5.4.1Feit 1 in zaak A: criminele organisatie
Van een organisatie in de zin van art. 140 Sr en 11a (oud) – geldend tot 1 maart 2015 – en het huidige art. 11b van de Opiumwet (als specialis van art. 140 Sr) is sprake wanneer het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke en/of rechtspersonen.
Oogmerk (art.140 Sr en Opiumwet)
Het oogmerk van de criminele organisatie moet op basis van art. 140 Sr gericht zijn op het plegen van misdrijven. Een bewezenverklaring op basis van art. 11a (oud) en het huidige art.11b Opiumwet vergt een organisatie die het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf in de zin van de Opiumwet. Dit oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet wel uit de bewijsvoering blijken. In beide gevallen geldt dat niet vereist is dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie uitsluitend de bedoeling heeft misdrijven te plegen. Voor het bewijs ervan kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Deelneming
Voor een bewezenverklaring van art. 140 Sr en art. 11a (oud)/11b Opiumwet moet ook worden vastgesteld dat de betrokkenen die behoren tot het samenwerkingsverband een aandeel hebben gehad in de gedragingen die rechtstreeks verband houden met het bedoelde oogmerk. Die deelneming kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar kan ook bestaan uit het verrichten van hand- en spandiensten. Niet is vereist dat de verdachte aan enig concreet misdrijf van de organisatie heeft deelgenomen. Voor ‘deelneming’ is verder voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of zijn gepleegd.
Ook een rechtspersoon kan worden aangemerkt als deelnemer aan een criminele organisatie wanneer de deelneming bestaat uit gedragingen die de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Een belangrijk uitgangspunt bij die toerekening is of een gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Dit is bijvoorbeeld het geval bij één of meer van de navolgende omstandigheden:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstverband of uit anderen hoofde werkzaam is binnen de rechtspersoon;
- de gedraging past binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is gunstig geweest voor de rechtspersoon;
- de rechtspersoon kon beslissen of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden, of heeft de feitelijke gang van zaken aanvaard;
Onder dat aanvaarden is ook begrepen het niet in acht nemen van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden verwacht om de gedraging te voorkomen.
De rechtbank vindt op basis van de hiernavolgende feiten en omstandigheden en duiding daarvan bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die zowel tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven als het plegen van witwassen, en dat [verdachte] de leider van die organisatie was.
Hierna bespreekt de rechtbank de organisatie eerst voor zover die zich richt op de handel in verdovende middelen (5.4.1.1.) en daarna in verband met het witwassen (5.4.1.2).Daarbij wordt zo nodig ingegaan op wat de officieren van justitie en de verdediging hebben aangevoerd.
5.4.1.1 Organisatie gericht op handel in verdovende middelen
Het ‘oogmerk plegen van opiumwetmisdrijven’ in de beschuldiging van het deelnemen aan een criminele organisatie ziet gelet op het dossier op de (internationale) handel in soft- en harddrugs. Voor de bewezenverklaring hiervan put de rechtbank uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de Letse onderzoeksresultaten, de in de woning en auto van verdachte [medeverdachte 3] aangetroffen notitieboekjes, enkele PGP-berichten, Sky-ECC gesprekken en gegevens uit de telefoons van verdachten. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vormen een belangrijk onderdeel van de bewijsconstructie op dit punt. Omdat de raadslieden hebben betoogd dat deze verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs, zal de rechtbank die verklaringen en enkele bewijsmiddelen die daarmee direct verband houden eerst bespreken.
Redengevende feiten en omstandigheden
Verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
In het dossier zijn meerdere verklaringen van de Letten [getuige 1] en zijn zoon [getuige 2] gevoegd. De verklaringen van deze getuigen zijn belastend voor de verdachten in onderzoek 26Dunbar. Zo hebben de getuigen concreet verklaard over een drugstransport in augustus 2019 in opdracht van [verdachte] en meer in het algemeen over eerdere drugstransporten voor en in samenwerking met de verdachten. De rechtbank gebruikt een aantal verklaringen van deze getuigen voor het bewijs. Hierna zet de rechtbank de verklaringen om te beginnen op een rij, geeft zij de onderzoekshandelingen weer die ten aanzien van deze verklaringen zijn verricht en gaat zij vervolgens in op de gevoerde verweren die strekken tot bewijsuitsluiting van deze verklaringen.
Van getuige [getuige 1] zijn de volgende verklaringen in het dossier gevoegd:
een verklaring afgelegd als verdachte op 30 augustus 2019 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 1] ;
een verklaring afgelegd als verdachte op 21 oktober 2019 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 2] ;
een verklaring afgelegd als verdachte op 15 april 2020 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 2] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 15 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 18 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 20 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 19 februari 2021 in de Nederlandse strafzaak via een videoverbinding met Letland, waarbij het verhoor werd afgenomen door de Nederlandse rechter-commissaris en waarbij de raadslieden van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar en officier van justitie mr. Baars aanwezig waren;
een verklaring afgelegd als getuige op 16 april 2021 in de Nederlandse strafzaak via een videoverbinding met Letland, waarbij het verhoor werd afgenomen door de Nederlandse rechter-commissaris en waarbij de raadslieden van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar (met uitzondering van de raadsman van [medeverdachte 1] ) en officier van justitie mr. Baars aanwezig waren.
Van getuige [getuige 2] zijn de volgende verklaringen in het dossier gevoegd:
een verklaring afgelegd als verdachte op 5 september 2019 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 2] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 20 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
en 4. twee verklaringen afgelegd als getuige op 22 mei 2020 (na elkaar) in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
5. een verklaring afgelegd als getuige op 22 maart 2021 in de Nederlandse strafzaak via een videoverbinding met Letland, waarbij het verhoor werd afgenomen door de Nederlandse rechter-commissaris en waarbij de raadslieden van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar en officier van justitie mr. Baars aanwezig waren.
Nadere onderzoekshandelingen ten aanzien van de Letse verklaringen
Mede op verzoek van de raadslieden zijn in aanloop naar de inhoudelijke behandeling nadere onderzoekshandelingen verricht ten aanzien van deze getuigenverhoren. Het Openbaar Ministerie heeft de volgende informatie verstrekt om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van verklaringen te kunnen toetsen:
Navraag doen over identieke passages in de getuigenverklaringen
Op verzoek van de rechtbank is navraag gedaan over identieke passages in de processen-verbaal van de verhoren van beide getuigen op basis van het EOB. In een proces-verbaal bevindingen van 17 december 2021 heeft de officier van justitie melding gemaakt van een e-mailbericht van 20 mei 2021 van de Letse verbalisant [verbalisant 3] , die de EOB-verhoren heeft afgenomen. Daarin verklaart deze verbalisant:
“About identical, word-for-word answers to the questions in interrogation protocols.
Because the questions for [getuige 1] and [getuige 2] were the same and due to the short time scale and very tight schedule I used [getuige 1] interrogation protocol as the base for [getuige 2] interrogation and changed only the answers which weren’t the same. 1 used this technique as an investigator very often when I must interrogate witnesses/suspects who were involved in the same crime because then I can see in the interrogation process all the differences which are very crucial.”
Het horen van de Letse verbalisanten over de afgenomen getuigenverklaringen
Op 6 maart 2023 zijn de Letse verbalisanten [verbalisant 2] (meisjesnaam: [verbalisant 2] ) en
[verbalisant 1] via een videoverbinding met Letland door de Nederlandse rechter-commissaris gehoord. Op 13 maart 2023 heeft de rechter-commissaris de Letse verbalisant [verbalisant 3] gehoord. Verbalisant [verbalisant 2] heeft tijdens haar verhoor in algemene zin gesproken over een verschil in status in Letland tussen een ‘aangehoudene’ en een ‘verdachte’.
Het verstrekken van foto’s van de Nederlandse verdachten aan de Letse autoriteiten
De officier van justitie heeft op verschillende momenten gedurende de procedurede informatieverstrekking aan de Letse autoriteiten toegelicht. Hieruit volgt – kort samengevat – dat na de inbeslagname van 300 kilo drugs eind augustus 2019 in Letland, de volgende omstandigheden ertoe hebben geleid dat het Letse onderzoeksteam op 21 oktober 2019 de Nederlandse autoriteiten heeft verzocht om een foto van [verdachte] : (I) in een van de verhoren werd “een [naam 2] uit [plaats] als organisator” genoemd en op basis van money transfers zou een relatie bestaan tussen [getuige 1] en [verdachte] . Op 28 oktober 2019 is door medewerkers van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie daadwerkelijk een foto van [verdachte] aan de Letten gestuurd. Vervolgens heeft het Nederlandse onderzoeksteam op 16 december 2019 contact gehad met het Letse onderzoeksteam. Toen werd afgesproken om foto’s van alle relevante personen in 26Dunbar aan het Letse onderzoeksteam te verstrekken zodat zij ‘die in verhoren aan de verdachten in hun onderzoek’ konden tonen. Vervolgens zijn op 3 januari 2020 foto’s van onder andere [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] aan de Letten verstrekt. Op 28 april 2020 zijn in verband met de op stapel staande EOB-verhoren in een ‘foto-set’ opnieuw foto’s van de Nederlandse verdachten verstrekt. In die set zat ook een foto van verdachte [medeverdachte 3] .
Navraag i.v.m. ‘fotoherkenningen’ & verhoren ‘als aangehoudene’ in de Letse strafzaak
Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 1] van 15 mei 2020, dat werd afgenomen in verband met het door Nederland uitgevaardigde EOB, volgt dat [getuige 1] verdovende middelen zou hebben vervoerd voor [verdachte] “die hij in het kader van de strafzaak zou hebben herkend”. De rechtbank heeft om die reden op de zitting van 10 mei 2023 in de zaken tegen alle verdachten het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de officieren van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Letse autoriteiten navraag te doen over eventuele fotoherkenningen van de verdachten door [getuige 1] en [getuige 2] in de Letse strafzaak. Verder is verzocht om ook eventuele aanvullende verhoren van [getuige 1] en [getuige 2] 'als aangehoudene’ in de Letse strafzaak aan het dossier toe te voegen.
Hierop hebben de Letse autoriteiten– kort gezegd - verklaard dat in het Letse strafdossier geen processen-verbaal van herkenning ten aanzien van de Nederlandse verdachten zitten, dat in de Letse strafzaak geen foto’s zijn getoond van de Nederlandse verdachten aan de beide [Familienaam getuigen 1 en 2] en ten slotte dat naast de al verstrekte (en hierboven weergegeven) verhoren van [getuige 1] en [getuige 2] als verdachten in het Letse strafdossier geen aanvullende processen-verbaal van verhoor bestaan.
Bruikbaarheid verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
De raadslieden van de verdachten in onderzoek 26Dunbar hebben verweren gevoerd die ertoe strekken dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe zijn om te beginnen formele argumenten aangevoerd, die grofweg in twee categorieën kunnen worden onderverdeeld. Ten eerste dat stukken uit de Letse strafzaak ontbreken, waardoor de verklaringen niet op betrouwbaarheid kunnen worden getoetst. Ten tweede dat verslagen van verklaringen gebrekkig tot stand zijn gekomen, waardoor de vastgelegde verklaringen niet betrouwbaar zijn.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van deze getuigen wél voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Wat door de raadslieden in de verschillende zaken is aangevoerd, bespreekt de rechtbank in alle zaken. Het raakt immers de bruikbaarheid van de verklaringen in alle zaken. Overigens hebben de raadslieden grotendeels dezelfde argumenten aangevoerd.
Ten aanzien van het ontbreken van stukken uit de Letse strafzaak
Door de raadslieden is aangevoerd dat ‘verhoren als aangehoudene’ van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en verhoren dan wel verslagen van fotoherkenningen door deze getuigen (van verdachten in onderzoek 26Dunbar) in de Letse strafzaak niet aan het Nederlandse onderzoeksteam zijn verstrekt.
Processen-verbaal van verhoor als aangehoudene & fotoherkenningen
De rechtbank heeft hierover in de loop van 2023 navraag laten doen bij de Letse autoriteiten. De Letse autoriteiten hebben hierop nadrukkelijk laten weten dat de stukken waarop de raadslieden doelen, niet bestaan. Een en ander zoals hiervoor vermeld. De rechtbank vertrouwt op de juistheid van die informatie verkregen uit rechtshulp.
Wat betreft [getuige 2] stelt de rechtbank daarbij overigens vast dat er geen aanwijzingen bestaan dat hem in de Letse strafzaak foto’s zijn getoond van de verdachten in onderzoek 26Dunbar. Dat volgt immers niet uit zijn verklaringen op basis van het EOB. [getuige 2] is bovendien daarvoor in de Letse strafzaak alleen op 5 september 2019 verhoord als verdachte. Gelet op de door de officier van justitie verstrekte aanvullende informatie over het moment waarop door de Nederlandse autoriteiten voor het eerst een foto (van [verdachte] ) aan de Letten is verstrekt, namelijk 28 oktober 2019, stelt de rechtbank vast dat de Letten tijdens het verhoor van [getuige 2] in de Letse strafzaak nog niet beschikten over een foto van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar.
Ten aanzien van [getuige 1] bestaan wel aanwijzingen dat hem in de Letse strafzaak al foto’s van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar zijn getoond. Hij werd in de Letse zaak meerdere keren als verdachte verhoord: op 30 augustus 2019, 21 oktober 2019 en op 15 april 2020. In het eerste daaropvolgende verhoor wordt [getuige 1] als getuige gehoord op 15 mei 2020 in het kader van het EOB en spreekt hij over [verdachte] ‘die hij in het kader van de strafzaak zou hebben herkend’. Uit antwoorden van de Letse autoriteiten op vragen hierover blijkt echter dat, mocht er al sprake zijn geweest van het tonen van foto’s van de verdachten in onderzoek 26Dunbar in de Letse strafzaak aan [getuige 1] , dit niet is vastgelegd in de verhoren. De rechtbank gebruikt daarom alleen de eerste twee verhoren van [getuige 1] afgenomen als verdachte in de Letse strafzaak voor het bewijs en zal dat hierna onder gedeeltelijke bewijsuitsluiting toelichten.
‘Speciale operatie’ tussen [getuige 1] en Letse autoriteiten
Door de raadslieden is ook aangevoerd dat aanwijzingen bestaan voor een ‘speciale en geheime operatie’ tussen [getuige 1] en de Letse autoriteiten, terwijl enige concrete (vastgelegde) informatie daarover in de stukken ontbreekt. Aanwijzingen voor zo’n overeenkomst vinden de raadslieden in de omstandigheid dat [getuige 1] , die bij zijn aanhouding een enorme hoeveelheid verdovende middelen in zijn bezit had, kort erna alweer op vrije voeten werd gesteld. Verder ontving hij gedurende de strafzaak de in beslaggenomen gelden alweer retour. Bij ontbreken van stukken hierover kan de procedurele rechtmatigheid niet worden getoetst en wordt afbreuk gedaan aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op 28 maart 2023 een verzoek van de raadslieden om informatie hierover op te vragen bij de Letse autoriteiten heeft afgewezen. Eerder hebben de rechter-commissaris en deze rechtbank in dit kader overwogen dat met de getuigenverhoren van [getuige 1] en de Letse verbalisanten voldoende tegemoet is gekomen aan het verdedigingsbelang om te kunnen onderzoeken of en zo ja in hoeverre de medewerking van [getuige 1] aan het Letse onderzoek op 30 augustus 2019, de bewijswaarde van zijn verklaringen zou kunnen beïnvloeden. Op basis van wat de Letse verbalisanten in dit kader hebben verklaard en in het licht van wat de raadslieden ter terechtzitting ter onderbouwing van een eventuele ‘deal’ naar voren hebben gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat sprake is geweest van een ‘deal’ tussen [getuige 1] en de Letse autoriteiten. Daarmee was er evenmin geen situatie waarin hij onder druk is gezet om daaraan mee te werken. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat ook op dit punt geen sprake is van het ontbreken of achterhouden van stukken uit de Letse strafzaak.
Van een onvolledig dossier, waardoor de verklaringen van de getuigen niet op betrouwbaarheid en bewijswaarde zouden kunnen worden getoetst, is dan ook geen sprake. De verdedigingsrechten van de verdachten zijn in die zin niet geschonden.
Ten aanzien van de totstandkoming van de Letse processen-verbaal
De raadslieden hebben verder in verband met twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de [Familienaam getuigen 1 en 2] gewezen op identieke passages in de verslagen van hun verhoren, afgenomen door de Letse verbalisant [verbalisant 3] op basis van het EOB. De rechtbank vindt dat ook opmerkelijk en heeft daar navraag naar laten doen. [verbalisant 3] heeft hierop zijn werkwijze toegelicht, zoals hiervoor weergegeven. Zijn werkwijze – het kopiëren van teksten uit het ene verhoor naar het andere verhoor – verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Met zijn toelichting is echter wel inzichtelijk geworden hoe de verklaringen tot stand zijn gekomen en hoe die moeten worden beoordeeld. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de (verslagen van de) verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de verhoren door [verbalisant 3] niet als onbetrouwbaar van het bewijs moeten worden uitgesloten. In het ontbreken van een audiovisuele opname van de verhoren door [verbalisant 3] , ziet de rechtbank overigens ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Op grond van wat de raadslieden naar voren hebben gebracht, is evenmin aannemelijk geworden dat zich zodanige sturing tijdens deze verhoren heeft voorgedaan dat deze van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van de verklaringen door [getuige 1] en [getuige 2] . Voor zover daarbij bijvoorbeeld is gewezen op de omstandigheid dat [verbalisant 3] tijdens het eerste verhoor van [getuige 2] op basis van het EOB (20 mei 2020) zelf ‘ [verdachte] ’ noemt voordat getuige [getuige 2] dat doet, hecht de rechtbank waarde aan de omstandigheid dat [getuige 2] vervolgens op 22 mei 2020 tijdens het opvolgende verhoor een foto van verdachte [verdachte] wordt getoond en hij de persoon op die foto herkent als ‘de leider van een internationale georganiseerde groep die zich bezighoudt met het smokkelen van narcotische/psychotrope stoffen, terwijl hij ( [getuige 2] ) deel uitmaakte van die groep.’ Zelfs wanneer [verbalisant 3] de volledige naam van [verdachte] in [getuige 2] mond zou hebben gelegd, leidt het geen twijfel dat [getuige 2] [verdachte] op basis van een foto herkent als de leider van de organisatie.
Gedeeltelijke bewijsuitsluiting ten aanzien van verklaringen van [getuige 1]
In het verslag van het verhoor van [getuige 1] als getuige op 15 mei 2020 op basis van het EOB is als openingsverklaring van hem terug te lezen: “De inbeslaggenomen lading narcotische/psychotrope stoffen heb ik in opdracht van [verdachte] vervoerd
, die ik in het kader van de strafzaak herkend heb”. Nu uit de door de Letse autoriteiten verstrekte informatie volgt dat een foto van [verdachte] voor het eerst op 28 oktober 2019 door de Nederlandse politie is verstrekt, zou het voor de hand liggen dat een foto is getoond tijdens het eerstvolgende verhoor in de Letse strafzaak op 15 april 2020. Uit het verslag van dit verhoor en ook overigens blijkt echter niet dat de foto van [verdachte] aan [getuige 1] is getoond in de Letse strafzaak. Ook de fotoherkenning in het kader van het EOB, die verderop in datzelfde verhoor van 15 mei 2020 plaatsvindt, kan niet verklaren dat [getuige 1] al bij opening van datzelfde verhoor over [verdachte] verklaart ‘die hij in het kader van de strafzaak heeft herkend’.
Gelet hierop kan de rechtbank niet uitsluiten dat [getuige 1] in de Letse strafzaak op enig moment een foto is getoond van [verdachte] . Voor zover daarvan sprake is geweest, kan de rechtbank, bij gebrek aan stukken, niet vaststellen op welke wijze die herkenning heeft plaatsgevonden, noch de betrouwbaarheid daarvan toetsen. Om die reden slaat de rechtbank zekerheidshalve geen acht op de verklaringen van [getuige 1] die zijn afgelegd nádat hem voor het eerst een foto van [verdachte] kan zijn getoond: na 28 oktober 2019, het moment waarop vanuit Nederland een foto van hem met de Letten is gedeeld. De rechtbank gebruikt daarom alleen de eerste twee verhoren van [getuige 1] als verdachte in de Letse strafzaak voor het bewijs: dat van 30 augustus 2019 en van 21 oktober 2019.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van [getuige 2] in de Letse strafzaak niet het hiervoor gesignaleerde probleem met betrekking tot de herkenning/identificering van [verdachte] speelt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verklaringen van [getuige 2] van het bewijs uit te sluiten.
Innerlijke en onderlinge tegenstrijdigheden in verklaringen [Familienaam getuigen 1 en 2]
De raadslieden hebben verder subsidiair bewijswaarderingsverweren gevoerd die ertoe strekken dat belastende elementen uit de verklaringen van de [Familienaam getuigen 1 en 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daartoe hebben zij onder meer de verklaringen op onderdelen weersproken en gewezen op (innerlijke en onderlinge) tegenstrijdigheden en ontlastende elementen in de verklaringen benadrukt.
De rechtbank gebruikt, ondanks deze verweren, feiten en omstandigheden uit deze verklaringen, met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de bruikbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] , voor het bewijs. De verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Verder hecht de rechtbank, anders dan de raadslieden, weinig waarde aan de omstandigheid dat de getuigen na verloop van tijd minder belastend zijn gaan verklaren over de verdachten. Uit het dossier volgt immers dat tussen het moment waarop de getuigen in Letland in het kader van het EOB werden gehoord (mei 2020) en het moment waarop zij door de Nederlandse rechter-commissaris zijn gehoord (voorjaar 2021), er vanuit de verdachten contact met hen is opgenomen.De rechtbank vindt aannemelijk dat de getuigen hierdoor zijn beïnvloed. Om die reden laat de rechtbank de verklaringen van beide getuigen van na mei 2020 dan ook buiten beschouwing.
Vaststellingen op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en steunbewijs
Transport partij verdovende middelen van Nederland naar Letland op 30 augustus 2019
Op 30 augustus 2019 ziet de Letse politie tijdens een observatie dat [getuige 2] met een vrachtwagen van het merk Scania met het registratienummer [registratienummer] en een aanhangwagen met registratienummer [registratienummer] (hierna: de Scania) om 08:55 uur het grondgebied van Letland binnenrijdt. [getuige 2] wordt vervolgens met de Scania gestopt en aangehouden. Daarna doorzoekt de Letse politie de vrachtwagen.Tijdens die doorzoeking treft de politie vacuümverpakkingen met briketten, vacuümverpakkingen met tablettenen vacuümverpakkingen met een poederachtige stof aan.Uit nader onderzoek blijkt dat in de verpakkingen de verdovende middelen hasj,amfetamineen MDMAzitten.
De politie treft tijdens de doorzoeking van de Scania ook een navigatiesysteem aan. [getuige 2] doet de navigatie aan middels het onderdeel ‘vinden’ en vervolgens de sectie ‘geschiedenis’ waardoor in de lijst met adressen het adres ‘ [adres] ’ verschijnt. [getuige 2] verklaart dat dit het adres is waar hij de pallet met verdovende middelen op 28 augustus 2019 heeft ingeladen.Het zou gaan om de verdovende middelen die vervolgens op 30 augustus 2019 in beslag werden genomen tijdens de doorzoeking van de Scania.
Ophalen lading verdovende middelen in Enkhuizen op 28 augustus 2019
[getuige 2] verklaart tijdens zijn verhoor als verdachte in de Letse strafzaak dat hij op 30 augustus 2019 is aangehouden toen hij met een vrachtwagen van het bedrijf ‘ [bedrijf] ’ terugkwam in Letland vanuit Nederland.Eerder werd hij gebeld door zijn vader [getuige 1] over het ophalen van een lading in Nederland. Zijn vader vertelde dat daar niet toegestane goederen zouden zijn. Zijn vader noemde de stad waar hij naartoe moest rijden. Verder zei hij dat [getuige 2] naar een persoon moest die hij ‘ [bijnaam] ’ (letterlijke vertaling: ‘ [bijnaam] ’) noemde. Zijn vader noemde hem ‘ [bijnaam] ’ (vertaling: ‘ [bijnaam] ’). Die man is van Arabische afkomst. Deze ‘ [bijnaam] ’ doet niet mee met het inladen of het geven van geld. Toen op 28 augustus 2019 de lading werd ingeladen, heeft hij ‘ [bijnaam] ’ niet gezien. De lading werd ingeladen in een industriebuurt door een lader.Verder was er nog een man aanwezig. Deze man gaf hem € 2.000, - voor het vervoer. [getuige 2] is vervolgens naar Letland gereden.Het is mogelijk dat hij deze personen zou herkennen.
[getuige 2] verklaart later tijdens twee verhoren als getuige in de Nederlandse strafzaak het volgende, zakelijk weergegeven. De op 30 augustus 2019 in beslag genomen lading narcotische/psychotrope stoffen heeft hij in opdracht van [verdachte] vervoerd.Na het tonen van een foto van [verdachte] herkent hij de getoonde persoon als [verdachte] .[verdachte] was volgens hem de hoofdorganisator van de rit met de narcotische stoffen in augustus 2019. [verdachte] heeft deze rit gecoördineerd door met zijn vader (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) te communiceren. Tijdens deze communicatie heeft [verdachte] de plaats waar de drugs in te laden, bekend gemaakt en aangegeven met wie er vervolgens contact moest worden opgenomen om de drugs te kunnen uitladen.Hij weet dat omdat zijn vader dat tegen hem heeft gezegd. Zijn vader onderhield het directe contact. De initiatiefnemer voor het vervoer van de lading was [verdachte] . [getuige 2] handelde in opdracht van [verdachte] . De drugslading werd ingeladen in Nederland op het adres ‘ [adres] ’. De eindbestemming was Letland. De leverancier was [verdachte] .Na het tonen van een foto van [medeverdachte 3] herkent hij deze persoon als één van de ondergeschikten van [verdachte] . Deze persoon was verantwoordelijk voor het inladen van de drugslading die in beslag werd genomen.
[getuige 1] verklaart tijdens zijn verhoor als verdachte in de Letse strafzaak het volgende, zakelijk weergegeven. [naam 2] noemt hij samen met zijn zoon ‘ [bijnaam] ’.Zijn zoon [getuige 2] heeft vandaag vanuit Nederland de lading met drugs vervoerd. De mensen van [naam 2] hebben deze lading eergisteren ingeladen in de vrachtwagen van zijn bedrijf, de Scania [registratienummer] . [naam 2] gaf elke keer aan in welke stad dat zou zijn. Hij moest deze lading vandaag leveren aan ‘ [naam 3] ’ of een andere persoon die de drugs zou komen ophalen.
[getuige 1] heeft ook verklaard dat hij eerder een Sky telefoon van ‘ [bijnaam] ’ heeft ontvangen en dat op een gegeven moment alleen werd gecommuniceerd via die Sky telefoon.De Letse autoriteiten hebben foto’s verstrekt van schermafbeeldingen waarop de communicatie (inclusief een plattegrond) te zien is tussen [getuige 1] en een persoon met de gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] . Deze communicatie is afkomstig uit de Nokia-telefoon van [getuige 1] en vindt plaats via de mobiele applicatie ‘Sky’. In de ‘Sky-chat’ geeft [gebruikersnaam 1] een locatie door: ‘ [adres] ’. Ook is een plattegrond meegestuurd. Deze plattegrond geeft meerdere straatnamen en bedrijfsnamen weer, waaronder [adres] .De rechtbank concludeert in het licht van de verklaring van [getuige 1] dat de persoon met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ de ‘ [naam 2] ’ is over wie hij verklaart.
Van het mobiele telefoonnummer van [getuige 2] zijn historische telecommunicatiegegevens gevorderd. Hieruit blijkt dat de telefoon van [getuige 2] op woensdag 28 augustus 2019 vanaf 16:27 uur tot en met 17:02 uur zendmasten aan heeft gestraald in Enkhuizen en in de omgeving van ‘ [adres] ’.
Ook van het door verdachte [medeverdachte 3] gebruikte mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] zijn historische telecommunicatiegegevens gevorderd. Deze telefoon blijkt op woensdag 28 augustus 2019 vanaf 16:42 uur tot en met 17:04 uur ook zendmasten aan te hebben gestraald in Enkhuizen en ín de omgeving van ‘ [adres] ’. Opvallend is dat de telefoon van [medeverdachte 3] in de onderzochte periode van 6 augustus 2019 tot en met 4 januari 2020 alleen zendmasten in Enkhuizen heeft aangestraald op 28 augustus 2019.
Dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het voornoemde mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] is, blijkt uit een CIOT-bevraging. Daaruit volgt dat het telefoonnummer in de onderzochte periode op naam staat van [naam 4] , wonend aan de [adres] . Uit de Basisregistratie Personen (BRP) van [plaats] blijkt dat op het bovenstaande adres onder andere staat ingeschreven: [medeverdachte 3] geboren op [geboortedatum ] 1973 in [geboorteplaats ] . Uit een technische actie op het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij de verdachte [medeverdachte 2] , blijkt dat er meerdere malen contact is geweest met de gebruiker van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit die gesprekken blijkt dat de gebruiker ‘ [naam 4] ’ heet en werkzaam is voor het bedrijf [bedrijf] . Uit de uitgelezen mobiele telefoon ( [telefoonnummer] ) van de verdachte [verdachte] blijkt dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] staat opgeslagen als ‘ [naam 4] ’.
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , in samenhang bezien met de Letse onderzoeksresultaten naar de verdovende middelen, de in de navigatie van de Scania aangetroffen locatie in Enkhuizen, het aangetroffen adres in de telefoon van [getuige 1] en de uitpeilgegevens van getuige [getuige 2] en [medeverdachte 3] , concludeert de rechtbank het volgende. De ‘ [bijnaam] ’, ‘ [bijnaam] ’ en ‘ [naam 2] ’ in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (en de persoon met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’) is één en dezelfde persoon en kan worden geïdentificeerd als [verdachte] . Op 28 augustus 2019 is in Enkhuizen een partij verdovende middelen – hasj, amfetamine en MDMA – ingeladen door [medeverdachte 3] in de vrachtwagen die vervolgens door [getuige 2] naar Letland is gereden, waar hij op 30 augustus 2019 is aangekomen. [verdachte] is de opdrachtgever van het transport en gaf hiervoor instructies aan [getuige 1] , die de instructies doorgaf aan [getuige 2] .
Langdurige samenwerking bij drugstransporten tussen de [Familienaam getuigen 1 en 2] en verdachten
[getuige 1] heeft als verdachte in de Letse strafzaak verklaard dat hij in 2007 en 2008 met de vrachtwagen ongeveer vijf à zes keer hasj vervoerde vanuit Spanje naar Nederland. Het betrof 2 tot 2,7 ton. Hij leverde de hasj in Nederland af op het aangegeven adres. Bij de ontvangst van de verdovende middelen was een Marokkaanse man met de naam [naam 2] betrokken. [naam 2] nam de lading dan steeds aan in Nederland. Ongeveer een jaar geleden stelde [naam 2] voor om vanuit Nederland naar Letland hasj te vervoeren.Dat was bedoeld om verder te vervoeren naar Rusland. Hij is akkoord gegaan met het voorstel van [naam 2] . [getuige 1] hield zich als expediteur bezig met het vervoeren van ladingen vanuit Nederland naar Letland. De mensen van [naam 2] laadden de verdovende middelen in bij zijn lading. [getuige 1] moest de verdovende middelen in Letland achterlaten op een afgesproken plek in een andere auto. Anderen zouden de verdovende middelen daar dan ophalen. Hij heeft vier keer vanuit Nederland naar Letland ladingen met verdovende middelen vervoerd samen met zijn eigen vrachtlading. Elke keer werden in Nederland in de vrachtwagen de verdovende middelen ingeladen door mensen van [naam 2] .Alle vier de keren hebben hij en zijn zoon ongeveer 300 kilo verdovende middelen, hasj, vervoerd. Wanneer in Nederland de lading drugs was ingeladen, betaalde [naam 2] hem en zijn zoon (wanneer hij reed) een voorschot voor het vervoeren van de drugs naar Letland.Na het vervoeren van de ladingen drugs kreeg hij het resterende geld van [naam 2] .
[getuige 2] heeft als getuige in de Nederlandse verklaard dat hij ongeveer in 2014 betrokken is geraakt bij het vervoer van narcotische/psychotropische stoffen. Zijn rol in het geheel van de grote organisatie was het vervoeren van drugs. Zijn vader had dezelfde rol. Hij heeft de drugs alleen in opdracht van [verdachte] vervoerd. [verdachte] was altijd de hoofdorganisator en de enige leverancier van narcotische stoffen in opdracht van wie hij werkte.Hij heeft alleen met de mensen van [verdachte] samengewerkt. Er was een afspraak met [verdachte] dat alleen hasj vervoerd zou worden. Alle andere drugs werden bij een lading ingeladen zonder zijn weten. Gemiddeld kreeg hij voor elke rit ongeveer € 5.000,-, waarvan € 2.000,- euro aan reiskosten werd uitgegeven. Alle aanwijzingen over het in- en uitladen van een lading kreeg hij van zijn vader via een sms-bericht op zijn mobiele telefoon. Zijn vader nam contact op met [verdachte] via een gecodeerde telefoon met Sky-software. Een van de ondergeschikten van [verdachte] betaalde [getuige 2] . Het zou gemiddeld vier tot zeven keer per jaar kunnen zijn geweest dat hij in verband met het vervoer van narcotische stoffen in Nederland was.Hij werd altijd door mensen van [verdachte] opgewacht.
In aanvulling hierop heeft [getuige 2] als getuige in de Nederlandse strafzaak op
22 mei 2020 verklaard dat [verdachte] de leider was van een georganiseerde internationale groep. Hij hield zich bezig met de smokkel van narcotische/psychotrope stoffen.Na het tonen van een foto van [medeverdachte 1] herkent [getuige 2] deze persoon als de broer van [verdachte] . Hij kende hem sinds 2014. De rol van [medeverdachte 1] in de organisatie was die van geldkoerier. Hij ontmoette hem meestal om geld te ontvangen voor het verrichte werk en het voortzetten van een rit. Hij heeft [medeverdachte 1] ongeveer twee à drie keer per jaar ontmoet als er drugs vervoerd werden.Na het tonen van een foto van [medeverdachte 4] herkent hij de persoon als ondergeschikte van [verdachte] . Hij kende hem sinds 2017. [medeverdachte 4] was verantwoordelijk voor het inladen van de ladingen en hij gaf ook geld voor reiskosten. Dat was tot midden 2018. Daarna is hij niet meer verschenen. Na het tonen van een foto van [medeverdachte 3] herkent hij de persoon als een ondergeschikte van [verdachte] . Hij kende hem sinds 2018. [medeverdachte 3] was verantwoordelijk voor het inladen van de ladingen en hij gaf ook geld voor reiskosten. [medeverdachte 3] was verantwoordelijk voor het inladen nadat [medeverdachte 4] was verdwenen.
Op grond van de verklaringen van beide [Familienaam getuigen 1 en 2] die op belangrijke onderdelen steun vinden in elkaar, concludeert de rechtbank dat [getuige 1] en [getuige 2] niet alleen op 30 augustus 2019 een partij drugs voor [verdachte] en de zijnen vervoerden maar dit al jarenlang deden. [getuige 1] deed dat sinds 2007 en [getuige 2] sinds 2014.
Direct na zijn aanhouding is de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres] doorzocht. Daar is in een Albert Heijn tas in de woonkamer een notitieblok aangetroffen. Ook is een auto nabij deze woning doorzocht. Deze auto stond op naam van [naam 5] , de zus van [medeverdachte 3] . Uit meerdere mutaties in de politiesystemen blijkt dat [medeverdachte 3] ook gebruik maakte van deze auto. In het dashboardkastje van de auto is een tweede notitieblok aangetroffen.
Verder is tijdens de doorzoeking van de woning ook een Apple IPhone X in beslag genomen. Uit de volgende door de politie aangetroffen gegevens in deze telefoon blijkt dat die op dat moment in gebruik was bij [medeverdachte 3] :
- als gekoppeld e-mailaccount staat vermeld [e-mailadres] ;
- op de telefoon staan selfies van een persoon die de politie herkent als [medeverdachte 3] ;
- in verschillende WhatsAppgesprekken geeft de gebruiker als naam [naam 4] / [medeverdachte 3] / [naam 4] , of zijn e-mailadres [e-mailadres] ;
- er worden verschillende documenten verzonden uit naam van, of verzonden aan [bedrijf] / [bedrijf] . [medeverdachte 3] was destijds de bestuurder van [bedrijf]
- uit afgeluisterde telefoongesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat hoort bij de in beslag genomen telefoon, blijkt dat dit nummer in gebruík is bij [medeverdachte 3] .
In deze telefoon is een foto aangetroffen die een weergave is van bladzijde 11 uit het in de woning aangetroffen notitieblok.
De rechtbank gaat ervan uit dat in het in de auto aangetroffen notitieblok het adres [adres] staat genoteerd. Uit onderzoek blijkt dat op dit adres een winkel is gevestigd waar koffiezetapparaten en gerelateerde artikelen worden verkocht. Op 21 augustus 2019 heeft de winkel een koffiezetapparaat verkocht voor € 799, -. Het koffiezetapparaat is verkocht aan [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] . Op dit adres is [bedrijf] gevestigd. [medeverdachte 3] was destijds de bestuurder van [bedrijf] Uit de verklaring van [medeverdachte 3] is naar voren gekomen dat hij de naam gewijzigd heeft in [bedrijf] . Dat [bedrijf] gevestigd is op de [adres] blijkt ook uit een afbeelding van Google Streetview uit juni 2019. De uitgave van bijna € 800, - lijkt ook beschreven in het notitieblok dat in de auto is aangetroffen.Dit betekent dat in het notitieblok aangetroffen in de auto waar [medeverdachte 3] in ieder geval ook gebruik van maakte, ook financiële aantekeningen zijn aangetroffen van het bedrijf waar hij bestuurder van was.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dan ook dat [medeverdachte 3] op z’n minst de houder van beide notitieblokken was.
Op basis van onderzoek door de politie naar de notitieblokkenheeft de rechtbank de overtuiging dat beide notitieblokken zijn gebruikt om de administratie van en
verdiensten/kasstanden voortkomend uit de verdovende middelenhandel bij te houden.
Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat in beide notitieblokken de (bij)namen, [bijnaam] /’ [bijnaam] ’ en ‘ [bijnaam] ’ voorkomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat er een verband tussen de twee notitieblokken bestaat.
Dat het in de notitieblokken om verdovende middelen gaat, maakt de rechtbank onder meer op uit de combinatie van bewoordingen in het notitieblok aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] : ‘Cheese’, ‘Cush’ en ‘Magic’. In het andere notitieblok, aangetroffen in de auto, is een post omschreven als 'stash'. Die bewoordingen samengenomen met het gebruik van (bij)namen, de registraties van eenheden in kilogrammen en de registratie van kosten voor encryptie (SKY) telefoons, maken dat de rechtbank de overtuiging heeft dat het in de notitieblokken om
de handel in verdovende middelengaat. Deze handels-administratie is voornamelijk aangetroffen in het notitieblok, aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] .
Het in de auto aangetroffen notitieblok betreft naar het oordeel van de rechtbank de financiële administratie met kasstanden en registratie van inkomsten en uítgaven. Dat het hier gaat om de financiële administratie met betrekking tot verdovende middelen baseert de rechtbank om te beginnen op het gebruik van het woord ‘kas’ en de daarmee samenhangende ‘kasopstellingen’ waaruit rekenkundig juiste tellingen volgen.De rechtbank leidt hieruit af dat de aantallen staan voor geldbedragen. Verder wordt in dit blok ook verwezen naar ‘Riga’. Wanneer de notitieblokken dan vervolgens in samenhang worden bezien, valt op dat de voornoemde (bij)namen, [bijnaam] /' [bijnaam] ’ en ' [bijnaam] ', in het ene notitieblok (aangetroffen in de woning) in combinatie met verdovende middelen worden genoemd, terwijl zij in het andere notitieblok (aangetroffen in de auto) in combinatie met grote bedragen voorkomen.
Steun voor de interpretatie van de aangetroffen notitieblokken als administratie voor de handel in verdovende middelen, vindt de rechtbank in de verklaring van [getuige 1] tijdens zijn verhoor als verdachte in de Letse strafzaak. Daarin verklaart hij over een chatgesprek met [naam 2] , [naam 3] en een persoon uit Rusland met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’. Uit dit chatgesprek heeft hij begrepen dat die persoon uit Rusland met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’ de ontvanger is in Rusland van de drugs die naar Letland waren vervoerd.Vanwege de onderscheidende (bij)namen en de combinatie daarvan gaat de rechtbank ervan uit dat de persoon over wie [getuige 1] verklaart ook in de notitieblokken terugkomt en dat de bij [medeverdachte 3] aangetroffen administratie ziet op de handel in verdovende middelen voor [verdachte] en de zijnen.
Dat bij de doorzoeking van de woning en het voertuig geen andere administratie (bijvoorbeeld bonnen, facturen, klantenadministratie) is aangetroffen, doet vermoeden dat het de bedoeling was deze administratie af te schermen door een en ander alleen in twee notitieblokken te noteren.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat in het notitieblok uit de auto ook de naam ‘ [medeverdachte 2] ’ dertien keer voorkomt met daarbij vermelding van aantallen tussen de 350 en 5000. Nu de rechtbank dit notitieblok beschouwt als een weergave van financiële administratie, gaat de rechtbank ervan uit dat het om geldbedragen betaald aan ‘ [medeverdachte 2] ’ gaat.In totaal zou ‘ [medeverdachte 2] ’ dan een bedrag van € 29.080,- hebben ontvangen.In één geval gaat het om een bedrag van € 680,-. Uit onderzoek naar de ABN-AMRO rekening van [medeverdachte 2] volgt dat hij op 20 juli 2017 een spoedoverboeking van € 680,- doet naar de ING -rekening van [bedrijf] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] kennen elkaar. Zo verklaart [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 2] af en toe bij hem op de zaak kwam en dat [medeverdachte 2] hem heeft geholpen met de administratie.Op basis hiervan samengenomen met het hiervoor genoemde specifieke gelijke bedrag, gaat de rechtbank ervan uit dat de ‘ [medeverdachte 2] ’ in het notitieblok verdachte [medeverdachte 2] betreft.
PGP-berichten
stash ’ [bijnaam] ’ in Amersfoort
Uit diverse PGP-berichten blijkt dat op 10 april 2016 verdovende middelen uit een stash in Amersfoort zijn weggenomen.
Van belang is de communicatie tussen de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] (geïdentificeerd als [naam 6] , hierna: [naam 6] ) en de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] (geïdentificeerd als: [naam 1] , hierna [naam 1] ).
Zo informeert [naam 6] in onderstaande berichten van 10 april 2016[naam 1] over een leeggehaalde stash van ‘ [bijnaam] ' in Amersfoort. Ook geeft [naam 6] informatie over wat er is weggenomen, namelijk “city cola en mm”. Uit de berichten valt op te maken dat [naam 6] ‘ [bijnaam] ’ morgen gaat zien. [naam 6] zegt ook dat hij het morgen laat weten als hij bij ‘ [bijnaam] ’ is geweest.
Uit onderstaande berichten van 11 april 2016blijkt dat [naam 6] die dag weer contact heeft met [naam 1] . Uit de berichten volgt dat [naam 6] contact heeft gehad met ‘ [bijnaam] ’. [naam 6] biedt 500 ‘eferdringe’ aan als onderpand voor de gestolen stash. Efedrine is een zogeheten drugsprecursor en betreft de grondstof voor onder andere methamfetamíne, ook bekend als de drug ‘crystal meth’.
De rechtbank begrijpt uit de hierboven weergegeven berichten dat ‘ [bijnaam] ’ en ‘ [bijnaam] ’ bijnamen zijn voor één en dezelfde persoon. Die persoon identificeert de rechtbank als [verdachte] . Hij zat rond deze periode namelijk gedetineerd in de [verblijfplaats] (hierna [verblijfplaats] ) en uit de gevorderde bezoekerslijst van de [verblijfplaats] blijkt dat hij op 11 april 2016 van 13:01 uur tot 13:56 uur, anders dan de raadsvrouw van [medeverdachte 2] heeft betoogd, gelijktijdig bezoek heeft gehad van onder andere [naam 6] en [medeverdachte 2] .[naam 6] bericht diezelfde dag om 15:20:45 aan [naam 1] “dat heb ik net ook van [bijnaam] vernomen”.Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en ‘ [bijnaam] ’ één en dezelfde persoon zijn.
[naam 6] schrijft die dag verder ook dat hij het broertje van ‘ [bijnaam] ’ op pad heeft gestuurd “voor in Amersfoort
”. In dit verband is van belang dat uit onderzoek aan het bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer]volgt dat hij ‘ [gebruikersnaam 3] ’ of ‘ [gebruikersnaam 3] ’ wordt genoemd.Om die reden schrijft de rechtbank PGP-berichten in het dossier van ‘ [gebruikersnaam 3] ’ toe aan [medeverdachte 1] . Uit het hiernavolgende PGP-bericht gestuurd door ‘ [gebruikersnaam 3] ’ aan een derde op 12 april 2016blijkt dat [medeverdachte 1] ook op de hoogte was van de stash.
Om privacy redenen wordt het PGP-bericht niet getoond.
De inhoud van dit bericht komt in tijd en qua inhoud overeen met de informatie in de hiervoor weergeven berichten van [naam 6] . De rechtbank concludeert dan ook dat het over dezelfde stash gaat en die stash in ieder geval hash betrof nu door
[medeverdachte 1] wordt gesproken van ‘gabazzi’.
Ook [medeverdachte 4] heeft op 11 april 2016 contact met [naam 1] over de diefstal van de stash:
Om privacy redenen wordt dit bericht niet getoond.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat in Amersfoort een stash hasj was opgeslagen. Het ging daarbij in totaal om 1.040 kilo. De stash behoorde toe aan [verdachte] en zijn mensen. De verdovende middelen zijn in april 2016 uit de stash weggenomen. [naam 6] heeft hiervoor verantwoording afgelegd aan [naam 1] namens [verdachte] . Ook heeft hij in verband daarmee op 11 april 2016 [verdachte] in de [verblijfplaats] bezocht en daar met hem over de gestolen stash gesproken. [medeverdachte 2] was ook bij dat gesprek aanwezig en moet dus op de hoogte zijn geweest van de gestolen stash. Verder waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ook op de hoogte van de weggenomen verdovende middelen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een andere PGP-gebruiker verzocht naar de stash uit te kijken.
Sky ECC-berichten door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]
Tijdens doorzoekingen in de woningen onderscheidenlijk van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn telefoons in beslag genomen. Vastgesteld is dat met deze telefoons gebruik kon worden gemaakt van de applicatie ‘Sky ECC’.
Identificatie [verdachte] als gebruiker Sky-accounts [account] en [account]
De rechtbank identificeert [verdachte] als de gebruiker van Sky-accounts [account] en [account] . De bevindingen van het identificatieonderzoek door de politie vindt de rechtbank integraal redengevend.Dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode de gebruiker is van de hiervoor genoemde Sky-accounts blijkt resumerend uit
- stemherkenningen op enkele audioberichten van Sky ID [account] ;
- de omstandigheid dat in de berichten van Sky ID [account] ‘ [bedrijf] ’ wordt genoemd, waar [verdachte] een dienstverband heeft;
- het feit dat het laatst verstuurde bericht van Sky ID [account] dateert van de middag vóór de aanhouding van [verdachte] ;
- het feit dat de gebruiker van ID [account] communiceert over “naar sp rijden” van “die Mercedes”, terwijl uit andere onderzoeksgegevens volgt dat [verdachte] zijn Spaanse Mercedes in Nederland ophaalt en naar Spanje rijdt;
- de vermelding in één van de berichten dat [gebruikersnaam 1] is aangehouden op de dag van aanhouding van [verdachte] (8 juni 2020);
- een bericht van de gebruiker van ‘ [account] ’ aan een derde Sky-gebruiker waarin hij meldt een goede vriend van [gebruikersnaam 1] te zijn en vervolgens de contactgegevens van [gebruikersnaam 1] ’s advocaat (Van Omme) deelt;
- ' [gebruikersnaam 1] ' meldt met sky ID ' [account] ' dat zijn nieuwe Sky ID ' [account] ' is;
- ' [account] ' die bericht dat [getuige 1] door de politie gehoord gaat worden en “they got [getuige 1] and his son case”, waarmee vermoedelijk de getuigen [getuige 1] en zijn zoon [getuige 2] mee bedoeld worden;
In aanvulling hierop wijst de rechtbank op de eerdere vaststelling dat de Sky-gebruiker ‘ [gebruikersnaam 1] ’ over wie [getuige 1] verklaart, volgens de rechtbank [verdachte] is.
Identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker Sky-account [account]
De rechtbank identificeert [medeverdachte 1] als de gebruiker van Sky-account [account] . Het door de politie verrichte identificatieonderzoek vindt de rechtbank integraal redengevend.Dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de hiervoor genoemde Sky account blijkt - samengevat - uit:
- het Sky-bericht gestuurd door [account] over de slechte gezondheidssituatie van de vader van [medeverdachte 1] , hetgeen overeenstemt met onderzoeksinformatie op basis van tapgegevens;
- het bericht “Amersfoort broer stap met 5 min in de auto”, terwijl uit plaatsbepalings-apparatuur op het voertuig van [medeverdachte 1] blijkt dat die auto vier minuten na dit bericht gaat rijden en 30 minuten later tot stilstand komt in Amersfoort;
- het feit dat de gebruiker meldt een biertje te gaan doen in Bar 58 , terwijl die plek op basis van tapgesprekken en een observatie als een bekende ‘vaste’ ontmoetingsplek van [medeverdachte 1] naar voren is gekomen;
- de omstandigheid dat de gebruiker in de loop van juni 2020 communiceert “dat hij 60 dagen erbij heeft gekregen”. De rechtbank begrijpt het bericht zo dat over de voorlopige hechtenis van [verdachte] wordt gesproken;
- uit de plaatsbepalingsapparatuur, telefoongegevens en bezoekerslijst blijkt dat [medeverdachte 1] op maandag 29 juni 2020 op bezoek is geweest bij zijn broer [verdachte] die in detentie zat in [verblijfplaats] , terwijl de gebruiker van de SKY-ID [account] op zaterdag 27 juni 2020 het bericht stuurt “Monday morning I go visit my brother”;
- uit de bezoekerslijst van de [verblijfplaats] blijkt dat [medeverdachte 1] zijn broer [verdachte] op 6 juli 2020 vanwege corona maatregelen in de P.I alleen vanachter glas kon zien en de communicatie via een telefoon verliep, terwijl de gebruiker van de Sky ID [account] die dag het volgende bericht verstuurt: “Ik kon niet duidelijk met hem praten bro want je praat via telefoon en achter glas”.
- het laatst verstuurde bericht van [account] dateert van de late avond vóór de aanhouding van [medeverdachte 1] ;
- de omstandigheid dat op de dag van de aanhouding van [medeverdachte 1] (16 juli 2020) een Sky-gebruiker meldt dat “ [bijnaam] is opgehaald”, waarbij de eerste drie tekens van de Sky ID ' [account] ' gemeld worden. Verder volgt uit het bericht dat “ [bijnaam] ” de broer van “ [gebruikersnaam 1] ” is.
Identificatie [medeverdachte 3] als gebruiker Sky account [account]
De rechtbank identificeert [medeverdachte 3] als de gebruiker van Sky-account [account] . De bevindingen van het identificatieonderzoek vindt de rechtbank integraal redengevend.Dat [medeverdachte 3] de gebruiker is van de hiervoor genoemde Sky account blijkt resumerend uit:
- stemherkenningen van enkele audioberichten via Sky ID [account] ;
- de omstandigheid dat de gebruiker in berichten meldt dat hij Interpol Marokko achter zich aan heeft en drie maanden in Duitsland heeft gezeten voor uitlevering. Dit komt overeen met informatie uit de politiesystemen en in beslag genomen documentatie over uitleveringsdetentie bij [medeverdachte 3] thuis;
- een bericht waarin de gebruiker op zoek is naar een busje traangas voor zijn dochter, omdat een paar meiden die haar X aanvielen haar nu weer bedreigen. Uit de politiesystemen volgt dat de dochter van [medeverdachte 3] aangifte heeft gedaan van mishandeling waarbij zij werd aangevallen door twee vrouwen;
- verschillende berichten waarin de gebruiker aangeeft te rijden in een golf op naam van zijn zus. Dit komt overeen met politiemutaties waaruit volgt dat hij verschillende keren is gecontroleerd in een zwarte Volkswagen Golf;
- de omstandigheid dat uit de berichten een aantal locaties van ontmoetingen volgt, die worden ondersteund door onderzoek dat [medeverdachte 3] zich in de nabije omgeving van die locaties bevond.
Sky-gesprekken over verdovende middelen
In het politieonderzoek zijn de Sky-accounts die werden gebruikt door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] onderzocht over de periode december 2019 tot en met september 2020. De rechtbank is van oordeel dat tientallen chatgesprekken gaan over de (internationale) handel en verkoop van verdovende middelen. Zo wordt gesproken over diverse soorten verdovende middelen, dat ze deze “hebben liggen” en “zelf maken”, over het opzetten van routes, de “crew” die hiervoor nodig is, de wijze van verpakken, het transport en het in – en uitladen van verdovende middelen op zee. Verder is sprake van grote hoeveelheden verdovende middelen, zoals bijvoorbeeld 100.000 tot 500.000 pillen. De rechtbank slaat alleen acht op gesprekken die binnen de ten laste gelegde periode tot 1 juli 2020 vallen.
De gesprekken die gevoerd worden door voornoemde verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn meestal niet onderling, maar vaak met andere personen, van wie de identiteit niet bekend is. Hieruit blijkt dat de verdachten onderdeel uitmaakten van een groter internationaal netwerk dat op een professionele wijze bezig was met de handel in verdovende middelen.
In de gesprekken waaraan de verdachten deelnemen, wordt gesproken over diverse soorten verdovende middelen en worden daarvan foto’s verstuurd. Uit de berichtgeving wordt duidelijk dat het gaat om zowel soft- als harddrugs, waaronder synthetische drugs. Ook wordt duidelijk dat diverse benamingen van verdovende middelen gebruikt worden en daarmee sprake is van versluierd taalgebruik en/of afkortingen worden gehanteerd.
Hieronder zijn achtereenvolgens weergegeven de redengevende chats waaraan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] deelnamen. De berichten worden per onderwerp weergegeven en waar nodig geduid; soorten verdovende middelen, omvang/ hoeveelheden, opzet- en afzetkanalen, transport en verpakking.
Soorten verdovende middelen
In de chats gaat het over grote aantallen kilo's, liters en/of grote aantallen pillen die vervoerd moeten worden of al op een locatie liggen.
Verder wordt ook uitgebreid gesproken over de vorm van het transport van de verdovende middelen. Dat vindt plaats over zee, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse schepen (vrachtschepen “vesser”, vissersboten, rubberboten (rib/zodiac)) en wordt gesproken over of er AIS (gps voor boten) aanwezig is. De professionaliteit blijkt onder meer ook uit het gesprek over de “rib” en het laden op zee. Daarbij wordt het bericht verstuurd dat er een probleem is met de rib, omdat die niet bestemd is voor de zee, maar alleen voor de rivier. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met deze methode geprobeerd wordt de standaard controles op het vaste land te vermijden. Kennelijk is voor deze methode een bemanning nodig die bereid is het laden te verzorgen. Zie hiervoor de later weergegeven groepschat-berichten tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] over de lijn van Spanje naar Denemarken.
Berichten [medeverdachte 1]
Berichten [medeverdachte 3]
De professionaliteit blijkt onder meer ook uit onderstaande groepschat over de manier van verpakken van meow en pillen. Hierin krijgt [medeverdachte 3] instructies over hoe hij de verdovende middelen moet verpakken, intapen, vacumeren, vochtige billendoekjes moet toevoegen, handschoenen moet verwisselen en dat de verdovende middelen vervoerd moeten worden in een afgesloten vuilniszak die niet besmet wordt met DNA en “shif”.
Groepschat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]
Naast de verschillende soorten en hoeveelheden verdovende middelen wordt ook gesproken over een op- en afzetkanaal van de verdovende middelen.
Van Spanje naar Denemarken
[verdachte] heeft op 15 mei 2020 contact met “ [account] ” waarin hij zegt dat er werk naar Denemarken is. Drie weken later wordt [verdachte] aangehouden. Daarna wordt in een groepchat waar [medeverdachte 1] ( [account] ), [medeverdachte 3] ( [account] ) en “ [bijnaam] ”( [account] ) deel van uitmaken een transport van Valencia naar de haven van Romo in Denemarken besproken. Daar kan veilig gelost worden. [verdachte] lijkt zeggenschap over dit transport te hebben, omdat zijn toestemming vanuit de Penitentiaire Inrichting gegeven moet worden voor de finale "GO". [medeverdachte 1] zal zijn broer op maandagmorgen bezoeken en hem vragen of het goed is dat ze verder gaan. Ook wordt aan “ [account] ” gevraagd of al met “our brother” gesproken is over de procentuele verdeling. Hierop wordt bevestigend geantwoord. Door [medeverdachte 1] wordt terugkoppeling gegeven na zijn bezoek aan [verdachte] : “Denemarken akkoord zegt broer”.
In de chat volgt een aantal berichten die gaan over de bemanning (Zweedse crew). De ‘vessel’ vaart onder Baltische vlag en ligt in Valencia. De bemanning vaart de boot terug naar Scandinavië. Er wordt gesproken over het laadpunt, waarvan door [medeverdachte 3] gezegd wordt dat hij dat gaat regelen. Ook moet een besluit genomen worden over welke route ze gaan varen (door het Kanaal of boven de eilanden) en wordt gevraagd of er gevaren wordt met AIS (gps voor boten) aan boord en of er uitlaadmogelijkheden op het water zijn.
Al met al kan de rechtbank de voornoemde Sky- berichten niet anders interpreteren dan dat daaruit volgt dat verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich in de ten laste gelegde periode bezighielden met de invoer en doorvoer van soft- en harddrugs. Verder blijkt uit de PGP-berichten in samenhang bezien met de bezoekgegevens van [verblijfplaats] dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in 2016 in ieder geval op de hoogte waren van de gestolen stash hash in Amersfoort en dat [verdachte] daarmee te maken had.
Onderzoek aangetroffen telefoons
Onderzoek aan telefoon aangetroffen de in woning van [verdachte]
Op 8 juni 2020 is de woning van [verdachte] aan de [adres] doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een telefoon, Samsung G960F, in beslag genomen. Dat de telefoon in gebruik was bij [verdachte] leidt de rechtbank af uit het volgende:
- de gebruikersnaam van de telefoon is [gebruikersnaam 4] ;
- als gekoppeld e-mailadres staat vermeld [e-mailadres] ;
- op de telefoon staan heel veel foto's van een persoon die de politie herkent als [verdachte] en/of van personen die de politie herkent als leden van zijn gezin;
- in verschillende WhatsAppgesprekken geeft de gebruiker zijn naam [naam 2] / [verdachte] , of geeft zíjn e-mailadres [e-mailadres] ;
- uit afgeluisterde gesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat is gekoppeld aan de in beslag genomen telefoon, blijkt dat dit nummer in gebruik is bij [verdachte] .
De hiernavolgende in de telefoon aangetroffen gesprekken en afbeeldingen brengt de rechtbank in verband met de handel in verdovende middelen.
In het toestel van [verdachte] is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met een contactpersoon, gebruik makend van een Marokkaans telefoonnummer. Op 21 juli 2019 stuurt dit contact een aantal afbeeldingen en filmpjes aan [verdachte] van hennepvelden in de bergen.
Op 28 augustus 2019 stuurt dit contact een bericht aan [verdachte] over kilo’s opbrengst van de hennepsoorten “love”, “ladyk” en “hawaii’.Op 2 februari 2020 stuurt [verdachte] de filmpjes van dit contact door aan een derde. Die derde vraagt [verdachte] vervolgens om een sample.Ook geeft deze persoon op zijn beurt aan dat hij grote hoeveelheden hennepzaden kan leveren voor [verdachte] . [verdachte] vraagt om 500.000 zaden. Vervolgens ontvangt [verdachte] een link naar een website “ [website] ”. Dit is een website waar in bulk hennepzaden kunnen worden besteld.
In de telefoon zijn verder de volgende afbeeldingen aangetroffen die de rechtbank redengevend vindt:
- een foto van meerdere zakken hennepzaad en een foto van een handgeschreven notitie. In de notitie staan bekende hennepsoorten (zie: [website] ). De soorten: Amnesia’, “Blue Berry”, “Kritikal”, “AK47” en “Bubblegum” zijn ook genoemd in de voornoemde chat met de derde die [verdachte] hennepzaden aanbiedt;
- een foto van een tweede handgeschreven notitie met aantallen en namen van de hennepsoorten “Bubblegum”, “x Critical”, “Amnesia”, “Critical x Jack X”;
- een screenshot van een Google zoekopdracht naar [bedrijf] . Uit onderzoek in het politiesysteem blijkt dat op het adres van [bedrijf] , [adres] , een growshop is gevestigd die materialen voor hennepkweek levert;
- ten slotte een foto van een vrachtwagen met een verborgen ruimte.
Onderzoek aan telefoon aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1]
Op 16 juli 2020 is de woning aan de [adres] doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een telefoon, IPhone, in beslag genomen. Op basis van het volgende stelt de rechtbank vast dat de telefoon in gebruik was bij [medeverdachte 1] :
- in meerdere chats op de IPhone wordt de gebruiker [gebruikersnaam 2] genoemd;
- het e-mailadres “ [e-mailadres] ” staat onder de naam van [medeverdachte 1] in de IPhone;
- in de IPhone staan verschillende documenten op naam van [medeverdachte 1] .
Een van de in de telefoon aangetroffen chatgesprekken is een gesprek waaraan [medeverdachte 1] deelneemt op 14 juli 2019. In dat gesprek schrijft [medeverdachte 1] : “En kan kan je langs [bijnaam] rijden 20 euro wiet bij hem pakken hij verkoopt zeg maar voor mij”. De rechtbank legt het bericht zo uit dat [bijnaam] in ieder geval ook wiet verkoopt voor [medeverdachte 1] en gaat voorbij aan de door verdachte hieraan op zitting gegeven uitleg dat alleen sprake was van aankoop van wiet bij [bijnaam] voor eigen gebruik.
Onderzoek aan de telefoon aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2]
Op 16 juli 2020 is de woning aan de [adres] doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een telefoon, IPhone XS Max, in beslag genomen. Op basis van de volgende omstandigheden stelt de rechtbank vast dat die telefoon in gebruik was bij [medeverdachte 2] :
- de gebruikersnaam van de telefoon is ‘IPhone van [medeverdachte 2] ’;
- als Apple ID wordt gebruikt: [e-mailadres] ;
- het telefoonnummer in de telefoon is het telefoonnummer van [medeverdachte 2] .
Tijdens de terechtzitting heeft [medeverdachte 2] ook bevestigd gebruik te hebben gemaakt van de voornoemde telefoon.
In de telefoon is een Whatsappgesprek aangetroffen tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] waarin [verdachte] op 28 april 2020 aan [medeverdachte 2] vraagt “of hij een prijs kan vragen voor vier persen van het merk Rosin”. Uit onderzoek blijkt dat persen van Rosin onder meer worden gebruikt voor het persen van hasj.
Onderzoek aan de telefoon aangetroffen in woning van [medeverdachte 3]
Bij de bespreking van de in de woning van [medeverdachte 3] en in het voertuig bij de woning aangetroffen notitieboekjes heeft de rechtbank al vastgesteld dat in de woning ook een telefoon is aangetroffen, die op dat moment bij [medeverdachte 3] in gebruik was. In de telefoon is een gesprek via de applicatie Signal met de contactpersoon “ [bijnaam] .” aangetroffen. In het gesprek stuurt “ [bijnaam] .” op 20 april 2020 een filmpje van een bruin blok verpakt in plastic en met aan weerszijden een logo. Het blok heeft de uiterlijke kenmerken van een blok hasj. ‘ [bijnaam] .’ stuurt een bericht met de tekst “vraag wat de prijs is”.
Het voorgaande laat zien dat de belastende feiten en omstandigheden die volgen uit de verklaringen van de Letse getuigen, de onderzoeksresultaten in de Letse strafzaak, de aangetroffen notitieblokken, de verschillende PGP en Sky ECC-berichten en het op de telefoons van verdachten aangetroffen materiaal, op verschillende manieren met elkaar en de verschillende verdachten verbonden zijn. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachten zich in de ten laste gelegde periode vanuit verschillende rollen en in wisselende samenstellingen hebben beziggehouden met de internationale handel in hard – en softdrugs. Daarover werd grotendeels via afgeschermde middelen (PGP- en Sky-ECC) gecommuniceerd en werd in ieder geval in notitieblokken een handelsadministratie – en financiële administratie bijgehouden.
Voor zover de verdachten over deze omstandigheden hebben verklaard, kwamen die verklaringen er – kort gezegd - op neer dat zij óf niets met Letland en de handel in verdovende middelen te maken hebben gehad, óf alleen contact hadden met de Letse getuigen in verband met de (legale) handel in tweedehandskleding. Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en op grond van wat hiervoor gemotiveerd uiteen is gezet, verwerpt de rechtbank die lezingen.
Samengevat komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de verdachten, ieder met een eigen rol en gedurende de ten laste gelegde periode in wisselende samenstellingen en periodes, zich hebben beziggehouden met internationale drugstransporten in hard- en softdrugs.
[verdachte] heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode aan het hoofd gestaan van een samenwerkingsverband tussen hem en de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Hij maakte gebruik van de applicatie Sky ECC om gesprekken over verdovende middelen te voeren, was het centrale aanspreekpunt en de opdrachtgever.
[medeverdachte 1] was om te beginnen geldkoerier. Toen zijn broer [verdachte] gedetineerd zat, verrichtte hij in april 2016 bovendien activiteiten in het kader van een weggenomen stash met hasj en gaf hij in juli 2020 instructies over het voortzetten van drugsactiviteiten (lijn Spanje-Denemarken). Hij maakte in de ten laste gelegde periode gebruik van PGP-en Sky ECC berichten om gesprekken over verdovende middelen te voeren. Tegen deze achtergrond gaat de rechtbank ervan uit dat ook hij de gehele ten laste gelegde periode tot 1 juli 2020 onderdeel heeft uitgemaakt van het samenwerkingsverband.
[medeverdachte 2] heeft een minder duidelijke rol dan de andere verdachten, maar komt om te beginnen naar voren in de administratie met betrekking tot de handel in verdovende middelen die bij [medeverdachte 3] is aangetroffen. Ook heeft hij [verdachte] in april 2016 in de [verblijfplaats] bezocht met onder andere [naam 6] terwijl tijdens dat gesprek is gesproken over de partij gestolen stash van [verdachte] . Verder vraagt [verdachte] hem in april 2020 via WhatsApp om persen voor hasj te regelen.
[medeverdachte 4] is tot midden 2018 als inlader betrokken geweest bij het samenwerkingsverband. Hij gaf ook geld voor reiskosten aan de drugskoerier. De rechtbank gaat bij midden 2018 uit van juli 2018. Verder was hij ervan op de hoogte dat uit een stash in Amersfoort hasj van [verdachte] was weggenomen in april 2016.
[medeverdachte 3] is vanaf midden 2018 als inlader betrokken bij het samenwerkingsverband. Hij geeft ook geld voor reiskosten aan de drugskoerier. De rechtbank gaat bij midden 2018 uit van 1 juli 2018. Verder was hij in ieder geval de houder van de handelsadministratie en maakte hij gebruik van de applicatie Sky ECC om gesprekken over verdovende middelen te voeren.
Slotsom deelname criminele organisatie met oogmerk Opiumwetfeiten
Tegen deze achtergrond was in de ten laste gelegde periode naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatie die het oogmerk had op de in-en doorvoer van grote hoeveelheden soft- en harddrugs, zoals bedoeld in art. 11a (oud)/ art. 11b van de Opiumwet. Die organisatie bestond in ieder geval uit de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Tussen hen was sprake van een samenwerkingsverband met een voldoende mate van duurzaamheid en structuur. De taken waren duidelijk verdeeld en het verband heeft in wisselende samenstellingen (wat betreft deelname door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) de gehele ten laste gelegde periode bestaan.
Ten aanzien van [medeverdachte 2] geldt dat zijn rol binnen het verband minder duidelijk te omschrijven is dan de rol van de andere verdachten. Voor de rechtbank staat echter voldoende vast dat hij op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode weet heeft gehad van de handel in drugs door de andere verdachten (en daarmee weet had van het oogmerk van de organisatie) en met zijn handelen in ieder geval hand- en spandiensten heeft verricht. Ook zonder een formeel afgebakende taak is hiermee sprake van deelneming. Dat de andere verdachten bij de handel in verdovende middelen meer concrete handelingen hebben verricht en of een belangrijkere rol hebben ingenomen dan [medeverdachte 2] , doet hieraan niet af.
Dat de organisatie het oogmerk had op het plegen van Opiumwetdelicten volgt om te beginnen uit het in Letland onderschepte transport, de inhoud van de afgeschermde communicatie van de verdachten en de aangetroffen afgeschermde administratie. Verder wijst de rechtbank in dit kader op de lange periode waarover de handelingen van de verdachten hebben plaatsvonden.
Al met al hebben alle verdachten een bijdrage geleverd aan het samenwerkingsverband en zo bezien dus deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
5.4.1.2 Organisatie gericht op witwassen
Daarnaast is aan de verdachten die gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank hebben samengewerkt bij de handel in verdovende middelen – kort gezegd – ook ten laste gelegd dat zij hebben deelgenomen aan een bedrijvenstructuur gericht op witwassen. De bedrijven [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] zouden ook als rechtspersonen hebben deelgenomen aan de criminele organisatie.
De rechtbank vindt niet dat alle door de politie als verdacht aangemerkte geldstromen als witwastransacties kunnen worden aangemerkt. Daarbij is om te beginnen van belang dat de rechtbank uitgaat van een situatie waarin binnen de ‘ [bedrijfsnaam] ’-bedrijvenstructuur ook legale activiteiten plaatsvonden. Verder is sprake van geldstromen afkomstig van derden die de bedrijvenstructuur in worden gebracht, terwijl de herkomst van die gelden onvoldoende onderzocht is om vast te kunnen stellen dat die gelden afkomstig waren van enig misdrijf. Dat de bedrijfsadministratie binnen de structuur niet op orde was, levert verder op zichzelf niet al voldoende bewijs voor witwassen. Ten aanzien van de hiernavolgende geldstromen vindt de rechtbank witwassen
welbewezen. Daarbij komt ook een samenwerkingsverband naar voren tussen de verdachten en rechtspersonen (bedrijvenstructuur).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten in de ten laste gelegde periode
hebben samengewerkt bij de handel in verdovende middelen. Omdat het transport van 30 augustus 2019 is onderschept en de rechtbank verder niet kan vaststellen waar en wanneer andere transporten in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden, vindt de rechtbank de algemene vaststelling dat in verdovende middelen werd gehandeld onvoldoende om van een concreet (grond) misdrijf uit te gaan op basis waarvan gelden zouden zijn witgewassen. Om die reden maakt de rechtbank gebruik van het beoordelingskader uit het ‘6-stappen-arrest’.
Rollen verdachten in bedrijvenstructuur
De rechtbank stelt op basis van de uittreksels van de Kamer van Koophandelom te beginnen in chronologische volgorde het volgende vast over de bedrijven en de rollen van verdachten in die bedrijven.
Op 4 november 2009 is [verdachte] enig aandeelhouder en directeur van [bedrijf] geworden.
Op 15 april 2015 is [bedrijf] opgericht, met [bedrijf] als bestuurder/directeur.
Op 10 september 2015 is [bedrijf] enig aandeelhouder van [bedrijf] geworden.
Op 16 december 2015 is [bedrijf] (handelsnaam [bedrijf] ) opgericht, met [bedrijf] als enig aandeelhouder en directeur.
Op 23 december 2016 is [bedrijf] opgericht, met [medeverdachte 4] als bestuurder.
Op 28 juni 2017 is [bedrijf] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [bedrijf] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 10 november 2017 is [verdachte] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [medeverdachte 1] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 31 december 2017 is [bedrijf] bewaarder van boeken en bescheiden van [bedrijf] geworden.
Op 2 januari 2018 is [bedrijf] uitgeschreven uit het handelsregister. Het bedrijf is ontbonden en opgehouden te bestaan per 31 december 2017.
Op 6 april 2018 is [medeverdachte 1] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [verdachte] bestuurder/directeur van [bedrijf] geworden.
Op 11 juni 2018 is [bedrijf] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [bedrijf] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 22 oktober 2018 is [bedrijf] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [naam 7] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 6 maart 2019 is [naam 7] uit functie getreden als directeur van [bedrijf]
Op 7 mei 2019 is [medeverdachte 3] bestuurder van [bedrijf] geworden.
[medeverdachte 2] komt niet voor in de uittreksels van de Kamer van Koophandel. Op basis van zijn eigen verklaringen en die van [verdachte] kan wel worden vastgesteld dat hij een belangrijke rol had in [bedrijf] en vooral in [bedrijf] Zo heeft [medeverdachte 2] tijdens zijn politieverhoor op 16 juli 2020 zakelijk weergegeven verklaard dat “als hij werk doet bij [naam 2] [bedrijf] de overkoepelende maatschappij is”. En “Als [verdachte] hem vroeg wat te doen voor [bedrijf] dan deed hij dat”.Verder stelt de rechtbank vast dat hij bij [bedrijf] werkte, contante gelden heeft gestort op de bankrekeningen van [bedrijf]en contact had met de boekhouder.Verder deed hij “alles in overleg met [naam 2] ”. Als [verdachte] afwezig was, belde hij hem voor afstemming.Verder heeft [medeverdachte 2] tijdens zijn verhoor zelf verklaard dat hij in het begin een werknemersovereenkomst had met [bedrijf] en daarna op factuurbasis heeft gewerkt voor [bedrijf]Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [medeverdachte 2] verklaard “de centrale man bij [bedrijf] ” te zijn geweest.
[verdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 9 juni 2020 verklaard dat hij de directeur van [bedrijf] was.[medeverdachte 2] hield hem meestal op de hoogte via e-mail en telefonisch als hij in het buitenland verbleef.
[medeverdachte 3] heeft ten slotte verklaard dat [medeverdachte 2] af en toe bij hem op de zaak (de rechtbank begrijpt: [bedrijf] ) kwam en hem heeft geholpen met de administratie.
Witwashandelingen binnen bedrijvenstructuur
Witwastransactie: contante stortingen ad € 11.000, - in verband met fictieve verkoop leer
Op 9 oktober 2015 zijn contante stortingen van € 6.000, - en € 5.000, - op de bankrekening van [bedrijf] gedaan.In het licht van het voornoemde stappenplan, komt de rechtbank bij gebrek aan een concreet gronddelict wel tot een gerechtvaardigd witwasvermoeden.
In de in beslag genomen map met daarop vermeld “verkoop leer”, die op de bedrijfslocatie van [bedrijf] aan de [adres] is aangetroffen, werd een A4-tjeaangetroffen. Dit document is ook aangetroffen op de computer, in beslaggenomen op de bedrijfslocatie:
Uit dit document volgt dat een factuur voor ‘leer’ gedateerd is op 11 augustus 2015. Dit komt overeen met de in de administratie aangetroffen inkoopfactuur van [naam 8]voor (onder meer) een partij leer. Het document vermeldt dat de eerste contante storting à € 11.000, - in verband met de factuur op 9 oktober 2015 is gedaan. Dit komt overeen met de hiervoor vermelde contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf] op die datum. De contante stortingen op 9 oktober 2015 worden in de administratie dus kennelijk verantwoord als verkoop van leer, gerelateerd aan de inkoop van een partij leer bij [naam 8] .
De rechtbank stelt echter vast dat de contante stortingen op 9 oktober 2015 niet de contante inkomsten van de verkoop van leer uit de partij van [naam 8] kunnen zijn. Uit correspondentie en transportdocumentatie (o.a. een vrachtbrief)volgt dat de overdracht van de partij leer van [naam 8] eerst op 15 oktober 2015 plaatsvindt.Dit betekent dus dat de ontvangst van de leren kledingstukken pas plaatsvindt ná de voornoemde contante stortingen ad € 11.000,- . Ondersteuning voor deze onjuiste financiële verantwoording in de administratie van [bedrijf] vindt de rechtbank in valse kwitanties met betrekking tot de verkoop van leer die ook in de administratie van [bedrijf] zijn aangetroffen.
Voor contante verkopen van leren kledingstukken zijn bonnen opgemaakt, die zien op de periode 13 augustus 2015 tot en met 14 oktober 2015. De totale contante verkoop van leren producten, zoals die volgt uit die aangetroffen kaskwitanties, zou € 11.925, - bedragen.Nu de partij leer echter pas op 15 oktober 2015 is geleverd, kunnen deze verkoopbonnen dus niet zien op de verkoop van dat leer. De gang van zaken bij het opmaken van de kwitanties, ondersteunt dat het valse kwitanties zijn. Getuige [getuige 4] , die voor [verdachte] bij [bedrijf] werktetoen [medeverdachte 2] daar bedrijfsleider/manager was,heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] haar heeft gevraagd om de kwitanties op te maken en dat zij geen idee heeft waarom het zo gegaan is.[medeverdachte 2] heeft overigens bij de politieen ter zittingverklaard dat hij op de hoogte was van het opstellen van de facturen en dat deze met terugwerkende kracht zijn opgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat de kwitanties kennelijk zijn opgemaakt om de ware herkomst van de contante stortingen te verhullen. De omstandigheid dat [verdachte] als directeur van [bedrijf] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij het opstellen van de kwitanties, terwijl zij destijds ook deelnamen aan een criminele organisatie gericht op (internationale) handel in verdovende middelen, versterkt het vermoeden dat het gestorte geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben ter zitting verklaard dat de contante inkomsten die ten grondslag lagen aan de contante stortingen van € 11.000, kunnen worden verklaard door verkopen van ‘samples’ van de partij leer die al eerder werden geleverd. Daarbij hebben zij niet verklaard over het moment waarop die samples zouden zijn geleverd, noch waaruit die samples meer specifiek bestonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een concrete, min of meer verifieerbare verklaring waarmee het vermoeden van witwassen is weerlegd of nader kan worden onderzocht. Om die reden sluit de rechtbank met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van de gelden uit.
Door dit geld te storten op de bankrekening van [bedrijf] en daarbij valse kwitanties op te stellen, is de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld.
Witwastransactie: girale betalingen ad € 12.000, - door [bedrijf] aan [bedrijf]
Verder vindt de rechtbank dat ten aanzien van vijf betalingen door [bedrijf] op bankrekeningen van [bedrijf] sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Het gaat om vier betalingen van € 2.500, -, die op 16 maart 2017 zijn geboekt. De vijfde betaling van € 2.000, - is geboekt op 24 maart 2017.
Ten aanzien van die vijf facturen aangetroffen in de administratie van [bedrijf] en geadresseerd aan [bedrijf] is opmerkelijk dat ze zijn betaald op 24 maart 2017 en dus vóórdat de facturen met bovengenoemde bedragen zijn opgemaakt; namelijk op 27 maart 2017.
Verder valt op dat de facturen volgens de omschrijving zien op “project management fee” voor de maanden maart, april, mei, juni en juli 2017.In de administratie van [bedrijf] is echter niets aangetroffen dat te maken heeft met projecten door [bedrijf] voor [bedrijf]
Ook is opmerkelijk dat [medeverdachte 4] , volgens Kvk -gegevens oprichter en destijds bestuurder van [bedrijf] ,heeft verklaard dat er geen bedrijfsactiviteiten (personenvervoer) bij [bedrijf] hebben plaatsgevonden.Omdat het taxibedrijf niet beschikte over een auto, waren er volgens hem ook geen inkomsten.
Voorts is uit bankafschriften van [bedrijf] (in beslag genomen op de bedrijfslocatie van [bedrijf] ) gebleken dat voorafgaand aan de overboekingen de bankrekening van [bedrijf] is gevoed met een contante storting van € 10.000, - op 1 februari 2017.
Ten slotte is van belang [medeverdachte 4] ’s verklaring dat [medeverdachte 2] de boekhouder was van [bedrijf] en een bankpas van het bedrijf had.
Van de verdachten hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] hierover verklaringen afgelegd, die er – kort gezegd - op neer komen dat [medeverdachte 2] destijds via [bedrijf] veel artiesten “rondreed” in verband met verschillende events en zo het idee geboren werd om een eigen vervoersdienst op te zetten. De betalingen door [bedrijf] aan [bedrijf] zouden te maken hebben met “klanten, de website en kleding”. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar. Bovendien zijn die verklaringen in het licht van de voornoemde volgordelijkheid van betalingen, het daarna opstellen van facturen met daaropvolgende werkzaamheden voor in de toekomst, hoogst onwaarschijnlijk. Met de gegeven verklaringen is het vermoeden van witwassen dan ook niet weerlegd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat het door [bedrijf] aan [bedrijf] betaalde geld uit misdrijf afkomstig is. Door het geld over te maken op de bankrekening van [bedrijf] onder de vermelding “project management fee”, is de werkelijke aard en herkomst van het geld bovendien verhuld.
Witwastransactie: contante stortingen ad € 355.940,- aan op rekening van [bedrijf]
Uit analyse van de bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] op naam van [bedrijf] over de periode van 9 oktober 2015 tot en met 22 januari 2020 kan worden afgeleid dat in totaal € 355.940,- aan contant geld is gestort. Die stortingen zijn gedaan met onder meer 61 biljetten van € 500, -, 15 biljetten van € 200, - en 358 biljetten van € 100, -.
De rechtbank vindt het opmerkelijk dat contante geldstromen van een dergelijke omvang door de onderneming lopen en vindt de grootte van de coupures en niet bij de aard van de onderneming passen. [bedrijf] is immers – kort samengevat – een bedrijf dat zich bezighoudt met im- en export van groot- en detailhandel in kleding, in- en verkoop van horloges, holding- en financieringsactiviteiten. Daarbij komt dat in de administratie onvoldoende onderbouwing gevonden wordt voor een legale herkomst van de contante geldbedragen. Verder was in de periode van de contante stortingen [verdachte] de directeur van [bedrijf] . Ook [medeverdachte 2] had een belangrijke (financiële) rol in het bedrijf. Zo stortte ook hij bijvoorbeeld contant geld op de bankrekening van [bedrijf] . [verdachte] en [medeverdachte 2] namen in de periode waarin de contante stortingen zijn gedaan deel aan een criminele organisatie gericht op (internationale) handel in verdovende middelen, zoals ook volgt uit dit vonnis. Wat betreft het gebruik van biljetten van € 500, -, € 200, - en € 100, -, verdient mede in dit licht opmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100, - en van hogere bedragen in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben verklaringen afgelegd over de herkomst van de grote hoeveelheden contant gestorte gelden. Deze verklaringen houden kort gezegd in dat kort voor de ten laste gelegde periode veel contant geld is verdiend door de hype rondom het bedrijf ‘ [bedrijf] ’. De contante inkomsten uit ‘ [bedrijf] ’ zouden vervolgens in [bedrijf] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf] ) zijn gestopt, waardoor de jaaromzet van [bedrijf] uitkwam op 300.000 tot 400.000 euro.Met deze verklaring hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] geen verklaring gegeven voor het bedrag van € 355.940,- aan contante stortingen op rekening van [bedrijf] Zelfs als [verdachte] en [medeverdachte 2] hiermee bedoeld hebben dat de contante inkomsten uit ‘ [bedrijf] ’ volledig op rekening van [bedrijf] zijn gestort, is daarmee nog geen sprake van weerlegging van het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen. Deze verklaringen zijn immers onvoldoende concreet en verifieerbaar. Alles bij elkaar genomen is het vermoeden van witwassen via [bedrijf] dan ook niet weerlegd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat ook dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Door het geld op de bankrekening van één van de bedrijven binnen de structuur te storten, is de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld.
Witwastransactie: contante stortingen ad € 437.819,66 op rekening van [bedrijf]
Uit de analyse van de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [bedrijf] over de periode 4 januari 2016 tot en met 22 januari 2020 blijkt dat in deze periode in totaal € 437.819,66 aan contanten is gestort.Die stortingen zijn gedaan met onder meer 42 biljetten van € 500, -, 6 biljetten van € 200, - en 352 biljetten van € 100, - .Daarbij is opmerkelijk dat op 2 juni 2016, 6 juni 2016, 3 maart 2017 en 2 juni 2017 in totaal 36 biljetten van € 500, - zijn gestort.De bedrijfsvoering van [bedrijf] betrof - kort gezegd een slagersbedrijf voor de groothandel en particulieren.
Contante geldstromen van een dergelijke omvang en coupures van € 100, - en groter, zonder voldoende onderbouwing voor een legale herkomst in de administratie van het bedrijf, leveren naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. In de periode waarbinnen de contante betalingen werden gedaan had [verdachte] als directeur de leiding tot 28 juni 2017 en van 11 juni 2018 tot 22 oktober 2018. [medeverdachte 3] was vanaf 7 mei 2019 de directeur van [bedrijf]
Hieruit volgt weliswaar dat het grootste deel van de contante stortingen heeft plaatsgevonden vóórdat [medeverdachte 3] als directeur aantrad (tot maart 2019 ging het in ieder geval al om € 355.209,-) en de contante stortingen met coupures van € 500, - ook van daarvoor zijn.De rechtbank stelt daarnaast echter vast dat ook in de periode waarin [medeverdachte 3] directeur was, en dus niet alleen in de periode van juli 2019 tot en met september 2019, sprake is geweest van substantiële contante stortingen. [medeverdachte 3] heeft als verklaring voor de contante betalingen en ontbrekende inkoop aangevoerd dat in de zomer van 2020 de pinautomaat een periode stuk is geweest en hij grote voorraden op wilde maken voordat hij weer zou gaan inkopen. [verdachte] heeft het grote succes van [bedrijf] beschreven door te wijzen op het uitvinden van de “Hema halal-rookworst” en klanten uit de horeca aangevoerd als verklaring voor de vele contante betalingen, mede in biljetten van € 500, - .
De rechtbank vindt deze verklaringen onvoldoende concreet en/of verifieerbaar. Het witwasvermoeden bij [bedrijf] door zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] (in de periode van mei 2019 tot en met 1 juli 2020) is daarmee niet weerlegd. Dit leidt tot de slotsom dat het voornoemde geldbedrag van € 437.819,66 niet anders dan van misdrijf afkomstig kan zijn geweest.
Door dit geld op de bankrekening van een bedrijf te storten, is de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld.
De officieren van justitie hebben in het kader van het oogmerk witwassen door de bedrijvenstructuur als witwastransactie ook naar voren gebracht het in de ten laste gelegde door [verdachte] contant op de bankrekening van [bedrijf] storten van in totaal € 155.030,00. De rechtbank vindt de omstandigheid dat [verdachte] erkent in 2015 dit bedrag te hebben gestort in onder meer 61 biljetten van € 500, -, twee biljetten van € 200, - en 663 biljetten van € 100, - zonder meer leiden tot een vermoeden van witwassen. Daarbij is van belang dat verdachte in de periode waarin de stortingen zijn gedaan ook deelnam aan een criminele organisatie die handelde in verdovende middelen. De verklaring die [verdachte] echter voor de herkomst van de gelden heeft gegeven en met stukken is onderbouwd, vindt de rechtbank echter concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.Nu daarnaar geen onderzoek is gedaan kan niet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van de gelden worden uitgesloten. Anders dan de officieren van justitie, vindt de rechtbank deze contante stortingen door [verdachte] op rekening van [bedrijf] niet redengevend voor het oogmerk witwassen door de bedrijvenstructuur.
Onderlinge overboekingen binnen [bedrijf]
Ten slotte vindt de rechtbank redengevend voor een bedrijvenstructuur gericht op witwassen dat in de ten laste gelegde periode tussen de bedrijven hangend onder de holding [bedrijf] grote geldbedragen werden over- en doorgeboekt.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat ‘ [bedrijf] ’ een jaaromzet had van € 300.000,- tot € 400.000,- en dat hijzelf de bankrekening van [bedrijf] voedde met € 155.030,00 aan contante stortingen uit privégelden.Vervolgens blijkt uit onderzoek dat [verdachte] op verschillende momenten tussen 2015 en mei 2019 salaris ontving van [bedrijf] voor zijn werkzaamheden als directeur/ grootaandeelhouder.
Verder ontving [bedrijf] in de ten laste gelegde periode op verschillende momenten gelden van dochtermaatschappijen [bedrijf] en [bedrijf] Uit de jaarrekening van 2015 van [bedrijf] volgt bijvoorbeeld een ‘management-vergoeding’ door [bedrijf] van € 30.000,- euro.Daarnaast is sprake van niet gespecificeerde overboekingen door [bedrijf] zoals die van 9 december 2016 ad € 14.132,-en van 12 augustus 2019 ad € 10.000,- .Op rekening van [bedrijf] werd in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 437.819,66 aan contanten gestort en daarvan vervolgens een bedrag van in totaal €185.824,- giraal overgeschreven aan [bedrijf] , [bedrijf] en aan [verdachte] .Uit de bewezenverklaarde witwastransacties volgt ook dat [bedrijf] giraal de rekening van [bedrijf] voedde.
De rechtbank stelt dan ook vast dat in de ten laste gelegde periode de dochtermaatschappijen elkaar en de (moeder)holding [bedrijf] hebben gevoed met verschillende geldstromen.
De rechtbank komt al met al op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot de volgende vaststellingen.
De bedrijven [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] en [bedrijf] maken onderdeel uit van een bedrijvenstructuur. Sinds de oprichting van [bedrijf] is [bedrijf] de bestuurder van dit bedrijf. [bedrijf] is bij de oprichting van [bedrijf] betrokken en op 16 december 2015 de bestuurder van dit bedrijf en blijft dat tot 28 juni 2017. In de periode van 11 juni 2018 tot 22 oktober 2018 is [bedrijf] weer de bestuurder van [bedrijf] Per 31 december 2017 is [bedrijf] bewaarder van boeken en bescheiden van [bedrijf] geworden. In de ten laste gelegde periode zijn [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] betrokken bij witwastransacties.
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn als volgt betrokken bij de witwastransacties in deze bedrijven:
[verdachte] is het overgrote deel van de ten laste gelegde periode bestuurder van [bedrijf] [medeverdachte 1] is dat in de periode van 10 november 2017 tot 6 april 2018. [medeverdachte 2] heeft gewerkt voor [bedrijf] Er kunnen geen witwastransacties in het bedrijf [bedrijf] worden vastgesteld.
[verdachte] is via [bedrijf] ook betrokken geweest bij [bedrijf] [medeverdachte 2] heeft gewerkt voor [bedrijf] In de ten laste gelegde periode is binnen [bedrijf] sprake van witwastransacties. Bij één van die witwastransactie is ook het bedrijf [bedrijf] betrokken. [medeverdachte 4] is dan de bestuurder van dat bedrijf.
[verdachte] is via [bedrijf] in de periodes van 16 december 2015 tot 28 juni 2017 en van 11 juni 2018 tot 22 oktober 2018 betrokken geweest bij [bedrijf] [medeverdachte 3] is op 7 mei 2019 bestuurder van [bedrijf] geworden. Ook in het bedrijf [bedrijf] is tijdens de ten laste gelegde periode sprake van witwastransacties.
Deelneming door natuurlijke personen
Aldus stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de feitelijk leidinggever was die het binnen de organisatie en de bedrijvenstructuur voor het zeggen had en de andere verdachten aanstuurde. Daarmee heeft hij feitelijk leidinggegeven aan het strafbare handelen van de verschillende rechtspersonen en aan de deelname daarvan binnen het criminele samenwerkingsverband. [medeverdachte 1] heeft hem daar gedurende een periode als directeur van [bedrijf] in waar genomen. [medeverdachte 2] deed binnen de [bedrijf] wat [verdachte] van hem vroeg, betaalde rekeningen voor [bedrijf] , beschikte over een bankpas van [bedrijf] , stortte contante geldbedragen af op rekeningen van de B.V.s, onderhield contact met de boekhouder, was betrokken bij de administratie van [bedrijf] en bij het valselijk opmaken van inkoopfacturen binnen [bedrijf] zodat hij ook zelf betrokken was bij concrete witwashandelingen van de organisatie. Ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren vanwege hun rol als bestuurder van [bedrijf] respectievelijk [bedrijf] in de ten laste gelegde periode betrokken bij concrete witwastransacties.
Dat de andere verdachten binnen de bedrijvenstructuur concretere handelingen hebben verricht dan [medeverdachte 1] of anders dan [medeverdachte 1] zelf betrokken waren bij witwashandelingen, doet aan zijn ‘deelneming’ niet af. Deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband moet voor iedere betrokkene op zichzelf worden beoordeeld en daarvoor is niet vereist dat vast komt te staan dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk heeft samengewerkt met de andere verdachten die deel uit maakten van de organisatie. De rechtbank gaat ervan uit dat de organisatie gericht op de handel in verdovende middelen direct verband hield met de organisatie die het criminele verkregen geld moest witwassen. Nu [medeverdachte 1] de gehele ten laste gelegde periode ook deel heeft uitgemaakt van het samenwerkingsverband dat handelde in verdovende middelen, gaat de rechtbank ervan uit dat hij als directeur van [bedrijf] , één van de aan de organisatie deelnemende rechtspersonen, ook weet heeft gehad van de witwashandelingen binnen de bedrijvenstructuur. In dat licht is zijn bijdrage aan het samenwerkingsverband in de rol van tijdelijk directeur van [bedrijf] voldoende substantieel.
Deelneming door rechtspersonen
Op basis van de hiervoor beschreven onderlinge geldstromen tussen de moederholding [bedrijf] en de dochtermaatschappijen en de salarisbetalingen vanuit [bedrijf] aan [verdachte] , stelt de rechtbank vast dat [bedrijf] niet alleen de holding van de bedrijvenstructuur was, maar daarbinnen ook daadwerkelijk financiële bedrijfsvoering plaatsvond. Die onderlinge overboekingen en salarisbetalingen zorgden voor een sterke verwevenheid tussen de verschillende dochtermaatschappijen. Anders dan door de raadslieden is betoogd, was dus geen sprake van een ‘lege holding’ waar geen bedrijfsactiviteiten in plaatsvonden. De rechtbank stelt dan ook vast dat [bedrijf] niet alleen op papier, maar ook feitelijk onderdeel uit van de structuur aan rechtspersonen die door [verdachte] en de zijnen was opgezet om crimineel verkregen gelden wit te wassen. Vanwege die financiële verwevenheid heeft [bedrijf] de gedragingen binnen de holding ondersteund die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie; het gewoontewitwassen door de onderliggende dochtermaatschappijen. Daarmee komt de rechtbank tot deelneming door [bedrijf] aan de criminele organisatie.
De rechtspersoon [bedrijf] kan op basis van de vastgestelde witwastransacties – verhullen van de herkomst van geldbedragen door geld contant te storten op de bankrekening van het bedrijf en verhullen van de herkomst van geldbedragen in de administratie (fictieve verkoop leer en fictieve management fees) – ook deelnemer aan de criminele organisatie worden aangemerkt. Die witwashandelingen waren financieel gunstig voor [bedrijf] , zijn binnen de normale bedrijfsvoering gepleegd, door iemand die hetzij uit hoofde van een dienstverband hetzij uit anderen hoofde werkzaam was ten behoeve van [bedrijf] Daarmee heeft dat bedrijf direct bijgedragen aan verwezenlijking van één van de oogmerken van de criminele organisatie, te weten witwassen.
De rechtbank merkt ook de rechtspersoon [bedrijf] op basis van de vastgestelde witwastransactie aan als deelnemer aan de criminele organisatie. De contante stortingen hebben [bedrijf] financieel begunstigd, zijn onder leiding van [verdachte] (via [bedrijf] ) door medewerkers of later door [medeverdachte 3] als bestuurder zelf gedaan, en pasten binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] . Zo bezien heeft het bedrijf direct bijgedragen aan verwezenlijking van het oogmerk witwassen.
De bewezenverklaarde financiële gedragingen die hebben geleid tot witwastransacties pasten steeds binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersonen. Die rechtspersonen waar de verdachten allemaal een rol in hadden, kenden op hun beurt weer een sterke onderlinge verwevenheid. Alle deelnemers hadden binnen het samenwerkingsverband een duidelijke rol, een eigen functie, taken en of verantwoordelijkheden. Onderaan de streep was steeds sprake van verbondenheid tussen één of meer natuurlijke personen en een van de genoemde rechtspersonen. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , en de rechtspersonen [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] maakten zo bezien allemaal onderdeel uit van het samenwerkingsverband.
Door de criminele inkomsten binnen de bedrijvenstructuur te brengen en door de overboekingen binnen de verschillende rechtspersonen zijn deze vermengd met de legale inkomsten en is de herkomst verhuld.
Samengevat komt de rechtbank op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dan ook tot de conclusie dat de verdachten en de drie voornoemde rechtspersonen zich jarenlang hebben beziggehouden met het witwassen van grote geldbedragen met een criminele herkomst. Vanwege de duur van de ten laste gelegde en bewezenverklaarde periode, het aantal witwastransacties en de hoogte van de daarmee gemoeide bedragen, vindt de rechtbank ook bewezen dat de verdachten van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachten en de rechtspersonen zodanig was dat zij allen hebben deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en 11b OW.
Bewezenverklaarde periodes
Ten aanzien van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt bewezen dat zij gedurende de gehele ten laste gelegde periode hebben deelgenomen aan de organisatie. Alhoewel [verdachte] op 8 juni 2020 als eerste verdachte werd aangehouden en vervolgens in detentie verbleef, gaat de rechtbank ervanuit dat hij, net zoals in 2016 desondanks, tot en met 1 juli 2020 de feitelijk leidinggevende van de organisatie is gebleven. Ten aanzien van [medeverdachte 4] stelt de rechtbank vast dat hij van 1 januari 2015 tot midden 2018 aan de organisatie heeft deelgenomen. Voor [medeverdachte 3] geldt dat zijn bewezen deelname wordt beperkt van 1 juli 2018 tot en met 1 juli 2020. Concluderend betekent dit dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] in de ten laste gelegde periode, in wisselende samenstellingen en gedurende verschillende periodes hebben deelgenomen aan een samenwerkingsverband, gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven en/of witwassen.