische autoriteiten hoeven de verdenking naar Belgisch recht niet nader toe te lichten. Het is niet aan deze rechtbank om die verdenking te toetsen. De betwisting van de dreigbrief en het bedreigende telefoongesprek zijn bewijsverweren die de opgeëiste persoon in de Belgische strafzaak zal moeten voeren. Dat maakt de informatie over de verdenking niet ongenoegzaam.
Verder is de feitsomschrijving in het EAB ook voldoende om de strafbaarheid naar Nederlands recht te toetsen, wat de rechtbank in rubriek 4 zal toelichten.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn..
Verweer van de raadsman/opgeëiste persoon
De raadsman heeft een schriftelijke toelichting van de opgeëiste persoon overgelegd, waarin hij betwist dat de feitsomschrijving in het EAB een strafbaar feit naar Nederlands recht oplevert.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich (impliciet) op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving in het EAB naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert, maar daarbij geen kwalificatie naar Nederlands recht genoemd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de hiervoor vermelde eisen van dubbele strafbaarheid.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.De rechtbank licht dat als volgt toe.
In artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is afpersing als volgt omschreven:
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
De feitsomschrijving in het EAB (zie rubriek 3.1) bevat alle elementen van een poging tot afpersing. De verdenking betreft het afdwingen van een betaling. Daarbij zou sprake zijn geweest van bedreiging met geweld. Er zouden immers twee personen aan de deur zijn geweest van degene die moet betalen en er zou zijn gezegd: ‘anders zou er wat gebeuren’. Ook zouden dreigende berichten zijn gestuurd. Het afdwingen van de betaling zou voorts zijn gedaan met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. De rechtbank begrijpt dat de betaling verband zou houden met een voor de opgeëiste persoon belastende verklaring die het slachtoffer had afgelegd. Tot slot zou het bedrag niet zijn betaald, waardoor sprake is van een poging.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Zijn raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een dreigbrief, maar van een aanmaning. Dat blijkt uit de schriftelijke toelichting van de opgeëiste persoon, waarbij de brief uit het Belgische strafdossier is gevoegd. Ook heeft de opgeëiste persoon geen bedreigend telefoongesprek gevoerd, aldus de raadsman.
De rechtbank is – in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting heeft aangetoond. De betwisting van de dreigbrief en het bedreigende telefoongesprek zijn bewijsverweren die de opgeëiste persoon in de Belgische strafzaak zal moeten voeren en die daar aan de hand van het Belgische strafdossier moeten worden beoordeeld.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft bij brief van 18 april 2024 de volgende garantie gegeven:
"Met verwijzing naar uw verzoek van 18/04/2024, inzake het Europees aanhoudingsbevel dd., uitgaande van mijn ambtt, lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 1952) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ)."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in België;
  • het slachtoffer bevindt zich in België;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is zelf niet voornemens om de vervolging ter hand te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een strafbaar feit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd, of buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
Gelet op het voorgaande en de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Inleiding

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [6]
Tegen deze achtergrond is op 19 april 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving
,Fundamentele rechten en Vrijheden van de Dienst internationale samenwerking in strafzaken ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 18 april 2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] ) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 11 april 2024, ref. 24NZ6178) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2.
Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
 De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
 Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet op de detentiegarantie kan worden vertrouwd. Er zijn vaker dergelijke garanties verstrekt en dan blijkt in de praktijk dat overgeleverde personen toch in een cel met zes personen worden geplaatst. Het is geen uitzondering dat drie of vier personen op de grond slapen. Ook wordt er regelmatig gestaakt door gevangenispersoneel in België en er is laatst een man zwaar mishandeld in de gevangenis in Antwerpen, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de algemene detentiegarantie voldoende is en verzoekt de rechtbank om de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). De rechtbank is ambtshalve bekend met de geweldsincidenten in de gevangenissen in Antwerpen (13 maart 2024) en Sint-Gillis (18 maart 2024) en de landelijke staking begin april in Belgische detentie-instellingen. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het reeds aangenomen algemene gevaar. De door de raadsman benoemde zorgen zijn (deels) aanleiding geweest tot het aannemen van het algemene gevaar ten aanzien van Belgische detentie-instellingen. De rechtbank gaat aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie [7] en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de naleving van afgegeven detentiegarantie.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7, OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen- afdeling Turnhout (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
7.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589, punt 114.