ECLI:NL:RBAMS:2024:4090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/997087-19 en 13/997006-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen door verdachte met betrokkenheid van meerdere rechtspersonen

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verdachte [verdachte], die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, samen met medeverdachten, deel uitmaakte van een organisatie die zich richtte op de internationale handel in verdovende middelen en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de leider was van deze organisatie, die bestond uit verschillende natuurlijke en rechtspersonen, waaronder [bedrijf] en [bedrijf]. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en feitelijke leiding heeft gegeven aan witwastransacties via de betrokken bedrijven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door facturen te vervalsen. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden en een beroepsverbod van zeven jaar opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de rol van verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een strafkorting van zes maanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13.997087.19 en 13.997006.21 (ter terechtzitting gevoegd)
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/997087-19 en 13/997006-21
Datum uitspraak: 9 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats ] op [geboortedatum ] 1975,
wonende op het adres [woonadres] ,
hierna ‘verdachte’ of ‘ [verdachte] ’.
Inhoudsopgave
1. Onderzoek ter terechtzitting
2. Aanleiding onderzoek
3. Beschuldiging
4. Voorvragen
5. Bewijs
5.1. Inleiding
5.2. Standpunt van de officieren van justitie
5.3. Standpunt van de raadsman
5.4. Oordeel van de rechtbank
5.4.1 Feit 1 in zaak A: criminele organisatie
Het juridisch kader
5.4.1.1. Organisatie gericht op handel in verdovende middelen
Redengevende feiten en omstandigheden
o Verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
o Notitieboekjes
o PGP-berichten
o Onderzoek aangetroffen telefoons
Tussenconclusie
5.4.1.2. Organisatie gericht op witwassen
Rollen verdachten in bedrijvenstructuur
Witwashandelingen binnen bedrijvenstructuur
o contante stortingen € 11.000, - i.v.m. verkoop leer
o girale betalingen € 12.000, - door [bedrijf] aan [bedrijf]
o contante stortingen € 355.940,- op rekening van [bedrijf]
o contante stortingen € 437.819,66 op rekening van [bedrijf]
Onderlinge overboekingen binnen [bedrijf]
Tussenconclusie
5.4.1.3. Slotsom
5.5 Feit 2 in zaak A: (gewoonte) witwassen via [bedrijf]
5.6 Feit 3 in zaak A: Privé witwassen door verdachte
5.7 Zaak B: Valsheid in geschrift i.v.m. facturen
6. Bewezenverklaring
7. Strafbaarheid van de feiten
8. Strafbaarheid van verdachte
9. Motivering van de straf
9.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie
9.2. Standpunt van de verdediging
9.3. Oordeel van de rechtbank
10. Beslag
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
12. Beslissing

Bijlage tenlastelegging

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 19, 25 en 28 maart 2024 en 22 en 24 april 2024. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op de terechtzitting van 9 juli 2024 en direct daarna uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft de zaken tegen verdachte, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de pro forma zitting van 20 april 2021 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De zaken tegen verdachte zijn gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen medeverdachten
  • [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), 13/997012-20;
  • [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), 13/997095-19 (zaak A) en 13/997007-21 (zaak B);
  • [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), 13/997107-20;
  • [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), 13/997065-19 (zaak A) en 13/997120-20 (zaak B)
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. E. Baars en J.G. Louman [1] , en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. D.J.P. van Omme, naar voren hebben gebracht.

2.Aanleiding onderzoek

In het najaar van 2019 is in verband met een verdenking van witwassen door [verdachte] het onderzoek 26Dunbar gestart. Aanleiding hiervoor was om te beginnen informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) en daarop gebaseerd nader onderzoek waaruit zou volgen dat [verdachte] ( [verdachte] , met de bijnaam [bijnaam] ) ervoor zou zorgen dat PGP’s en geld bij [naam 1] ( [bijnaam] ) kwamen. Verder droegen aan die verdenking bij informatie van de Kamer van Koophandel (KvK), meldingen van de Financial Intelligence Unit (FIU) in 2018 en 2019 over [verdachte] en de bedrijven [bedrijf] en [bedrijf] en ten slotte een onherroepelijke veroordeling van [verdachte] voor witwassen in 2013.
Gedurende het onderzoek zijn vervolgens ook verdenkingen van witwassen gerezen tegen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] . De witwasverdenkingen zijn daarna uitgebreid met verdenkingen van deelneming aan een criminele organisatie, gericht op de handel in verdovende middelen en op witwassen.
Het onderzoek heeft een omvangrijk dossier opgeleverd met onder meer via rechtshulpverzoeken verkregen informatie uit Letland in verband met een daar in augustus 2019 aangetroffen partij verdovende middelen, informatie uit financiële onderzoeken naar natuurlijke en rechtspersonen, bevindingen van onderzoek naar in beslag genomen telefoons, PGP-berichten, bevindingen van doorzoekingen en verklaringen van verdachten en getuigen.
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn vervolgens achtereenvolgend op verschillende momenten tussen 8 juni 2020 en 10 november 2020 aangehouden.
[medeverdachte 4] was ook al eerder, in december 2019, aangehouden in onderzoek 26Westview. Dat onderzoek heeft geleid tot op zichzelf staande verdenkingen van witwassen en bezit van softdrugs door [medeverdachte 4] . Het onderzoek heeft niet geleid tot concrete verdenkingen tegen de andere verdachten in onderzoek 26Dunbar. Wel wordt in onderzoek 26Dunbar verwezen naar bevindingen uit onderzoek 26Westview en zijn stukken uit dat onderzoek gevoegd.

3.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
zaak A
deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2020 bestaande uit [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven en (gewoonte)witwassen, terwijl verdachte de leider van die organisatie was;
al dan niet met een ander of anderen (gewoonte)witwassen van verschillende betalingen aan [bedrijf] (primair) dan wel feitelijk leiding geven aan het hiervoor genoemde (gewoonte)witwassen (subsidiair), in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019;
al dan niet met een ander of anderen (gewoonte)witwassen van € 100.080, - i.v.m. contante stortingen op (privé)bankrekeningen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 juni 2020.
zaak B
- al dan niet met een ander of anderen, plegen van valsheid in geschrift door valse facturen op te stellen in de periode van 6 augustus 2018 tot en met 9 oktober 2018
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Voorvragen

4.1
Geldigheid van de dagvaarding
De dagvaardingen zijn geldig.
4.2
Bevoegdheid van de rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.3.1
Verweer van de raadsman
De officieren van justitie moeten niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de in zaak A onder 1 (criminele organisatie gericht op witwassen), 2 en 3 ten laste gelegde feiten in verband met de inbeslagname en vernietiging van administratie van verdachte en aan hem gelieerde bedrijven. Op basis van het dossier is onduidelijk welke stukken nu precies in beslag zijn genomen. Weliswaar is later door het Openbaar Ministerie een kopie verstrekt van de in beslag genomen administratie, maar op basis daarvan ontbreken nu:
  • administratie met betrekking tot [bedrijf] (onderdeel van [bedrijf] );
  • facturen met betrekking tot de verkoop van 3G-camera’s;
  • kasboeken van [bedrijf] ;
  • kasboeken van [bedrijf] ;
  • kasboeken van [bedrijf] over de periode 2015-2017;
  • administratie van [bedrijf] ;
  • huurovereenkomsten van voor 2015.
Deze stukken zijn van belang om de witwasverdenkingen te weerleggen. Door het ontbreken van deze stukken is het voor verdachte grotendeels onmogelijk geworden om zich tegen de witwasverdenkingen te verdedigen en is hij onherstelbaar in zijn verdediging geschaad. Dit betekent dat sprake is van een inbreuk op het recht op een eerlijk proces (artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)), die niet op een behoorlijke en effectieve wijze kan worden gecompenseerd. Daardoor zijn de
proceedings as a wholeniet meer ‘
fair’. De ernst van het verzuim en het nadeel voor de verdediging zijn groot.
4.3.2
Standpunt van de officier van justitie
Primair geldt dat geen sprake is van het door de raadsman gestelde vormverzuim. De volledige in beslag genomen en later vernietigde administratie is gekopieerd en die kopie is aan de verdediging verstrekt. De door de raadsman genoemde administratie die zou ontbreken, is niet in beslag genomen. Van belang is het proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2022 waarin een en ander nader is beschreven. Van een gestelde schending van de verdedigingsrechten is dan ook geen sprake. Mocht de rechtbank wel een vormverzuim vaststellen op dit punt, dan geldt subsidiair dat constatering daarvan volstaat.
4.3.3
Oordeel van de rechtbank.
In onderzoek 26Dunbar is veel administratie onder verdachte en de aan hem gelieerde bedrijven in beslag genomen. De officier van justitie heeft op zitting toegelicht dat op enig moment in de procedure een brief naar de woning van verdachte is gestuurd met de mededeling dat de in beslag genomen administratie kon worden opgehaald. Dat is vervolgens niet gebeurd waarna de in beslag genomen administratie is vernietigd. Vóór vernietiging zijn wel digitale kopieën van de volledige in beslag genomen administratie gemaakt en vervolgens aan de verdediging verstrekt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is van in beslag genomen administratie, die vervolgens is vernietigd zonder dat daarvan een digitale kopie aan de verdediging is verstrekt. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat hiervan sprake is. Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat de door de verdediging overgelegde lijst met ontbrekende administratie is onderzocht en op basis daarvan blijkt dat de op de lijst van de verdediging vermelde administratie óf wél in digitale kopie was verstrekt aan de verdediging óf géén in beslag genomen administratie betrof. [2] De rechtbank ziet zonder nadere onderbouwing van de zijde van de verdediging geen reden aan deze conclusie te twijfelen. Dat nog sprake zou zijn van in beslag genomen en vernietigde administratie die niet in digitale kopie aan de verdediging is verstrekt, volgt bovendien op geen enkele manier uit het dossier. Het voorgaande maakt dat het verweer op dit punt feitelijke grondslag mist en wordt verworpen.
De officieren van justitie zijn ontvankelijk ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
4.4
Geen schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Bewijs

5.1
Inleiding
De tenlasteleggingen in zaken A en B bevatten in totaal vier beschuldigingen.
Feit 1 in zaak A (criminele organisatie)
De meest omvangrijke beschuldiging is het (als leider) deelnemen aan een criminele organisatie. De organisatie zou hebben bestaan uit vijf natuurlijke personen en drie rechtspersonen en gedurende meer dan vijf jaar hebben geopereerd.
Feit 2 in zaak A (witwassen via [bedrijf] )
Het in dit feit ten laste gelegde witwassen ziet op transacties binnen de bedrijvenstructuur waarbij het bedrijf [bedrijf] , verdachte en [medeverdachte 2] betrokken zouden zijn. Deze beschuldiging houdt direct verband met de beschuldiging onder feit 1 voor zover die ziet op deelneming aan de criminele organisatie gericht op witwassen.
Feit 3 in zaak A (privé witwassen door verdachte)
Het hier ten laste gelegde witwassen betreft stortingen door verdachte op zijn privérekening. Deze beschuldiging staat los van – kort gezegd - de deelneming aan een criminele organisatie gericht op witwassen, in die zin dat op basis van het dossier geen sprake lijkt van samenwerking met de vermeende criminele organisatie.
Feit in zaak B (valsheid in geschrift ten aanzien van facturen)
In dit feit is verdachte valsheid in geschrift ten laste gelegd. Samen met [medeverdachte 2] wordt verdachte ervan beschuldigd valse/vervalste facturen op te hebben gesteld.
5.2
Standpunt van de officieren van justitie
Feit 1 in zaak A (criminele organisatie)
De officieren van justitie vinden bewezen dat alle in de tenlastelegging genoemde natuurlijke en rechtspersonen in de periode van 1 januari 2015 tot en met
1 juli 2020 een organisatie hebben gevormd en dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen.
Binnen de organisatie bestond zowel een ‘verdovende middelentak’ als een ‘witwastak’ die elkaar ook ondersteunden. Zo genereerde de verdovende middelentak inkomsten voor de natuurlijke en rechtspersonen die deelnamen aan de organisatie. De witwastak werd op zijn beurt gebruikt om de natuurlijke personen te voorzien van een ogenschijnlijk legaal inkomen door het witwassen van de inkomsten uit de verdovende middelenhandel. Daarnaast bood de opgetuigde bedrijvenstructuur waarbinnen werd witgewassen de mogelijkheid voor het opzetten van internationale reis- en transportbewegingen naar en via landen waarheen en waardoor de drugs werden getransporteerd. Die transportlijnen werden vervolgens ook gebruikt voor het transport van verdovende middelen.
[verdachte] was daarbij als
ultimate beneficial owner(ubo) van alle bedrijven de leider van de organisatie. Zijn broer [medeverdachte 1] verving hem in de organisatie bij diens afwezigheid. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hadden een meer ondersteunende rol in de organisatie.
De officieren van justitie hebben onder de redengevende bewijsmiddelen ook de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] genoemd. Uit navraag bij de Letse autoriteiten is gebleken dat alle Letse stukken in verband met de verhoren van deze Letse getuigen zijn verstrekt, zodat de betrouwbaarheid daarvan kan worden getoetst. Vanwege de wisselende strekking moet wel behoedzaam met de verklaringen worden omgegaan. Daarom zijn alleen die onderdelen van de verklaringen gebruikt die ondersteuning vinden in ander bewijsmateriaal.
De door verdachte ingebrachte verklaring (met onderliggende stukken) ter weerlegging van het witwasvermoeden ten aanzien van de op rekening van het bedrijf [bedrijf] gedane contante stortingen, is niet concreet en verifieerbaar. Nu geen noodzaak bestaat tot het in dit kader voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van [getuige 3] als getuige (om gestelde contante huurinkomsten te kunnen onderbouwen) moet het verzoek worden afgewezen.
Feit 2 in zaak A (witwassen via [bedrijf] )
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] zich samen schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde vier witwastransacties via [bedrijf] Uit hun verklaringen volgt dat verdachte de directeur en feitelijk leidinggevende was van [bedrijf] en dat [medeverdachte 2] alles in overleg deed met verdachte. Daaruit volgt dat de administratieve en financiële bedrijfsvoering binnen [bedrijf] in nauwe en bewuste samenwerking verliep tussen beiden. Gewoontewitwassen kan in dit kader niet bewezen worden, aldus de officieren van justitie.
Feit 3 in zaak A(privé witwassen door verdachte)
Van het ten laste gelegde bedrag ad €100.080,- vinden de officieren van justitie dat niet kan worden bewezen dat verdachte in de jaren 2017, 2018 en 2020 een bedrag van € 18.030, - via zijn privé rekening heeft witgewassen. Niet uit te sluiten valt dat de contante stortingen over die jaren zijn gedaan met eerder door hem opgenomen geldbedragen.
Wel vinden zij bewezen dat verdachte in 2015 een bedrag van € 82.050, - heeft witgewassen. Voor dat jaar is niet waarschijnlijk dat de contante stortingen op de privérekening van verdachte ( [rekeningnummer] ) zijn gedaan met eerder opgenomen contant geld. Een belangrijke witwasindicator is verder dat daarbij in totaal 56 biljetten van € 500, - zijn gestort.
Ook hier geldt dat de door verdachte ingebrachte verklaring (met stukken) ter weerlegging van het witwasvermoeden niet concreet en verifieerbaar is. Nu geen noodzaak bestaat tot het in dit kader gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [getuige 3] als getuige (om gestelde contante huurinkomsten te kunnen onderbouwen) moet dit verzoek worden afgewezen.
Nu sprake is van meerdere contante stortingen over een langere periode is hier sprake van gewoontewitwassen.
Feit in zaak B (valsheid in geschrift i.v.m. facturen)
De officieren van justitie vinden ten slotte bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging valsheid in geschrift hebben gepleegd ten aanzien van facturen op naam van [bedrijf] en [bedrijf] Alhoewel beide keren sprake was van twee valse facturen, wordt ervan uitgegaan dat het steeds de bedoeling was om uiteindelijk tot één nieuwe factuur te komen. Die valse/vervalste facturen waren bestemd voor serieus en daadwerkelijk gebruik.
5.3
Standpunt van de raadsman
Feit 1 in zaak A (criminele organisatie)
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde deelnemen aan een criminele organisatie. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Bewijsuitsluiting getuigenverklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
Nu een aantal processen-verbaal van verhoor van deze getuigen als verdachte in de Letse strafzaak in het onderhavige dossier ontbreken, kan de verdediging geen verweer voeren ten aanzien van de wel gevoegde verklaringen. Op basis van de nu voorliggende stukken kan immers niet worden getoetst of de getuigen aanvullend ook ontlastend hebben verklaard over verdachte. Om deze reden is sprake van schending van artikel 6 EVRM en moeten de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] van het bewijs worden uitgesloten.
Ten aanzien van het oogmerk op Opiumwetmisdrijven
Mocht de rechtbank hieraan voorbijgaan, dan moet ook vanwege de onbetrouwbaarheid van deze verklaringen bewijsuitsluiting volgen. De getuigen zijn namelijk op onaanvaardbare wijze gestuurd door de Letse verbalisanten, de processen-verbaal van de verhoren door de Letse verbalisanten lijken te zijn aangepast dan wel aangevuld en [getuige 1] lijkt te zijn bedreigd door de Letse verbalisanten om hem ertoe te brengen mee te werken aan het onderzoek.
Verder geldt dat de verklaringen zo onduidelijk, onvolledig en onbetrouwbaar zijn, dat daaruit niet kan worden afgeleid dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Hierbij is van belang dat ook de berichten aan [getuige 1] door de gebruiker van een account die de letters [gebruikersnaam 1] gebruikt, geen bewijs opleveren dat verdachte betrokken was bij het vermeende drugstransport in augustus 2019. De enkele omstandigheid dat verdachte heeft gewerkt in een winkel met de naam [gebruikersnaam 1] betekent niet dat hij ‘de [gebruikersnaam 1] ’ is die de betreffende berichten heeft gestuurd. Ook de Sky-ECC berichten toegedicht aan verdachte bieden geen ondersteuning voor het gebruik door verdachte van een account met de naam [gebruikersnaam 1] .
Ten slotte leveren de berichten over een vermeende
geripte stashgeen bewijs dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van het oogmerk op witwassen
Voor het geval de rechtbank het niet-ontvankelijkheidsverweer zou verwerpen, heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor deelneming door verdachte aan een criminele organisatie met het oogmerk witwassen. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat transacties in de verschillende bedrijven ten onrechte als witwastransacties zijn aangemerkt dan wel dat betrokkenheid van verdachte bij de transacties niet is gebleken. In dit kader heeft hij gewezen op de verklaring van verdachte over de herkomst van geldbedragen, zoals onder meer zijn verklaring dat hij contant geld ontving in verband met de verhuur van verschillende appartementen. In dit verband heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van een huurder, [getuige 3] .
Feit 2 in zaak A (witwassen via [bedrijf] )
De raadsman vindt dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van zowel het primair (medeplegen) als subsidiair (opdracht geven/feitelijke leidinggeven) van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen via [bedrijf] Het dossier bevat geen bewijs dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn, laat staan dat verdachte daar wetenschap van had. Volgens de raadsman volgt uit de in beslag genomen administratie juist dat sprake is van legale transacties.
Feit 3 in zaak A (privé witwassen door verdachte)
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde witwassen door contante stortingen op zijn privébankrekening. Nu er geen bewijs is voor de handel in verdovende middelen, noch deelneming aan een
criminele organisatie die daarop gericht was, ontbreekt een gronddelict en moet vrijspraak volgen. Voor het geval de rechtbank daar anders over oordeelt, geldt dat verdachte een verklaring heeft gegeven waaruit volgt dat het geld een legale herkomst heeft. Mocht de rechtbank ook deze verklaring van verdachte niet volgen en er dus vanuit gaan dat het contant gestorte geld afkomstig is uit de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband, dan geldt dat de bedragen afkomstig zijn uit ‘eigen misdrijf’. In dat geval moet sprake zijn geweest van gedragingen van verdachte gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Dergelijke gedragingen volgen niet uit het dossier.
Feit in zaak B (valsheid in geschrift ten aanzien van facturen)
Ten slotte vindt de raadsman dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de in zaak B ten laste gelegde valsheid in geschrift. Van aanpassingen van facturen in strijd met de waarheid is geen sprake. Bovendien zijn de facturen niet gebruikt. De voor een bewezenverklaring vereiste ‘bewijsbestemming’ ontbreekt.
5.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde (mede)plegen van witwassen via [bedrijf] en het in zaak A onder 3 ten laste gelegde ‘privé-witwassen’.
Ten aanzien van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie, het in zaak A onder 2 subsidiair ten laste gelegde witwassen als feitelijke leidinggever via [bedrijf] en de in zaak B ten laste gelegde valsheid in geschrift, komt de rechtbank tot bewezenverklaringen en op enkele onderdelen tot vrijspraken.
Hieronder zal de rechtbank die beslissingen per ten laste gelegd feit toelichten. In de voetnoten wordt verwezen naar de bronnen, te weten de wettige bewijsmiddelen, met – voor zover beschikbaar – vermelding van de in het dossier toegepaste nummering.
5.4.1
Feit 1 in zaak A: criminele organisatie
Het juridisch kader
Organisatie
Van een organisatie in de zin van art. 140 Sr en 11a (oud) – geldend tot 1 maart 2015 – en het huidige art. 11b van de Opiumwet (als specialis van art. 140 Sr) is sprake wanneer het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke en/of rechtspersonen.
Oogmerk (art.140 Sr en Opiumwet)
Het oogmerk van de criminele organisatie moet op basis van art. 140 Sr gericht zijn op het plegen van misdrijven. Een bewezenverklaring op basis van art. 11a (oud) en het huidige art.11b Opiumwet vergt een organisatie die het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf in de zin van de Opiumwet. Dit oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet wel uit de bewijsvoering blijken. In beide gevallen geldt dat niet vereist is dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie uitsluitend de bedoeling heeft misdrijven te plegen. Voor het bewijs ervan kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Deelneming
Voor een bewezenverklaring van art. 140 Sr en art. 11a (oud)/11b Opiumwet moet ook worden vastgesteld dat de betrokkenen die behoren tot het samenwerkingsverband een aandeel hebben gehad in de gedragingen die rechtstreeks verband houden met het bedoelde oogmerk. Die deelneming kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar kan ook bestaan uit het verrichten van hand- en spandiensten. Niet is vereist dat de verdachte aan enig concreet misdrijf van de organisatie heeft deelgenomen. Voor ‘deelneming’ is verder voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of zijn gepleegd.
Rechtspersonen
Ook een rechtspersoon kan worden aangemerkt als deelnemer aan een criminele organisatie wanneer de deelneming bestaat uit gedragingen die de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Een belangrijk uitgangspunt bij die toerekening is of een gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Dit is bijvoorbeeld het geval bij één of meer van de navolgende omstandigheden:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstverband of uit anderen hoofde werkzaam is binnen de rechtspersoon;
- de gedraging past binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is gunstig geweest voor de rechtspersoon;
- de rechtspersoon kon beslissen of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden, of heeft de feitelijke gang van zaken aanvaard;
Onder dat aanvaarden is ook begrepen het niet in acht nemen van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden verwacht om de gedraging te voorkomen. [3]
De rechtbank vindt op basis van de hiernavolgende feiten en omstandigheden en duiding daarvan bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die zowel tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven als het plegen van witwassen, en dat [verdachte] de leider van die organisatie was.
Hierna bespreekt de rechtbank de organisatie eerst voor zover die zich richt op de handel in verdovende middelen (5.4.1.1.) en daarna in verband met het witwassen (5.4.1.2). [4] Daarbij wordt zo nodig ingegaan op wat de officieren van justitie en de verdediging hebben aangevoerd.
5.4.1.1 Organisatie gericht op handel in verdovende middelen
Het ‘oogmerk plegen van opiumwetmisdrijven’ in de beschuldiging van het deelnemen aan een criminele organisatie ziet gelet op het dossier op de (internationale) handel in soft- en harddrugs. Voor de bewezenverklaring hiervan put de rechtbank uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de Letse onderzoeksresultaten, de in de woning en auto van verdachte [medeverdachte 3] aangetroffen notitieboekjes, enkele PGP-berichten, Sky-ECC gesprekken en gegevens uit de telefoons van verdachten. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vormen een belangrijk onderdeel van de bewijsconstructie op dit punt. Omdat de raadslieden hebben betoogd dat deze verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs, zal de rechtbank die verklaringen en enkele bewijsmiddelen die daarmee direct verband houden eerst bespreken.
Redengevende feiten en omstandigheden
Verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
Inleiding
In het dossier zijn meerdere verklaringen van de Letten [getuige 1] en zijn zoon [getuige 2] gevoegd. De verklaringen van deze getuigen zijn belastend voor de verdachten in onderzoek 26Dunbar. Zo hebben de getuigen concreet verklaard over een drugstransport in augustus 2019 in opdracht van [verdachte] en meer in het algemeen over eerdere drugstransporten voor en in samenwerking met de verdachten. De rechtbank gebruikt een aantal verklaringen van deze getuigen voor het bewijs. Hierna zet de rechtbank de verklaringen om te beginnen op een rij, geeft zij de onderzoekshandelingen weer die ten aanzien van deze verklaringen zijn verricht en gaat zij vervolgens in op de gevoerde verweren die strekken tot bewijsuitsluiting van deze verklaringen.
De verklaringen
Van getuige [getuige 1] zijn de volgende verklaringen in het dossier gevoegd:
een verklaring afgelegd als verdachte op 30 augustus 2019 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 1] ;
een verklaring afgelegd als verdachte op 21 oktober 2019 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 2] ;
een verklaring afgelegd als verdachte op 15 april 2020 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 2] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 15 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 18 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 20 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 19 februari 2021 in de Nederlandse strafzaak via een videoverbinding met Letland, waarbij het verhoor werd afgenomen door de Nederlandse rechter-commissaris en waarbij de raadslieden van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar en officier van justitie mr. Baars aanwezig waren;
een verklaring afgelegd als getuige op 16 april 2021 in de Nederlandse strafzaak via een videoverbinding met Letland, waarbij het verhoor werd afgenomen door de Nederlandse rechter-commissaris en waarbij de raadslieden van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar (met uitzondering van de raadsman van [medeverdachte 1] ) en officier van justitie mr. Baars aanwezig waren.
Van getuige [getuige 2] zijn de volgende verklaringen in het dossier gevoegd:
een verklaring afgelegd als verdachte op 5 september 2019 in de Letse strafzaak, waarbij hij is verhoord door de Letse verbalisant [verbalisant 2] ;
een verklaring afgelegd als getuige op 20 mei 2020 in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
en 4. twee verklaringen afgelegd als getuige op 22 mei 2020 (na elkaar) in de Nederlandse strafzaak, waarbij hij op basis van een EOB is gehoord door de Letse verbalisant [verbalisant 3] ;
5. een verklaring afgelegd als getuige op 22 maart 2021 in de Nederlandse strafzaak via een videoverbinding met Letland, waarbij het verhoor werd afgenomen door de Nederlandse rechter-commissaris en waarbij de raadslieden van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar en officier van justitie mr. Baars aanwezig waren.
Nadere onderzoekshandelingen ten aanzien van de Letse verklaringen
Mede op verzoek van de raadslieden zijn in aanloop naar de inhoudelijke behandeling nadere onderzoekshandelingen verricht ten aanzien van deze getuigenverhoren. Het Openbaar Ministerie heeft de volgende informatie verstrekt om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van verklaringen te kunnen toetsen:
Navraag doen over identieke passages in de getuigenverklaringen
Op verzoek van de rechtbank is navraag gedaan over identieke passages in de processen-verbaal van de verhoren van beide getuigen op basis van het EOB. In een proces-verbaal bevindingen van 17 december 2021 heeft de officier van justitie melding gemaakt van een e-mailbericht van 20 mei 2021 van de Letse verbalisant [verbalisant 3] , die de EOB-verhoren heeft afgenomen. Daarin verklaart deze verbalisant:
“About identical, word-for-word answers to the questions in interrogation protocols.
Because the questions for [getuige 1] and [getuige 2] were the same and due to the short time scale and very tight schedule I used [getuige 1] interrogation protocol as the base for [getuige 2] interrogation and changed only the answers which weren’t the same. 1 used this technique as an investigator very often when I must interrogate witnesses/suspects who were involved in the same crime because then I can see in the interrogation process all the differences which are very crucial.”
Het horen van de Letse verbalisanten over de afgenomen getuigenverklaringen
Op 6 maart 2023 zijn de Letse verbalisanten [verbalisant 2] (meisjesnaam: [verbalisant 2] ) en
[verbalisant 1] via een videoverbinding met Letland door de Nederlandse rechter-commissaris gehoord. Op 13 maart 2023 heeft de rechter-commissaris de Letse verbalisant [verbalisant 3] gehoord. Verbalisant [verbalisant 2] heeft tijdens haar verhoor in algemene zin gesproken over een verschil in status in Letland tussen een ‘aangehoudene’ en een ‘verdachte’.
Het verstrekken van foto’s van de Nederlandse verdachten aan de Letse autoriteiten
De officier van justitie heeft op verschillende momenten gedurende de procedure [5] de informatieverstrekking aan de Letse autoriteiten toegelicht. Hieruit volgt – kort samengevat – dat na de inbeslagname van 300 kilo drugs eind augustus 2019 in Letland, de volgende omstandigheden ertoe hebben geleid dat het Letse onderzoeksteam op 21 oktober 2019 de Nederlandse autoriteiten heeft verzocht om een foto van [verdachte] : (I) in een van de verhoren werd “een [naam 2] uit [plaats] als organisator” genoemd en op basis van money transfers zou een relatie bestaan tussen [getuige 1] en [verdachte] . Op 28 oktober 2019 is door medewerkers van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie daadwerkelijk een foto van [verdachte] aan de Letten gestuurd. Vervolgens heeft het Nederlandse onderzoeksteam op 16 december 2019 contact gehad met het Letse onderzoeksteam. Toen werd afgesproken om foto’s van alle relevante personen in 26Dunbar aan het Letse onderzoeksteam te verstrekken zodat zij ‘die in verhoren aan de verdachten in hun onderzoek’ konden tonen. Vervolgens zijn op 3 januari 2020 foto’s van onder andere [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] aan de Letten verstrekt. Op 28 april 2020 zijn in verband met de op stapel staande EOB-verhoren in een ‘foto-set’ opnieuw foto’s van de Nederlandse verdachten verstrekt. In die set zat ook een foto van verdachte [medeverdachte 3] . [6]
Navraag i.v.m. ‘fotoherkenningen’ & verhoren ‘als aangehoudene’ in de Letse strafzaak
Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 1] van 15 mei 2020, dat werd afgenomen in verband met het door Nederland uitgevaardigde EOB, volgt dat [getuige 1] verdovende middelen zou hebben vervoerd voor [verdachte] “die hij in het kader van de strafzaak zou hebben herkend”. De rechtbank heeft om die reden op de zitting van 10 mei 2023 in de zaken tegen alle verdachten het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de officieren van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Letse autoriteiten navraag te doen over eventuele fotoherkenningen van de verdachten door [getuige 1] en [getuige 2] in de Letse strafzaak. Verder is verzocht om ook eventuele aanvullende verhoren van [getuige 1] en [getuige 2] 'als aangehoudene’ in de Letse strafzaak aan het dossier toe te voegen.
Hierop hebben de Letse autoriteiten– kort gezegd - verklaard dat in het Letse strafdossier geen processen-verbaal van herkenning ten aanzien van de Nederlandse verdachten zitten, dat in de Letse strafzaak geen foto’s zijn getoond van de Nederlandse verdachten aan de beide [Familienaam getuigen 1 en 2] en ten slotte dat naast de al verstrekte (en hierboven weergegeven) verhoren van [getuige 1] en [getuige 2] als verdachten in het Letse strafdossier geen aanvullende processen-verbaal van verhoor bestaan. [7]
Bruikbaarheid verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
De raadslieden van de verdachten in onderzoek 26Dunbar hebben verweren gevoerd die ertoe strekken dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe zijn om te beginnen formele argumenten aangevoerd, die grofweg in twee categorieën kunnen worden onderverdeeld. Ten eerste dat stukken uit de Letse strafzaak ontbreken, waardoor de verklaringen niet op betrouwbaarheid kunnen worden getoetst. Ten tweede dat verslagen van verklaringen gebrekkig tot stand zijn gekomen, waardoor de vastgelegde verklaringen niet betrouwbaar zijn.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van deze getuigen wél voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Wat door de raadslieden in de verschillende zaken is aangevoerd, bespreekt de rechtbank in alle zaken. Het raakt immers de bruikbaarheid van de verklaringen in alle zaken. Overigens hebben de raadslieden grotendeels dezelfde argumenten aangevoerd.
Ten aanzien van het ontbreken van stukken uit de Letse strafzaak
Door de raadslieden is aangevoerd dat ‘verhoren als aangehoudene’ van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en verhoren dan wel verslagen van fotoherkenningen door deze getuigen (van verdachten in onderzoek 26Dunbar) in de Letse strafzaak niet aan het Nederlandse onderzoeksteam zijn verstrekt.
Processen-verbaal van verhoor als aangehoudene & fotoherkenningen
De rechtbank heeft hierover in de loop van 2023 navraag laten doen bij de Letse autoriteiten. De Letse autoriteiten hebben hierop nadrukkelijk laten weten dat de stukken waarop de raadslieden doelen, niet bestaan. Een en ander zoals hiervoor vermeld. De rechtbank vertrouwt op de juistheid van die informatie verkregen uit rechtshulp.
Fotoherkenningen
Wat betreft [getuige 2] stelt de rechtbank daarbij overigens vast dat er geen aanwijzingen bestaan dat hem in de Letse strafzaak foto’s zijn getoond van de verdachten in onderzoek 26Dunbar. Dat volgt immers niet uit zijn verklaringen op basis van het EOB. [getuige 2] is bovendien daarvoor in de Letse strafzaak alleen op 5 september 2019 verhoord als verdachte. Gelet op de door de officier van justitie verstrekte aanvullende informatie over het moment waarop door de Nederlandse autoriteiten voor het eerst een foto (van [verdachte] ) aan de Letten is verstrekt, namelijk 28 oktober 2019, stelt de rechtbank vast dat de Letten tijdens het verhoor van [getuige 2] in de Letse strafzaak nog niet beschikten over een foto van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar.
Ten aanzien van [getuige 1] bestaan wel aanwijzingen dat hem in de Letse strafzaak al foto’s van de verdachten in het onderzoek 26Dunbar zijn getoond. Hij werd in de Letse zaak meerdere keren als verdachte verhoord: op 30 augustus 2019, 21 oktober 2019 en op 15 april 2020. In het eerste daaropvolgende verhoor wordt [getuige 1] als getuige gehoord op 15 mei 2020 in het kader van het EOB en spreekt hij over [verdachte] ‘die hij in het kader van de strafzaak zou hebben herkend’. Uit antwoorden van de Letse autoriteiten op vragen hierover blijkt echter dat, mocht er al sprake zijn geweest van het tonen van foto’s van de verdachten in onderzoek 26Dunbar in de Letse strafzaak aan [getuige 1] , dit niet is vastgelegd in de verhoren. De rechtbank gebruikt daarom alleen de eerste twee verhoren van [getuige 1] afgenomen als verdachte in de Letse strafzaak voor het bewijs en zal dat hierna onder gedeeltelijke bewijsuitsluiting toelichten.
‘Speciale operatie’ tussen [getuige 1] en Letse autoriteiten
Door de raadslieden is ook aangevoerd dat aanwijzingen bestaan voor een ‘speciale en geheime operatie’ tussen [getuige 1] en de Letse autoriteiten, terwijl enige concrete (vastgelegde) informatie daarover in de stukken ontbreekt. Aanwijzingen voor zo’n overeenkomst vinden de raadslieden in de omstandigheid dat [getuige 1] , die bij zijn aanhouding een enorme hoeveelheid verdovende middelen in zijn bezit had, kort erna alweer op vrije voeten werd gesteld. Verder ontving hij gedurende de strafzaak de in beslaggenomen gelden alweer retour. Bij ontbreken van stukken hierover kan de procedurele rechtmatigheid niet worden getoetst en wordt afbreuk gedaan aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op 28 maart 2023 een verzoek van de raadslieden om informatie hierover op te vragen bij de Letse autoriteiten heeft afgewezen. Eerder hebben de rechter-commissaris en deze rechtbank in dit kader overwogen dat met de getuigenverhoren van [getuige 1] en de Letse verbalisanten voldoende tegemoet is gekomen aan het verdedigingsbelang om te kunnen onderzoeken of en zo ja in hoeverre de medewerking van [getuige 1] aan het Letse onderzoek op 30 augustus 2019, de bewijswaarde van zijn verklaringen zou kunnen beïnvloeden. Op basis van wat de Letse verbalisanten in dit kader hebben verklaard en in het licht van wat de raadslieden ter terechtzitting ter onderbouwing van een eventuele ‘deal’ naar voren hebben gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat sprake is geweest van een ‘deal’ tussen [getuige 1] en de Letse autoriteiten. Daarmee was er evenmin geen situatie waarin hij onder druk is gezet om daaraan mee te werken. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat ook op dit punt geen sprake is van het ontbreken of achterhouden van stukken uit de Letse strafzaak.
Van een onvolledig dossier, waardoor de verklaringen van de getuigen niet op betrouwbaarheid en bewijswaarde zouden kunnen worden getoetst, is dan ook geen sprake. De verdedigingsrechten van de verdachten zijn in die zin niet geschonden.
Ten aanzien van de totstandkoming van de Letse processen-verbaal
Identieke passages
De raadslieden hebben verder in verband met twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de [Familienaam getuigen 1 en 2] gewezen op identieke passages in de verslagen van hun verhoren, afgenomen door de Letse verbalisant [verbalisant 3] op basis van het EOB. De rechtbank vindt dat ook opmerkelijk en heeft daar navraag naar laten doen. [verbalisant 3] heeft hierop zijn werkwijze toegelicht, zoals hiervoor weergegeven. Zijn werkwijze – het kopiëren van teksten uit het ene verhoor naar het andere verhoor – verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Met zijn toelichting is echter wel inzichtelijk geworden hoe de verklaringen tot stand zijn gekomen en hoe die moeten worden beoordeeld. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de (verslagen van de) verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de verhoren door [verbalisant 3] niet als onbetrouwbaar van het bewijs moeten worden uitgesloten. In het ontbreken van een audiovisuele opname van de verhoren door [verbalisant 3] , ziet de rechtbank overigens ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Sturing
Op grond van wat de raadslieden naar voren hebben gebracht, is evenmin aannemelijk geworden dat zich zodanige sturing tijdens deze verhoren heeft voorgedaan dat deze van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van de verklaringen door [getuige 1] en [getuige 2] . Voor zover daarbij bijvoorbeeld is gewezen op de omstandigheid dat [verbalisant 3] tijdens het eerste verhoor van [getuige 2] op basis van het EOB (20 mei 2020) zelf ‘ [verdachte] ’ noemt voordat getuige [getuige 2] dat doet, hecht de rechtbank waarde aan de omstandigheid dat [getuige 2] vervolgens op 22 mei 2020 tijdens het opvolgende verhoor een foto van verdachte [verdachte] wordt getoond en hij de persoon op die foto herkent als ‘de leider van een internationale georganiseerde groep die zich bezighoudt met het smokkelen van narcotische/psychotrope stoffen, terwijl hij ( [getuige 2] ) deel uitmaakte van die groep.’ Zelfs wanneer [verbalisant 3] de volledige naam van [verdachte] in [getuige 2] mond zou hebben gelegd, leidt het geen twijfel dat [getuige 2] [verdachte] op basis van een foto herkent als de leider van de organisatie.
Gedeeltelijke bewijsuitsluiting ten aanzien van verklaringen van [getuige 1]
In het verslag van het verhoor van [getuige 1] als getuige op 15 mei 2020 op basis van het EOB is als openingsverklaring van hem terug te lezen: “De inbeslaggenomen lading narcotische/psychotrope stoffen heb ik in opdracht van [verdachte] vervoerd
, die ik in het kader van de strafzaak herkend heb”. Nu uit de door de Letse autoriteiten verstrekte informatie volgt dat een foto van [verdachte] voor het eerst op 28 oktober 2019 door de Nederlandse politie is verstrekt, zou het voor de hand liggen dat een foto is getoond tijdens het eerstvolgende verhoor in de Letse strafzaak op 15 april 2020. Uit het verslag van dit verhoor en ook overigens blijkt echter niet dat de foto van [verdachte] aan [getuige 1] is getoond in de Letse strafzaak. Ook de fotoherkenning in het kader van het EOB, die verderop in datzelfde verhoor van 15 mei 2020 plaatsvindt, kan niet verklaren dat [getuige 1] al bij opening van datzelfde verhoor over [verdachte] verklaart ‘die hij in het kader van de strafzaak heeft herkend’.
Gelet hierop kan de rechtbank niet uitsluiten dat [getuige 1] in de Letse strafzaak op enig moment een foto is getoond van [verdachte] . Voor zover daarvan sprake is geweest, kan de rechtbank, bij gebrek aan stukken, niet vaststellen op welke wijze die herkenning heeft plaatsgevonden, noch de betrouwbaarheid daarvan toetsen. Om die reden slaat de rechtbank zekerheidshalve geen acht op de verklaringen van [getuige 1] die zijn afgelegd nádat hem voor het eerst een foto van [verdachte] kan zijn getoond: na 28 oktober 2019, het moment waarop vanuit Nederland een foto van hem met de Letten is gedeeld. De rechtbank gebruikt daarom alleen de eerste twee verhoren van [getuige 1] als verdachte in de Letse strafzaak voor het bewijs: dat van 30 augustus 2019 en van 21 oktober 2019.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van [getuige 2] in de Letse strafzaak niet het hiervoor gesignaleerde probleem met betrekking tot de herkenning/identificering van [verdachte] speelt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verklaringen van [getuige 2] van het bewijs uit te sluiten.
Innerlijke en onderlinge tegenstrijdigheden in verklaringen [Familienaam getuigen 1 en 2]
De raadslieden hebben verder subsidiair bewijswaarderingsverweren gevoerd die ertoe strekken dat belastende elementen uit de verklaringen van de [Familienaam getuigen 1 en 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daartoe hebben zij onder meer de verklaringen op onderdelen weersproken en gewezen op (innerlijke en onderlinge) tegenstrijdigheden en ontlastende elementen in de verklaringen benadrukt.
De rechtbank gebruikt, ondanks deze verweren, feiten en omstandigheden uit deze verklaringen, met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de bruikbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] , voor het bewijs. De verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Verder hecht de rechtbank, anders dan de raadslieden, weinig waarde aan de omstandigheid dat de getuigen na verloop van tijd minder belastend zijn gaan verklaren over de verdachten. Uit het dossier volgt immers dat tussen het moment waarop de getuigen in Letland in het kader van het EOB werden gehoord (mei 2020) en het moment waarop zij door de Nederlandse rechter-commissaris zijn gehoord (voorjaar 2021), er vanuit de verdachten contact met hen is opgenomen. [8] De rechtbank vindt aannemelijk dat de getuigen hierdoor zijn beïnvloed. Om die reden laat de rechtbank de verklaringen van beide getuigen van na mei 2020 dan ook buiten beschouwing.
Vaststellingen op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en steunbewijs
Transport partij verdovende middelen van Nederland naar Letland op 30 augustus 2019
Op 30 augustus 2019 ziet de Letse politie tijdens een observatie dat [getuige 2] met een vrachtwagen van het merk Scania met het registratienummer [registratienummer] en een aanhangwagen met registratienummer [registratienummer] (hierna: de Scania) om 08:55 uur het grondgebied van Letland binnenrijdt. [getuige 2] wordt vervolgens met de Scania gestopt en aangehouden [9] . Daarna doorzoekt de Letse politie de vrachtwagen. [10] Tijdens die doorzoeking treft de politie vacuümverpakkingen met briketten [11] , vacuümverpakkingen met tabletten [12] en vacuümverpakkingen met een poederachtige stof aan. [13] Uit nader onderzoek blijkt dat in de verpakkingen de verdovende middelen hasj, [14] amfetamine [15] en MDMA [16] zitten.
De politie treft tijdens de doorzoeking van de Scania ook een navigatiesysteem aan. [getuige 2] doet de navigatie aan middels het onderdeel ‘vinden’ en vervolgens de sectie ‘geschiedenis’ waardoor in de lijst met adressen het adres ‘ [adres] ’ verschijnt. [getuige 2] verklaart dat dit het adres is waar hij de pallet met verdovende middelen op 28 augustus 2019 heeft ingeladen. [17] [18] Het zou gaan om de verdovende middelen die vervolgens op 30 augustus 2019 in beslag werden genomen tijdens de doorzoeking van de Scania. [19]
Ophalen lading verdovende middelen in Enkhuizen op 28 augustus 2019
[getuige 2] verklaart tijdens zijn verhoor als verdachte in de Letse strafzaak dat hij op 30 augustus 2019 is aangehouden toen hij met een vrachtwagen van het bedrijf ‘ [bedrijf] ’ terugkwam in Letland vanuit Nederland. [20] Eerder werd hij gebeld door zijn vader [getuige 1] over het ophalen van een lading in Nederland. Zijn vader vertelde dat daar niet toegestane goederen zouden zijn. Zijn vader noemde de stad waar hij naartoe moest rijden. Verder zei hij dat [getuige 2] naar een persoon moest die hij ‘ [bijnaam] ’ (letterlijke vertaling: ‘ [bijnaam] ’) noemde. Zijn vader noemde hem ‘ [bijnaam] ’ (vertaling: ‘ [bijnaam] ’). Die man is van Arabische afkomst. Deze ‘ [bijnaam] ’ doet niet mee met het inladen of het geven van geld. Toen op 28 augustus 2019 de lading werd ingeladen, heeft hij ‘ [bijnaam] ’ niet gezien. De lading werd ingeladen in een industriebuurt door een lader. [21] Verder was er nog een man aanwezig. Deze man gaf hem € 2.000, - voor het vervoer. [getuige 2] is vervolgens naar Letland gereden. [22] Het is mogelijk dat hij deze personen zou herkennen. [23]
[getuige 2] verklaart later tijdens twee verhoren als getuige in de Nederlandse strafzaak het volgende, zakelijk weergegeven. De op 30 augustus 2019 in beslag genomen lading narcotische/psychotrope stoffen heeft hij in opdracht van [verdachte] vervoerd. [24] Na het tonen van een foto van [verdachte] herkent hij de getoonde persoon als [verdachte] . [25] [verdachte] was volgens hem de hoofdorganisator van de rit met de narcotische stoffen in augustus 2019. [verdachte] heeft deze rit gecoördineerd door met zijn vader (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) te communiceren. Tijdens deze communicatie heeft [verdachte] de plaats waar de drugs in te laden, bekend gemaakt en aangegeven met wie er vervolgens contact moest worden opgenomen om de drugs te kunnen uitladen. [26] Hij weet dat omdat zijn vader dat tegen hem heeft gezegd. Zijn vader onderhield het directe contact. De initiatiefnemer voor het vervoer van de lading was [verdachte] . [getuige 2] handelde in opdracht van [verdachte] . De drugslading werd ingeladen in Nederland op het adres ‘ [adres] ’. De eindbestemming was Letland. De leverancier was [verdachte] . [27] Na het tonen van een foto van [medeverdachte 3] herkent hij deze persoon als één van de ondergeschikten van [verdachte] . Deze persoon was verantwoordelijk voor het inladen van de drugslading die in beslag werd genomen. [28]
[getuige 1] verklaart tijdens zijn verhoor als verdachte in de Letse strafzaak het volgende, zakelijk weergegeven. [naam 2] noemt hij samen met zijn zoon ‘ [bijnaam] ’. [29] Zijn zoon [getuige 2] heeft vandaag vanuit Nederland de lading met drugs vervoerd. De mensen van [naam 2] hebben deze lading eergisteren ingeladen in de vrachtwagen van zijn bedrijf, de Scania [registratienummer] . [naam 2] gaf elke keer aan in welke stad dat zou zijn. Hij moest deze lading vandaag leveren aan ‘ [naam 3] ’ of een andere persoon die de drugs zou komen ophalen. [30]
[getuige 1] heeft ook verklaard dat hij eerder een Sky telefoon van ‘ [bijnaam] ’ heeft ontvangen en dat op een gegeven moment alleen werd gecommuniceerd via die Sky telefoon. [31] De Letse autoriteiten hebben foto’s verstrekt van schermafbeeldingen waarop de communicatie (inclusief een plattegrond) te zien is tussen [getuige 1] en een persoon met de gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] . Deze communicatie is afkomstig uit de Nokia-telefoon van [getuige 1] en vindt plaats via de mobiele applicatie ‘Sky’. In de ‘Sky-chat’ geeft [gebruikersnaam 1] een locatie door: ‘ [adres] ’. Ook is een plattegrond meegestuurd. Deze plattegrond geeft meerdere straatnamen en bedrijfsnamen weer, waaronder [adres] . [32] De rechtbank concludeert in het licht van de verklaring van [getuige 1] dat de persoon met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ de ‘ [naam 2] ’ is over wie hij verklaart.
Van het mobiele telefoonnummer van [getuige 2] zijn historische telecommunicatiegegevens gevorderd. Hieruit blijkt dat de telefoon van [getuige 2] op woensdag 28 augustus 2019 vanaf 16:27 uur tot en met 17:02 uur zendmasten aan heeft gestraald in Enkhuizen en in de omgeving van ‘ [adres] ’. [33]
Ook van het door verdachte [medeverdachte 3] gebruikte mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] zijn historische telecommunicatiegegevens gevorderd. Deze telefoon blijkt op woensdag 28 augustus 2019 vanaf 16:42 uur tot en met 17:04 uur ook zendmasten aan te hebben gestraald in Enkhuizen en ín de omgeving van ‘ [adres] ’. Opvallend is dat de telefoon van [medeverdachte 3] in de onderzochte periode van 6 augustus 2019 tot en met 4 januari 2020 alleen zendmasten in Enkhuizen heeft aangestraald op 28 augustus 2019. [34]
Dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het voornoemde mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] is, blijkt uit een CIOT-bevraging. Daaruit volgt dat het telefoonnummer in de onderzochte periode op naam staat van [naam 4] , wonend aan de [adres] . Uit de Basisregistratie Personen (BRP) van [plaats] blijkt dat op het bovenstaande adres onder andere staat ingeschreven: [medeverdachte 3] geboren op [geboortedatum ] 1973 in [geboorteplaats ] . Uit een technische actie op het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij de verdachte [medeverdachte 2] , blijkt dat er meerdere malen contact is geweest met de gebruiker van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit die gesprekken blijkt dat de gebruiker ‘ [naam 4] ’ heet en werkzaam is voor het bedrijf [bedrijf] . Uit de uitgelezen mobiele telefoon ( [telefoonnummer] ) van de verdachte [verdachte] blijkt dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] staat opgeslagen als ‘ [naam 4] ’. [35]
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , in samenhang bezien met de Letse onderzoeksresultaten naar de verdovende middelen, de in de navigatie van de Scania aangetroffen locatie in Enkhuizen, het aangetroffen adres in de telefoon van [getuige 1] en de uitpeilgegevens van getuige [getuige 2] en [medeverdachte 3] , concludeert de rechtbank het volgende. De ‘ [bijnaam] ’, ‘ [bijnaam] ’ en ‘ [naam 2] ’ in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (en de persoon met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’) is één en dezelfde persoon en kan worden geïdentificeerd als [verdachte] . Op 28 augustus 2019 is in Enkhuizen een partij verdovende middelen – hasj, amfetamine en MDMA – ingeladen door [medeverdachte 3] in de vrachtwagen die vervolgens door [getuige 2] naar Letland is gereden, waar hij op 30 augustus 2019 is aangekomen. [verdachte] is de opdrachtgever van het transport en gaf hiervoor instructies aan [getuige 1] , die de instructies doorgaf aan [getuige 2] .
Langdurige samenwerking bij drugstransporten tussen de [Familienaam getuigen 1 en 2] en verdachten
[getuige 1] heeft als verdachte in de Letse strafzaak verklaard dat hij in 2007 en 2008 met de vrachtwagen ongeveer vijf à zes keer hasj vervoerde vanuit Spanje naar Nederland. Het betrof 2 tot 2,7 ton. Hij leverde de hasj in Nederland af op het aangegeven adres. Bij de ontvangst van de verdovende middelen was een Marokkaanse man met de naam [naam 2] betrokken. [naam 2] nam de lading dan steeds aan in Nederland. Ongeveer een jaar geleden stelde [naam 2] voor om vanuit Nederland naar Letland hasj te vervoeren. [36] Dat was bedoeld om verder te vervoeren naar Rusland. Hij is akkoord gegaan met het voorstel van [naam 2] . [getuige 1] hield zich als expediteur bezig met het vervoeren van ladingen vanuit Nederland naar Letland. De mensen van [naam 2] laadden de verdovende middelen in bij zijn lading. [getuige 1] moest de verdovende middelen in Letland achterlaten op een afgesproken plek in een andere auto. Anderen zouden de verdovende middelen daar dan ophalen. Hij heeft vier keer vanuit Nederland naar Letland ladingen met verdovende middelen vervoerd samen met zijn eigen vrachtlading. Elke keer werden in Nederland in de vrachtwagen de verdovende middelen ingeladen door mensen van [naam 2] . [37] Alle vier de keren hebben hij en zijn zoon ongeveer 300 kilo verdovende middelen, hasj, vervoerd. Wanneer in Nederland de lading drugs was ingeladen, betaalde [naam 2] hem en zijn zoon (wanneer hij reed) een voorschot voor het vervoeren van de drugs naar Letland. [38] Na het vervoeren van de ladingen drugs kreeg hij het resterende geld van [naam 2] . [39]
[getuige 2] heeft als getuige in de Nederlandse verklaard dat hij ongeveer in 2014 betrokken is geraakt bij het vervoer van narcotische/psychotropische stoffen. Zijn rol in het geheel van de grote organisatie was het vervoeren van drugs. Zijn vader had dezelfde rol. Hij heeft de drugs alleen in opdracht van [verdachte] vervoerd. [verdachte] was altijd de hoofdorganisator en de enige leverancier van narcotische stoffen in opdracht van wie hij werkte. [40] Hij heeft alleen met de mensen van [verdachte] samengewerkt. Er was een afspraak met [verdachte] dat alleen hasj vervoerd zou worden. Alle andere drugs werden bij een lading ingeladen zonder zijn weten. Gemiddeld kreeg hij voor elke rit ongeveer € 5.000,-, waarvan € 2.000,- euro aan reiskosten werd uitgegeven. Alle aanwijzingen over het in- en uitladen van een lading kreeg hij van zijn vader via een sms-bericht op zijn mobiele telefoon. Zijn vader nam contact op met [verdachte] via een gecodeerde telefoon met Sky-software. Een van de ondergeschikten van [verdachte] betaalde [getuige 2] . Het zou gemiddeld vier tot zeven keer per jaar kunnen zijn geweest dat hij in verband met het vervoer van narcotische stoffen in Nederland was. [41] Hij werd altijd door mensen van [verdachte] opgewacht. [42]
In aanvulling hierop heeft [getuige 2] als getuige in de Nederlandse strafzaak op
22 mei 2020 verklaard dat [verdachte] de leider was van een georganiseerde internationale groep. Hij hield zich bezig met de smokkel van narcotische/psychotrope stoffen. [43] Na het tonen van een foto van [medeverdachte 1] herkent [getuige 2] deze persoon als de broer van [verdachte] . Hij kende hem sinds 2014. De rol van [medeverdachte 1] in de organisatie was die van geldkoerier. Hij ontmoette hem meestal om geld te ontvangen voor het verrichte werk en het voortzetten van een rit. Hij heeft [medeverdachte 1] ongeveer twee à drie keer per jaar ontmoet als er drugs vervoerd werden. [44] Na het tonen van een foto van [medeverdachte 4] herkent hij de persoon als ondergeschikte van [verdachte] . Hij kende hem sinds 2017. [medeverdachte 4] was verantwoordelijk voor het inladen van de ladingen en hij gaf ook geld voor reiskosten. Dat was tot midden 2018. Daarna is hij niet meer verschenen. Na het tonen van een foto van [medeverdachte 3] herkent hij de persoon als een ondergeschikte van [verdachte] . Hij kende hem sinds 2018. [medeverdachte 3] was verantwoordelijk voor het inladen van de ladingen en hij gaf ook geld voor reiskosten. [medeverdachte 3] was verantwoordelijk voor het inladen nadat [medeverdachte 4] was verdwenen. [45]
Op grond van de verklaringen van beide [Familienaam getuigen 1 en 2] die op belangrijke onderdelen steun vinden in elkaar, concludeert de rechtbank dat [getuige 1] en [getuige 2] niet alleen op 30 augustus 2019 een partij drugs voor [verdachte] en de zijnen vervoerden maar dit al jarenlang deden. [getuige 1] deed dat sinds 2007 en [getuige 2] sinds 2014.
Notitieboekjes
Direct na zijn aanhouding is de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres] doorzocht. Daar is in een Albert Heijn tas in de woonkamer een notitieblok aangetroffen. Ook is een auto nabij deze woning doorzocht. Deze auto stond op naam van [naam 5] , de zus van [medeverdachte 3] . Uit meerdere mutaties in de politiesystemen blijkt dat [medeverdachte 3] ook gebruik maakte van deze auto. In het dashboardkastje van de auto is een tweede notitieblok aangetroffen. [46]
Verder is tijdens de doorzoeking van de woning ook een Apple IPhone X in beslag genomen. Uit de volgende door de politie aangetroffen gegevens in deze telefoon blijkt dat die op dat moment in gebruik was bij [medeverdachte 3] :
- als gekoppeld e-mailaccount staat vermeld [e-mailadres] ;
- op de telefoon staan selfies van een persoon die de politie herkent als [medeverdachte 3] ;
- in verschillende WhatsAppgesprekken geeft de gebruiker als naam [naam 4] / [medeverdachte 3] / [naam 4] , of zijn e-mailadres [e-mailadres] ;
- er worden verschillende documenten verzonden uit naam van, of verzonden aan [bedrijf] / [bedrijf] . [medeverdachte 3] was destijds de bestuurder van [bedrijf] [47]
- uit afgeluisterde telefoongesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat hoort bij de in beslag genomen telefoon, blijkt dat dit nummer in gebruík is bij [medeverdachte 3] . [48]
In deze telefoon is een foto aangetroffen die een weergave is van bladzijde 11 uit het in de woning aangetroffen notitieblok. [49]
De rechtbank gaat ervan uit dat in het in de auto aangetroffen notitieblok het adres [adres] staat genoteerd. Uit onderzoek blijkt dat op dit adres een winkel is gevestigd waar koffiezetapparaten en gerelateerde artikelen worden verkocht. Op 21 augustus 2019 heeft de winkel een koffiezetapparaat verkocht voor € 799, -. Het koffiezetapparaat is verkocht aan [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] . Op dit adres is [bedrijf] gevestigd. [medeverdachte 3] was destijds de bestuurder van [bedrijf] Uit de verklaring van [medeverdachte 3] is naar voren gekomen dat hij de naam gewijzigd heeft in [bedrijf] . Dat [bedrijf] gevestigd is op de [adres] blijkt ook uit een afbeelding van Google Streetview uit juni 2019. De uitgave van bijna € 800, - lijkt ook beschreven in het notitieblok dat in de auto is aangetroffen. [50] Dit betekent dat in het notitieblok aangetroffen in de auto waar [medeverdachte 3] in ieder geval ook gebruik van maakte, ook financiële aantekeningen zijn aangetroffen van het bedrijf waar hij bestuurder van was.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dan ook dat [medeverdachte 3] op z’n minst de houder van beide notitieblokken was.
Op basis van onderzoek door de politie naar de notitieblokken [51] heeft de rechtbank de overtuiging dat beide notitieblokken zijn gebruikt om de administratie van en
verdiensten/kasstanden voortkomend uit de verdovende middelenhandel bij te houden.
Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat in beide notitieblokken de (bij)namen, [bijnaam] /’ [bijnaam] ’ en ‘ [bijnaam] ’ voorkomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat er een verband tussen de twee notitieblokken bestaat.
Dat het in de notitieblokken om verdovende middelen gaat, maakt de rechtbank onder meer op uit de combinatie van bewoordingen in het notitieblok aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] : ‘Cheese’, ‘Cush’ en ‘Magic’. In het andere notitieblok, aangetroffen in de auto, is een post omschreven als 'stash'. Die bewoordingen samengenomen met het gebruik van (bij)namen, de registraties van eenheden in kilogrammen en de registratie van kosten voor encryptie (SKY) telefoons, maken dat de rechtbank de overtuiging heeft dat het in de notitieblokken om
de handel in verdovende middelengaat. Deze handels-administratie is voornamelijk aangetroffen in het notitieblok, aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] .
Het in de auto aangetroffen notitieblok betreft naar het oordeel van de rechtbank de financiële administratie met kasstanden en registratie van inkomsten en uítgaven. Dat het hier gaat om de financiële administratie met betrekking tot verdovende middelen baseert de rechtbank om te beginnen op het gebruik van het woord ‘kas’ en de daarmee samenhangende ‘kasopstellingen’ waaruit rekenkundig juiste tellingen volgen. [52] De rechtbank leidt hieruit af dat de aantallen staan voor geldbedragen. Verder wordt in dit blok ook verwezen naar ‘Riga’. Wanneer de notitieblokken dan vervolgens in samenhang worden bezien, valt op dat de voornoemde (bij)namen, [bijnaam] /' [bijnaam] ’ en ' [bijnaam] ', in het ene notitieblok (aangetroffen in de woning) in combinatie met verdovende middelen worden genoemd, terwijl zij in het andere notitieblok (aangetroffen in de auto) in combinatie met grote bedragen voorkomen.
Steun voor de interpretatie van de aangetroffen notitieblokken als administratie voor de handel in verdovende middelen, vindt de rechtbank in de verklaring van [getuige 1] tijdens zijn verhoor als verdachte in de Letse strafzaak. Daarin verklaart hij over een chatgesprek met [naam 2] , [naam 3] en een persoon uit Rusland met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’. Uit dit chatgesprek heeft hij begrepen dat die persoon uit Rusland met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ of ‘ [bijnaam] ’ de ontvanger is in Rusland van de drugs die naar Letland waren vervoerd. [53] Vanwege de onderscheidende (bij)namen en de combinatie daarvan gaat de rechtbank ervan uit dat de persoon over wie [getuige 1] verklaart ook in de notitieblokken terugkomt en dat de bij [medeverdachte 3] aangetroffen administratie ziet op de handel in verdovende middelen voor [verdachte] en de zijnen.
Dat bij de doorzoeking van de woning en het voertuig geen andere administratie (bijvoorbeeld bonnen, facturen, klantenadministratie) is aangetroffen, doet vermoeden dat het de bedoeling was deze administratie af te schermen door een en ander alleen in twee notitieblokken te noteren. [54]
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat in het notitieblok uit de auto ook de naam ‘ [medeverdachte 2] ’ dertien keer voorkomt met daarbij vermelding van aantallen tussen de 350 en 5000. Nu de rechtbank dit notitieblok beschouwt als een weergave van financiële administratie, gaat de rechtbank ervan uit dat het om geldbedragen betaald aan ‘ [medeverdachte 2] ’ gaat. [55] In totaal zou ‘ [medeverdachte 2] ’ dan een bedrag van € 29.080,- hebben ontvangen. [56] In één geval gaat het om een bedrag van € 680,-. Uit onderzoek naar de ABN-AMRO rekening van [medeverdachte 2] volgt dat hij op 20 juli 2017 een spoedoverboeking van € 680,- doet naar de ING -rekening van [bedrijf] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] kennen elkaar. Zo verklaart [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 2] af en toe bij hem op de zaak kwam en dat [medeverdachte 2] hem heeft geholpen met de administratie. [57] Op basis hiervan samengenomen met het hiervoor genoemde specifieke gelijke bedrag, gaat de rechtbank ervan uit dat de ‘ [medeverdachte 2] ’ in het notitieblok verdachte [medeverdachte 2] betreft. [58]
PGP-berichten
stash ’ [bijnaam] ’ in Amersfoort
Uit diverse PGP-berichten blijkt dat op 10 april 2016 verdovende middelen uit een stash in Amersfoort zijn weggenomen.
Van belang is de communicatie tussen de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] (geïdentificeerd als [naam 6] , hierna: [naam 6] ) en de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] (geïdentificeerd als: [naam 1] , hierna [naam 1] ).
Zo informeert [naam 6] in onderstaande berichten van 10 april 2016 [59] [naam 1] over een leeggehaalde stash van ‘ [bijnaam] ' in Amersfoort. Ook geeft [naam 6] informatie over wat er is weggenomen, namelijk “city cola en mm”. Uit de berichten valt op te maken dat [naam 6] ‘ [bijnaam] ’ morgen gaat zien. [naam 6] zegt ook dat hij het morgen laat weten als hij bij ‘ [bijnaam] ’ is geweest.
Uit onderstaande berichten van 11 april 2016 [60] blijkt dat [naam 6] die dag weer contact heeft met [naam 1] . Uit de berichten volgt dat [naam 6] contact heeft gehad met ‘ [bijnaam] ’. [naam 6] biedt 500 ‘eferdringe’ aan als onderpand voor de gestolen stash. Efedrine is een zogeheten drugsprecursor en betreft de grondstof voor onder andere methamfetamíne, ook bekend als de drug ‘crystal meth’.
De rechtbank begrijpt uit de hierboven weergegeven berichten dat ‘ [bijnaam] ’ en ‘ [bijnaam] ’ bijnamen zijn voor één en dezelfde persoon. Die persoon identificeert de rechtbank als [verdachte] . Hij zat rond deze periode namelijk gedetineerd in de [verblijfplaats] (hierna [verblijfplaats] ) en uit de gevorderde bezoekerslijst van de [verblijfplaats] blijkt dat hij op 11 april 2016 van 13:01 uur tot 13:56 uur, anders dan de raadsvrouw van [medeverdachte 2] heeft betoogd, gelijktijdig bezoek heeft gehad van onder andere [naam 6] en [medeverdachte 2] . [61] [naam 6] bericht diezelfde dag om 15:20:45 aan [naam 1] “dat heb ik net ook van [bijnaam] vernomen”. [62] Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en ‘ [bijnaam] ’ één en dezelfde persoon zijn.
[naam 6] schrijft die dag verder ook dat hij het broertje van ‘ [bijnaam] ’ op pad heeft gestuurd “voor in Amersfoort
. In dit verband is van belang dat uit onderzoek aan het bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer] [63] volgt dat hij ‘ [gebruikersnaam 3] ’ of ‘ [gebruikersnaam 3] ’ wordt genoemd. [64] Om die reden schrijft de rechtbank PGP-berichten in het dossier van ‘ [gebruikersnaam 3] ’ toe aan [medeverdachte 1] . Uit het hiernavolgende PGP-bericht gestuurd door ‘ [gebruikersnaam 3] ’ aan een derde op 12 april 2016 [65] blijkt dat [medeverdachte 1] ook op de hoogte was van de stash.
Om privacy redenen wordt het PGP-bericht niet getoond.
De inhoud van dit bericht komt in tijd en qua inhoud overeen met de informatie in de hiervoor weergeven berichten van [naam 6] . De rechtbank concludeert dan ook dat het over dezelfde stash gaat en die stash in ieder geval hash betrof nu door
[medeverdachte 1] wordt gesproken van ‘gabazzi’.
Ook [medeverdachte 4] heeft op 11 april 2016 contact met [naam 1] over de diefstal van de stash: [66]
Om privacy redenen wordt dit bericht niet getoond.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat in Amersfoort een stash hasj was opgeslagen. Het ging daarbij in totaal om 1.040 kilo. De stash behoorde toe aan [verdachte] en zijn mensen. De verdovende middelen zijn in april 2016 uit de stash weggenomen. [naam 6] heeft hiervoor verantwoording afgelegd aan [naam 1] namens [verdachte] . Ook heeft hij in verband daarmee op 11 april 2016 [verdachte] in de [verblijfplaats] bezocht en daar met hem over de gestolen stash gesproken. [medeverdachte 2] was ook bij dat gesprek aanwezig en moet dus op de hoogte zijn geweest van de gestolen stash. Verder waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ook op de hoogte van de weggenomen verdovende middelen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een andere PGP-gebruiker verzocht naar de stash uit te kijken.
Sky ECC-berichten door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]
Tijdens doorzoekingen in de woningen onderscheidenlijk van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn telefoons in beslag genomen. Vastgesteld is dat met deze telefoons gebruik kon worden gemaakt van de applicatie ‘Sky ECC’. [67]
Identificatie [verdachte] als gebruiker Sky-accounts [account] en [account]
De rechtbank identificeert [verdachte] als de gebruiker van Sky-accounts [account] en [account] . De bevindingen van het identificatieonderzoek door de politie vindt de rechtbank integraal redengevend. [68] Dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode de gebruiker is van de hiervoor genoemde Sky-accounts blijkt resumerend uit
- stemherkenningen op enkele audioberichten van Sky ID [account] ;
- de omstandigheid dat in de berichten van Sky ID [account] ‘ [bedrijf] ’ wordt genoemd, waar [verdachte] een dienstverband heeft;
- het feit dat het laatst verstuurde bericht van Sky ID [account] dateert van de middag vóór de aanhouding van [verdachte] ;
- het feit dat de gebruiker van ID [account] communiceert over “naar sp rijden” van “die Mercedes”, terwijl uit andere onderzoeksgegevens volgt dat [verdachte] zijn Spaanse Mercedes in Nederland ophaalt en naar Spanje rijdt;
- de vermelding in één van de berichten dat [gebruikersnaam 1] is aangehouden op de dag van aanhouding van [verdachte] (8 juni 2020);
- een bericht van de gebruiker van ‘ [account] ’ aan een derde Sky-gebruiker waarin hij meldt een goede vriend van [gebruikersnaam 1] te zijn en vervolgens de contactgegevens van [gebruikersnaam 1] ’s advocaat (Van Omme) deelt;
- ' [gebruikersnaam 1] ' meldt met sky ID ' [account] ' dat zijn nieuwe Sky ID ' [account] ' is;
- ' [account] ' die bericht dat [getuige 1] door de politie gehoord gaat worden en “they got [getuige 1] and his son case”, waarmee vermoedelijk de getuigen [getuige 1] en zijn zoon [getuige 2] mee bedoeld worden;
In aanvulling hierop wijst de rechtbank op de eerdere vaststelling dat de Sky-gebruiker ‘ [gebruikersnaam 1] ’ over wie [getuige 1] verklaart, volgens de rechtbank [verdachte] is.
Identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker Sky-account [account]
De rechtbank identificeert [medeverdachte 1] als de gebruiker van Sky-account [account] . Het door de politie verrichte identificatieonderzoek vindt de rechtbank integraal redengevend. [69] Dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de hiervoor genoemde Sky account blijkt - samengevat - uit:
- het Sky-bericht gestuurd door [account] over de slechte gezondheidssituatie van de vader van [medeverdachte 1] , hetgeen overeenstemt met onderzoeksinformatie op basis van tapgegevens;
- het bericht “Amersfoort broer stap met 5 min in de auto”, terwijl uit plaatsbepalings-apparatuur op het voertuig van [medeverdachte 1] blijkt dat die auto vier minuten na dit bericht gaat rijden en 30 minuten later tot stilstand komt in Amersfoort;
- het feit dat de gebruiker meldt een biertje te gaan doen in Bar 58 , terwijl die plek op basis van tapgesprekken en een observatie als een bekende ‘vaste’ ontmoetingsplek van [medeverdachte 1] naar voren is gekomen;
- de omstandigheid dat de gebruiker in de loop van juni 2020 communiceert “dat hij 60 dagen erbij heeft gekregen”. De rechtbank begrijpt het bericht zo dat over de voorlopige hechtenis van [verdachte] wordt gesproken;
- uit de plaatsbepalingsapparatuur, telefoongegevens en bezoekerslijst blijkt dat [medeverdachte 1] op maandag 29 juni 2020 op bezoek is geweest bij zijn broer [verdachte] die in detentie zat in [verblijfplaats] , terwijl de gebruiker van de SKY-ID [account] op zaterdag 27 juni 2020 het bericht stuurt “Monday morning I go visit my brother”;
- uit de bezoekerslijst van de [verblijfplaats] blijkt dat [medeverdachte 1] zijn broer [verdachte] op 6 juli 2020 vanwege corona maatregelen in de P.I alleen vanachter glas kon zien en de communicatie via een telefoon verliep, terwijl de gebruiker van de Sky ID [account] die dag het volgende bericht verstuurt: “Ik kon niet duidelijk met hem praten bro want je praat via telefoon en achter glas”.
- het laatst verstuurde bericht van [account] dateert van de late avond vóór de aanhouding van [medeverdachte 1] ;
- de omstandigheid dat op de dag van de aanhouding van [medeverdachte 1] (16 juli 2020) een Sky-gebruiker meldt dat “ [bijnaam] is opgehaald”, waarbij de eerste drie tekens van de Sky ID ' [account] ' gemeld worden. Verder volgt uit het bericht dat “ [bijnaam] ” de broer van “ [gebruikersnaam 1] ” is.
Identificatie [medeverdachte 3] als gebruiker Sky account [account]
De rechtbank identificeert [medeverdachte 3] als de gebruiker van Sky-account [account] . De bevindingen van het identificatieonderzoek vindt de rechtbank integraal redengevend. [70] Dat [medeverdachte 3] de gebruiker is van de hiervoor genoemde Sky account blijkt resumerend uit:
- stemherkenningen van enkele audioberichten via Sky ID [account] ;
- de omstandigheid dat de gebruiker in berichten meldt dat hij Interpol Marokko achter zich aan heeft en drie maanden in Duitsland heeft gezeten voor uitlevering. Dit komt overeen met informatie uit de politiesystemen en in beslag genomen documentatie over uitleveringsdetentie bij [medeverdachte 3] thuis;
- een bericht waarin de gebruiker op zoek is naar een busje traangas voor zijn dochter, omdat een paar meiden die haar X aanvielen haar nu weer bedreigen. Uit de politiesystemen volgt dat de dochter van [medeverdachte 3] aangifte heeft gedaan van mishandeling waarbij zij werd aangevallen door twee vrouwen;
- verschillende berichten waarin de gebruiker aangeeft te rijden in een golf op naam van zijn zus. Dit komt overeen met politiemutaties waaruit volgt dat hij verschillende keren is gecontroleerd in een zwarte Volkswagen Golf;
- de omstandigheid dat uit de berichten een aantal locaties van ontmoetingen volgt, die worden ondersteund door onderzoek dat [medeverdachte 3] zich in de nabije omgeving van die locaties bevond.
Sky-gesprekken over verdovende middelen
In het politieonderzoek zijn de Sky-accounts die werden gebruikt door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] onderzocht over de periode december 2019 tot en met september 2020. De rechtbank is van oordeel dat tientallen chatgesprekken gaan over de (internationale) handel en verkoop van verdovende middelen. Zo wordt gesproken over diverse soorten verdovende middelen, dat ze deze “hebben liggen” en “zelf maken”, over het opzetten van routes, de “crew” die hiervoor nodig is, de wijze van verpakken, het transport en het in – en uitladen van verdovende middelen op zee. Verder is sprake van grote hoeveelheden verdovende middelen, zoals bijvoorbeeld 100.000 tot 500.000 pillen. De rechtbank slaat alleen acht op gesprekken die binnen de ten laste gelegde periode tot 1 juli 2020 vallen.
De gesprekken die gevoerd worden door voornoemde verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn meestal niet onderling, maar vaak met andere personen, van wie de identiteit niet bekend is. Hieruit blijkt dat de verdachten onderdeel uitmaakten van een groter internationaal netwerk dat op een professionele wijze bezig was met de handel in verdovende middelen.
In de gesprekken waaraan de verdachten deelnemen, wordt gesproken over diverse soorten verdovende middelen en worden daarvan foto’s verstuurd. Uit de berichtgeving wordt duidelijk dat het gaat om zowel soft- als harddrugs, waaronder synthetische drugs. Ook wordt duidelijk dat diverse benamingen van verdovende middelen gebruikt worden en daarmee sprake is van versluierd taalgebruik en/of afkortingen worden gehanteerd. [71]
Hieronder zijn achtereenvolgens weergegeven de redengevende chats waaraan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] deelnamen. De berichten worden per onderwerp weergegeven en waar nodig geduid; soorten verdovende middelen, omvang/ hoeveelheden, opzet- en afzetkanalen, transport en verpakking. [72]
Berichten [verdachte]
Soorten verdovende middelen
Omvang/hoeveelheden
In de chats gaat het over grote aantallen kilo's, liters en/of grote aantallen pillen die vervoerd moeten worden of al op een locatie liggen.
Transport
Verder wordt ook uitgebreid gesproken over de vorm van het transport van de verdovende middelen. Dat vindt plaats over zee, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse schepen (vrachtschepen “vesser”, vissersboten, rubberboten (rib/zodiac)) en wordt gesproken over of er AIS (gps voor boten) aanwezig is. De professionaliteit blijkt onder meer ook uit het gesprek over de “rib” en het laden op zee. Daarbij wordt het bericht verstuurd dat er een probleem is met de rib, omdat die niet bestemd is voor de zee, maar alleen voor de rivier. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met deze methode geprobeerd wordt de standaard controles op het vaste land te vermijden. Kennelijk is voor deze methode een bemanning nodig die bereid is het laden te verzorgen. Zie hiervoor de later weergegeven groepschat-berichten tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] over de lijn van Spanje naar Denemarken.
Berichten [medeverdachte 1]
Berichten [medeverdachte 3]
Verpakking
De professionaliteit blijkt onder meer ook uit onderstaande groepschat over de manier van verpakken van meow en pillen. Hierin krijgt [medeverdachte 3] instructies over hoe hij de verdovende middelen moet verpakken, intapen, vacumeren, vochtige billendoekjes moet toevoegen, handschoenen moet verwisselen en dat de verdovende middelen vervoerd moeten worden in een afgesloten vuilniszak die niet besmet wordt met DNA en “shif”.
Groepschat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]
Opzet- en afzetkanaal
Naast de verschillende soorten en hoeveelheden verdovende middelen wordt ook gesproken over een op- en afzetkanaal van de verdovende middelen.
Van Spanje naar Denemarken
[verdachte] heeft op 15 mei 2020 contact met “ [account] ” waarin hij zegt dat er werk naar Denemarken is. Drie weken later wordt [verdachte] aangehouden. Daarna wordt in een groepchat waar [medeverdachte 1] ( [account] ), [medeverdachte 3] ( [account] ) en “ [bijnaam] ”( [account] ) deel van uitmaken een transport van Valencia naar de haven van Romo in Denemarken besproken. Daar kan veilig gelost worden. [verdachte] lijkt zeggenschap over dit transport te hebben, omdat zijn toestemming vanuit de Penitentiaire Inrichting gegeven moet worden voor de finale "GO". [medeverdachte 1] zal zijn broer op maandagmorgen bezoeken en hem vragen of het goed is dat ze verder gaan. Ook wordt aan “ [account] ” gevraagd of al met “our brother” gesproken is over de procentuele verdeling. Hierop wordt bevestigend geantwoord. Door [medeverdachte 1] wordt terugkoppeling gegeven na zijn bezoek aan [verdachte] : “Denemarken akkoord zegt broer”.
In de chat volgt een aantal berichten die gaan over de bemanning (Zweedse crew). De ‘vessel’ vaart onder Baltische vlag en ligt in Valencia. De bemanning vaart de boot terug naar Scandinavië. Er wordt gesproken over het laadpunt, waarvan door [medeverdachte 3] gezegd wordt dat hij dat gaat regelen. Ook moet een besluit genomen worden over welke route ze gaan varen (door het Kanaal of boven de eilanden) en wordt gevraagd of er gevaren wordt met AIS (gps voor boten) aan boord en of er uitlaadmogelijkheden op het water zijn.
Al met al kan de rechtbank de voornoemde Sky- berichten niet anders interpreteren dan dat daaruit volgt dat verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich in de ten laste gelegde periode bezighielden met de invoer en doorvoer van soft- en harddrugs. Verder blijkt uit de PGP-berichten in samenhang bezien met de bezoekgegevens van [verblijfplaats] dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in 2016 in ieder geval op de hoogte waren van de gestolen stash hash in Amersfoort en dat [verdachte] daarmee te maken had.
Onderzoek aangetroffen telefoons
Onderzoek aan telefoon aangetroffen de in woning van [verdachte]
Op 8 juni 2020 is de woning van [verdachte] aan de [adres] doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een telefoon, Samsung G960F, in beslag genomen. Dat de telefoon in gebruik was bij [verdachte] leidt de rechtbank af uit het volgende:
- de gebruikersnaam van de telefoon is [gebruikersnaam 4] ;
- als gekoppeld e-mailadres staat vermeld [e-mailadres] ;
- op de telefoon staan heel veel foto's van een persoon die de politie herkent als [verdachte] en/of van personen die de politie herkent als leden van zijn gezin;
- in verschillende WhatsAppgesprekken geeft de gebruiker zijn naam [naam 2] / [verdachte] , of geeft zíjn e-mailadres [e-mailadres] ;
- uit afgeluisterde gesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat is gekoppeld aan de in beslag genomen telefoon, blijkt dat dit nummer in gebruik is bij [verdachte] . [73]
De hiernavolgende in de telefoon aangetroffen gesprekken en afbeeldingen brengt de rechtbank in verband met de handel in verdovende middelen.
Gesprekken
In het toestel van [verdachte] is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met een contactpersoon, gebruik makend van een Marokkaans telefoonnummer. Op 21 juli 2019 stuurt dit contact een aantal afbeeldingen en filmpjes aan [verdachte] van hennepvelden in de bergen. [74]
Op 28 augustus 2019 stuurt dit contact een bericht aan [verdachte] over kilo’s opbrengst van de hennepsoorten “love”, “ladyk” en “hawaii’. [75] Op 2 februari 2020 stuurt [verdachte] de filmpjes van dit contact door aan een derde. Die derde vraagt [verdachte] vervolgens om een sample. [76] Ook geeft deze persoon op zijn beurt aan dat hij grote hoeveelheden hennepzaden kan leveren voor [verdachte] . [verdachte] vraagt om 500.000 zaden. Vervolgens ontvangt [verdachte] een link naar een website “ [website] ”. Dit is een website waar in bulk hennepzaden kunnen worden besteld. [77]
Afbeeldingen
In de telefoon zijn verder de volgende afbeeldingen aangetroffen die de rechtbank redengevend vindt:
- een foto van meerdere zakken hennepzaad en een foto van een handgeschreven notitie. In de notitie staan bekende hennepsoorten (zie: [website] ). De soorten: Amnesia’, “Blue Berry”, “Kritikal”, “AK47” en “Bubblegum” zijn ook genoemd in de voornoemde chat met de derde die [verdachte] hennepzaden aanbiedt; [78]
- een foto van een tweede handgeschreven notitie met aantallen en namen van de hennepsoorten “Bubblegum”, “x Critical”, “Amnesia”, “Critical x Jack X”; [79]
- een screenshot van een Google zoekopdracht naar [bedrijf] . Uit onderzoek in het politiesysteem blijkt dat op het adres van [bedrijf] , [adres] , een growshop is gevestigd die materialen voor hennepkweek levert; [80]
- ten slotte een foto van een vrachtwagen met een verborgen ruimte. [81]
Onderzoek aan telefoon aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1]
Op 16 juli 2020 is de woning aan de [adres] doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een telefoon, IPhone, in beslag genomen. Op basis van het volgende stelt de rechtbank vast dat de telefoon in gebruik was bij [medeverdachte 1] :
- in meerdere chats op de IPhone wordt de gebruiker [gebruikersnaam 2] genoemd;
- het e-mailadres “ [e-mailadres] ” staat onder de naam van [medeverdachte 1] in de IPhone;
- in de IPhone staan verschillende documenten op naam van [medeverdachte 1] . [82]
Een van de in de telefoon aangetroffen chatgesprekken is een gesprek waaraan [medeverdachte 1] deelneemt op 14 juli 2019. In dat gesprek schrijft [medeverdachte 1] : “En kan kan je langs [bijnaam] rijden 20 euro wiet bij hem pakken hij verkoopt zeg maar voor mij”. De rechtbank legt het bericht zo uit dat [bijnaam] in ieder geval ook wiet verkoopt voor [medeverdachte 1] en gaat voorbij aan de door verdachte hieraan op zitting gegeven uitleg dat alleen sprake was van aankoop van wiet bij [bijnaam] voor eigen gebruik. [83]
Onderzoek aan de telefoon aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2]
Op 16 juli 2020 is de woning aan de [adres] doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een telefoon, IPhone XS Max, in beslag genomen. Op basis van de volgende omstandigheden stelt de rechtbank vast dat die telefoon in gebruik was bij [medeverdachte 2] :
- de gebruikersnaam van de telefoon is ‘IPhone van [medeverdachte 2] ’;
- als Apple ID wordt gebruikt: [e-mailadres] ;
- het telefoonnummer in de telefoon is het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . [84]
Tijdens de terechtzitting heeft [medeverdachte 2] ook bevestigd gebruik te hebben gemaakt van de voornoemde telefoon.
In de telefoon is een Whatsappgesprek aangetroffen tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] waarin [verdachte] op 28 april 2020 aan [medeverdachte 2] vraagt “of hij een prijs kan vragen voor vier persen van het merk Rosin”. Uit onderzoek blijkt dat persen van Rosin onder meer worden gebruikt voor het persen van hasj. [85]
Onderzoek aan de telefoon aangetroffen in woning van [medeverdachte 3]
Bij de bespreking van de in de woning van [medeverdachte 3] en in het voertuig bij de woning aangetroffen notitieboekjes heeft de rechtbank al vastgesteld dat in de woning ook een telefoon is aangetroffen, die op dat moment bij [medeverdachte 3] in gebruik was. In de telefoon is een gesprek via de applicatie Signal met de contactpersoon “ [bijnaam] .” aangetroffen. In het gesprek stuurt “ [bijnaam] .” op 20 april 2020 een filmpje van een bruin blok verpakt in plastic en met aan weerszijden een logo. Het blok heeft de uiterlijke kenmerken van een blok hasj. ‘ [bijnaam] .’ stuurt een bericht met de tekst “vraag wat de prijs is”. [86]
Tussenconclusie
Het voorgaande laat zien dat de belastende feiten en omstandigheden die volgen uit de verklaringen van de Letse getuigen, de onderzoeksresultaten in de Letse strafzaak, de aangetroffen notitieblokken, de verschillende PGP en Sky ECC-berichten en het op de telefoons van verdachten aangetroffen materiaal, op verschillende manieren met elkaar en de verschillende verdachten verbonden zijn. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachten zich in de ten laste gelegde periode vanuit verschillende rollen en in wisselende samenstellingen hebben beziggehouden met de internationale handel in hard – en softdrugs. Daarover werd grotendeels via afgeschermde middelen (PGP- en Sky-ECC) gecommuniceerd en werd in ieder geval in notitieblokken een handelsadministratie – en financiële administratie bijgehouden.
Voor zover de verdachten over deze omstandigheden hebben verklaard, kwamen die verklaringen er – kort gezegd - op neer dat zij óf niets met Letland en de handel in verdovende middelen te maken hebben gehad, óf alleen contact hadden met de Letse getuigen in verband met de (legale) handel in tweedehandskleding. Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en op grond van wat hiervoor gemotiveerd uiteen is gezet, verwerpt de rechtbank die lezingen.
Samengevat komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de verdachten, ieder met een eigen rol en gedurende de ten laste gelegde periode in wisselende samenstellingen en periodes, zich hebben beziggehouden met internationale drugstransporten in hard- en softdrugs.
Rollen
[verdachte] heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode aan het hoofd gestaan van een samenwerkingsverband tussen hem en de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Hij maakte gebruik van de applicatie Sky ECC om gesprekken over verdovende middelen te voeren, was het centrale aanspreekpunt en de opdrachtgever.
[medeverdachte 1] was om te beginnen geldkoerier. Toen zijn broer [verdachte] gedetineerd zat, verrichtte hij in april 2016 bovendien activiteiten in het kader van een weggenomen stash met hasj en gaf hij in juli 2020 instructies over het voortzetten van drugsactiviteiten (lijn Spanje-Denemarken). Hij maakte in de ten laste gelegde periode gebruik van PGP-en Sky ECC berichten om gesprekken over verdovende middelen te voeren. Tegen deze achtergrond gaat de rechtbank ervan uit dat ook hij de gehele ten laste gelegde periode tot 1 juli 2020 onderdeel heeft uitgemaakt van het samenwerkingsverband.
[medeverdachte 2] heeft een minder duidelijke rol dan de andere verdachten, maar komt om te beginnen naar voren in de administratie met betrekking tot de handel in verdovende middelen die bij [medeverdachte 3] is aangetroffen. Ook heeft hij [verdachte] in april 2016 in de [verblijfplaats] bezocht met onder andere [naam 6] terwijl tijdens dat gesprek is gesproken over de partij gestolen stash van [verdachte] . Verder vraagt [verdachte] hem in april 2020 via WhatsApp om persen voor hasj te regelen.
[medeverdachte 4] is tot midden 2018 als inlader betrokken geweest bij het samenwerkingsverband. Hij gaf ook geld voor reiskosten aan de drugskoerier. De rechtbank gaat bij midden 2018 uit van juli 2018. Verder was hij ervan op de hoogte dat uit een stash in Amersfoort hasj van [verdachte] was weggenomen in april 2016.
[medeverdachte 3] is vanaf midden 2018 als inlader betrokken bij het samenwerkingsverband. Hij geeft ook geld voor reiskosten aan de drugskoerier. De rechtbank gaat bij midden 2018 uit van 1 juli 2018. Verder was hij in ieder geval de houder van de handelsadministratie en maakte hij gebruik van de applicatie Sky ECC om gesprekken over verdovende middelen te voeren.
Slotsom deelname criminele organisatie met oogmerk Opiumwetfeiten
Tegen deze achtergrond was in de ten laste gelegde periode naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatie die het oogmerk had op de in-en doorvoer van grote hoeveelheden soft- en harddrugs, zoals bedoeld in art. 11a (oud)/ art. 11b van de Opiumwet. Die organisatie bestond in ieder geval uit de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Tussen hen was sprake van een samenwerkingsverband met een voldoende mate van duurzaamheid en structuur. De taken waren duidelijk verdeeld en het verband heeft in wisselende samenstellingen (wat betreft deelname door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) de gehele ten laste gelegde periode bestaan.
Ten aanzien van [medeverdachte 2] geldt dat zijn rol binnen het verband minder duidelijk te omschrijven is dan de rol van de andere verdachten. Voor de rechtbank staat echter voldoende vast dat hij op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode weet heeft gehad van de handel in drugs door de andere verdachten (en daarmee weet had van het oogmerk van de organisatie) en met zijn handelen in ieder geval hand- en spandiensten heeft verricht. Ook zonder een formeel afgebakende taak is hiermee sprake van deelneming. Dat de andere verdachten bij de handel in verdovende middelen meer concrete handelingen hebben verricht en of een belangrijkere rol hebben ingenomen dan [medeverdachte 2] , doet hieraan niet af.
Dat de organisatie het oogmerk had op het plegen van Opiumwetdelicten volgt om te beginnen uit het in Letland onderschepte transport, de inhoud van de afgeschermde communicatie van de verdachten en de aangetroffen afgeschermde administratie. Verder wijst de rechtbank in dit kader op de lange periode waarover de handelingen van de verdachten hebben plaatsvonden.
Al met al hebben alle verdachten een bijdrage geleverd aan het samenwerkingsverband en zo bezien dus deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
5.4.1.2 Organisatie gericht op witwassen
Daarnaast is aan de verdachten die gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank hebben samengewerkt bij de handel in verdovende middelen – kort gezegd – ook ten laste gelegd dat zij hebben deelgenomen aan een bedrijvenstructuur gericht op witwassen. De bedrijven [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] zouden ook als rechtspersonen hebben deelgenomen aan de criminele organisatie.
De rechtbank vindt niet dat alle door de politie als verdacht aangemerkte geldstromen als witwastransacties kunnen worden aangemerkt. Daarbij is om te beginnen van belang dat de rechtbank uitgaat van een situatie waarin binnen de ‘ [bedrijfsnaam] ’-bedrijvenstructuur ook legale activiteiten plaatsvonden. Verder is sprake van geldstromen afkomstig van derden die de bedrijvenstructuur in worden gebracht, terwijl de herkomst van die gelden onvoldoende onderzocht is om vast te kunnen stellen dat die gelden afkomstig waren van enig misdrijf. Dat de bedrijfsadministratie binnen de structuur niet op orde was, levert verder op zichzelf niet al voldoende bewijs voor witwassen. Ten aanzien van de hiernavolgende geldstromen vindt de rechtbank witwassen
welbewezen. Daarbij komt ook een samenwerkingsverband naar voren tussen de verdachten en rechtspersonen (bedrijvenstructuur).
Beoordelingskader
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten in de ten laste gelegde periode
hebben samengewerkt bij de handel in verdovende middelen. Omdat het transport van 30 augustus 2019 is onderschept en de rechtbank verder niet kan vaststellen waar en wanneer andere transporten in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden, vindt de rechtbank de algemene vaststelling dat in verdovende middelen werd gehandeld onvoldoende om van een concreet (grond) misdrijf uit te gaan op basis waarvan gelden zouden zijn witgewassen. Om die reden maakt de rechtbank gebruik van het beoordelingskader uit het ‘6-stappen-arrest’. [87]
Rollen verdachten in bedrijvenstructuur
De rechtbank stelt op basis van de uittreksels van de Kamer van Koophandel [88] om te beginnen in chronologische volgorde het volgende vast over de bedrijven en de rollen van verdachten in die bedrijven.
Op 4 november 2009 is [verdachte] enig aandeelhouder en directeur van [bedrijf] geworden.
Op 15 april 2015 is [bedrijf] opgericht, met [bedrijf] als bestuurder/directeur.
Op 10 september 2015 is [bedrijf] enig aandeelhouder van [bedrijf] geworden.
Op 16 december 2015 is [bedrijf] (handelsnaam [bedrijf] ) opgericht, met [bedrijf] als enig aandeelhouder en directeur.
Op 23 december 2016 is [bedrijf] opgericht, met [medeverdachte 4] als bestuurder.
Op 28 juni 2017 is [bedrijf] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [bedrijf] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 10 november 2017 is [verdachte] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [medeverdachte 1] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 31 december 2017 is [bedrijf] bewaarder van boeken en bescheiden van [bedrijf] geworden.
Op 2 januari 2018 is [bedrijf] uitgeschreven uit het handelsregister. Het bedrijf is ontbonden en opgehouden te bestaan per 31 december 2017.
Op 6 april 2018 is [medeverdachte 1] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [verdachte] bestuurder/directeur van [bedrijf] geworden.
Op 11 juni 2018 is [bedrijf] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [bedrijf] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 22 oktober 2018 is [bedrijf] uit functie getreden als directeur van [bedrijf] en is [naam 7] directeur van [bedrijf] geworden.
Op 6 maart 2019 is [naam 7] uit functie getreden als directeur van [bedrijf]
Op 7 mei 2019 is [medeverdachte 3] bestuurder van [bedrijf] geworden.
[medeverdachte 2] komt niet voor in de uittreksels van de Kamer van Koophandel. Op basis van zijn eigen verklaringen en die van [verdachte] kan wel worden vastgesteld dat hij een belangrijke rol had in [bedrijf] en vooral in [bedrijf] Zo heeft [medeverdachte 2] tijdens zijn politieverhoor op 16 juli 2020 zakelijk weergegeven verklaard dat “als hij werk doet bij [naam 2] [bedrijf] de overkoepelende maatschappij is”. En “Als [verdachte] hem vroeg wat te doen voor [bedrijf] dan deed hij dat”. [89] Verder stelt de rechtbank vast dat hij bij [bedrijf] werkte, contante gelden heeft gestort op de bankrekeningen van [bedrijf] [90] en contact had met de boekhouder. [91] Verder deed hij “alles in overleg met [naam 2] ”. Als [verdachte] afwezig was, belde hij hem voor afstemming. [92] Verder heeft [medeverdachte 2] tijdens zijn verhoor zelf verklaard dat hij in het begin een werknemersovereenkomst had met [bedrijf] en daarna op factuurbasis heeft gewerkt voor [bedrijf] [93] Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [medeverdachte 2] verklaard “de centrale man bij [bedrijf] ” te zijn geweest. [94]
[verdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 9 juni 2020 verklaard dat hij de directeur van [bedrijf] was. [95] [medeverdachte 2] hield hem meestal op de hoogte via e-mail en telefonisch als hij in het buitenland verbleef. [96]
[medeverdachte 3] heeft ten slotte verklaard dat [medeverdachte 2] af en toe bij hem op de zaak (de rechtbank begrijpt: [bedrijf] ) kwam en hem heeft geholpen met de administratie. [97]
Witwashandelingen binnen bedrijvenstructuur
[bedrijf]
Witwastransactie: contante stortingen ad € 11.000, - in verband met fictieve verkoop leer
Op 9 oktober 2015 zijn contante stortingen van € 6.000, - en € 5.000, - op de bankrekening van [bedrijf] gedaan. [98] In het licht van het voornoemde stappenplan, komt de rechtbank bij gebrek aan een concreet gronddelict wel tot een gerechtvaardigd witwasvermoeden.
In de in beslag genomen map met daarop vermeld “verkoop leer”, die op de bedrijfslocatie van [bedrijf] aan de [adres] is aangetroffen, werd een A4-tje [99] aangetroffen. Dit document is ook aangetroffen op de computer, in beslaggenomen op de bedrijfslocatie:
Uit dit document volgt dat een factuur voor ‘leer’ gedateerd is op 11 augustus 2015. Dit komt overeen met de in de administratie aangetroffen inkoopfactuur van [naam 8] [101] voor (onder meer) een partij leer. Het document vermeldt dat de eerste contante storting à € 11.000, - in verband met de factuur op 9 oktober 2015 is gedaan. Dit komt overeen met de hiervoor vermelde contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf] op die datum. De contante stortingen op 9 oktober 2015 worden in de administratie dus kennelijk verantwoord als verkoop van leer, gerelateerd aan de inkoop van een partij leer bij [naam 8] .
De rechtbank stelt echter vast dat de contante stortingen op 9 oktober 2015 niet de contante inkomsten van de verkoop van leer uit de partij van [naam 8] kunnen zijn. Uit correspondentie en transportdocumentatie (o.a. een vrachtbrief) [102] volgt dat de overdracht van de partij leer van [naam 8] eerst op 15 oktober 2015 plaatsvindt. [103] Dit betekent dus dat de ontvangst van de leren kledingstukken pas plaatsvindt ná de voornoemde contante stortingen ad € 11.000,- . Ondersteuning voor deze onjuiste financiële verantwoording in de administratie van [bedrijf] vindt de rechtbank in valse kwitanties met betrekking tot de verkoop van leer die ook in de administratie van [bedrijf] zijn aangetroffen.
Voor contante verkopen van leren kledingstukken zijn bonnen opgemaakt, die zien op de periode 13 augustus 2015 tot en met 14 oktober 2015. De totale contante verkoop van leren producten, zoals die volgt uit die aangetroffen kaskwitanties, zou € 11.925, - bedragen. [104] Nu de partij leer echter pas op 15 oktober 2015 is geleverd, kunnen deze verkoopbonnen dus niet zien op de verkoop van dat leer. De gang van zaken bij het opmaken van de kwitanties, ondersteunt dat het valse kwitanties zijn. Getuige [getuige 4] , die voor [verdachte] bij [bedrijf] werkte [105] toen [medeverdachte 2] daar bedrijfsleider/manager was, [106] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] haar heeft gevraagd om de kwitanties op te maken en dat zij geen idee heeft waarom het zo gegaan is. [107] [medeverdachte 2] heeft overigens bij de politie [108] en ter zitting [109] verklaard dat hij op de hoogte was van het opstellen van de facturen en dat deze met terugwerkende kracht zijn opgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat de kwitanties kennelijk zijn opgemaakt om de ware herkomst van de contante stortingen te verhullen. De omstandigheid dat [verdachte] als directeur van [bedrijf] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij het opstellen van de kwitanties, terwijl zij destijds ook deelnamen aan een criminele organisatie gericht op (internationale) handel in verdovende middelen, versterkt het vermoeden dat het gestorte geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben ter zitting verklaard dat de contante inkomsten die ten grondslag lagen aan de contante stortingen van € 11.000, kunnen worden verklaard door verkopen van ‘samples’ van de partij leer die al eerder werden geleverd. Daarbij hebben zij niet verklaard over het moment waarop die samples zouden zijn geleverd, noch waaruit die samples meer specifiek bestonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een concrete, min of meer verifieerbare verklaring waarmee het vermoeden van witwassen is weerlegd of nader kan worden onderzocht. Om die reden sluit de rechtbank met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van de gelden uit.
Door dit geld te storten op de bankrekening van [bedrijf] en daarbij valse kwitanties op te stellen, is de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld.
Witwastransactie: girale betalingen ad € 12.000, - door [bedrijf] aan [bedrijf]
Verder vindt de rechtbank dat ten aanzien van vijf betalingen door [bedrijf] op bankrekeningen van [bedrijf] sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Het gaat om vier betalingen van € 2.500, -, die op 16 maart 2017 zijn geboekt. De vijfde betaling van € 2.000, - is geboekt op 24 maart 2017. [110]
Ten aanzien van die vijf facturen aangetroffen in de administratie van [bedrijf] en geadresseerd aan [bedrijf] is opmerkelijk dat ze zijn betaald op 24 maart 2017 en dus vóórdat de facturen met bovengenoemde bedragen zijn opgemaakt; namelijk op 27 maart 2017. [111]
Verder valt op dat de facturen volgens de omschrijving zien op “project management fee” voor de maanden maart, april, mei, juni en juli 2017. [112] In de administratie van [bedrijf] is echter niets aangetroffen dat te maken heeft met projecten door [bedrijf] voor [bedrijf] [113]
Ook is opmerkelijk dat [medeverdachte 4] , volgens Kvk -gegevens oprichter en destijds bestuurder van [bedrijf] , [114] heeft verklaard dat er geen bedrijfsactiviteiten (personenvervoer) bij [bedrijf] hebben plaatsgevonden. [115] Omdat het taxibedrijf niet beschikte over een auto, waren er volgens hem ook geen inkomsten.
Voorts is uit bankafschriften van [bedrijf] (in beslag genomen op de bedrijfslocatie van [bedrijf] ) gebleken dat voorafgaand aan de overboekingen de bankrekening van [bedrijf] is gevoed met een contante storting van € 10.000, - op 1 februari 2017. [116]
Ten slotte is van belang [medeverdachte 4] ’s verklaring dat [medeverdachte 2] de boekhouder was van [bedrijf] en een bankpas van het bedrijf had. [117]
Van de verdachten hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] hierover verklaringen afgelegd, die er – kort gezegd - op neer komen dat [medeverdachte 2] destijds via [bedrijf] veel artiesten “rondreed” in verband met verschillende events en zo het idee geboren werd om een eigen vervoersdienst op te zetten. De betalingen door [bedrijf] aan [bedrijf] zouden te maken hebben met “klanten, de website en kleding”. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar. Bovendien zijn die verklaringen in het licht van de voornoemde volgordelijkheid van betalingen, het daarna opstellen van facturen met daaropvolgende werkzaamheden voor in de toekomst, hoogst onwaarschijnlijk. Met de gegeven verklaringen is het vermoeden van witwassen dan ook niet weerlegd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat het door [bedrijf] aan [bedrijf] betaalde geld uit misdrijf afkomstig is. Door het geld over te maken op de bankrekening van [bedrijf] onder de vermelding “project management fee”, is de werkelijke aard en herkomst van het geld bovendien verhuld.
Witwastransactie: contante stortingen ad € 355.940,- aan op rekening van [bedrijf]
Uit analyse van de bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] op naam van [bedrijf] over de periode van 9 oktober 2015 tot en met 22 januari 2020 kan worden afgeleid dat in totaal € 355.940,- aan contant geld is gestort. Die stortingen zijn gedaan met onder meer 61 biljetten van € 500, -, 15 biljetten van € 200, - en 358 biljetten van € 100, -. [118]
De rechtbank vindt het opmerkelijk dat contante geldstromen van een dergelijke omvang door de onderneming lopen en vindt de grootte van de coupures en niet bij de aard van de onderneming passen. [bedrijf] is immers – kort samengevat – een bedrijf dat zich bezighoudt met im- en export van groot- en detailhandel in kleding, in- en verkoop van horloges, holding- en financieringsactiviteiten. Daarbij komt dat in de administratie onvoldoende onderbouwing gevonden wordt voor een legale herkomst van de contante geldbedragen. Verder was in de periode van de contante stortingen [verdachte] de directeur van [bedrijf] . Ook [medeverdachte 2] had een belangrijke (financiële) rol in het bedrijf. Zo stortte ook hij bijvoorbeeld contant geld op de bankrekening van [bedrijf] . [verdachte] en [medeverdachte 2] namen in de periode waarin de contante stortingen zijn gedaan deel aan een criminele organisatie gericht op (internationale) handel in verdovende middelen, zoals ook volgt uit dit vonnis. Wat betreft het gebruik van biljetten van € 500, -, € 200, - en € 100, -, verdient mede in dit licht opmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100, - en van hogere bedragen in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben verklaringen afgelegd over de herkomst van de grote hoeveelheden contant gestorte gelden. Deze verklaringen houden kort gezegd in dat kort voor de ten laste gelegde periode veel contant geld is verdiend door de hype rondom het bedrijf ‘ [bedrijf] ’. De contante inkomsten uit ‘ [bedrijf] ’ zouden vervolgens in [bedrijf] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf] ) zijn gestopt, waardoor de jaaromzet van [bedrijf] uitkwam op 300.000 tot 400.000 euro. [119] Met deze verklaring hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] geen verklaring gegeven voor het bedrag van € 355.940,- aan contante stortingen op rekening van [bedrijf] Zelfs als [verdachte] en [medeverdachte 2] hiermee bedoeld hebben dat de contante inkomsten uit ‘ [bedrijf] ’ volledig op rekening van [bedrijf] zijn gestort, is daarmee nog geen sprake van weerlegging van het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen. Deze verklaringen zijn immers onvoldoende concreet en verifieerbaar. Alles bij elkaar genomen is het vermoeden van witwassen via [bedrijf] dan ook niet weerlegd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat ook dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Door het geld op de bankrekening van één van de bedrijven binnen de structuur te storten, is de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld.
Witwastransactie: contante stortingen ad € 437.819,66 op rekening van [bedrijf]
Uit de analyse van de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [bedrijf] over de periode 4 januari 2016 tot en met 22 januari 2020 blijkt dat in deze periode in totaal € 437.819,66 aan contanten is gestort. [120] Die stortingen zijn gedaan met onder meer 42 biljetten van € 500, -, 6 biljetten van € 200, - en 352 biljetten van € 100, - . [121] Daarbij is opmerkelijk dat op 2 juni 2016, 6 juni 2016, 3 maart 2017 en 2 juni 2017 in totaal 36 biljetten van € 500, - zijn gestort. [122] De bedrijfsvoering van [bedrijf] betrof - kort gezegd een slagersbedrijf voor de groothandel en particulieren.
Contante geldstromen van een dergelijke omvang en coupures van € 100, - en groter, zonder voldoende onderbouwing voor een legale herkomst in de administratie van het bedrijf, leveren naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. In de periode waarbinnen de contante betalingen werden gedaan had [verdachte] als directeur de leiding tot 28 juni 2017 en van 11 juni 2018 tot 22 oktober 2018. [medeverdachte 3] was vanaf 7 mei 2019 de directeur van [bedrijf]
Hieruit volgt weliswaar dat het grootste deel van de contante stortingen heeft plaatsgevonden vóórdat [medeverdachte 3] als directeur aantrad (tot maart 2019 ging het in ieder geval al om € 355.209,-) en de contante stortingen met coupures van € 500, - ook van daarvoor zijn. [123] De rechtbank stelt daarnaast echter vast dat ook in de periode waarin [medeverdachte 3] directeur was, en dus niet alleen in de periode van juli 2019 tot en met september 2019, sprake is geweest van substantiële contante stortingen. [medeverdachte 3] heeft als verklaring voor de contante betalingen en ontbrekende inkoop aangevoerd dat in de zomer van 2020 de pinautomaat een periode stuk is geweest en hij grote voorraden op wilde maken voordat hij weer zou gaan inkopen. [verdachte] heeft het grote succes van [bedrijf] beschreven door te wijzen op het uitvinden van de “Hema halal-rookworst” en klanten uit de horeca aangevoerd als verklaring voor de vele contante betalingen, mede in biljetten van € 500, - .
De rechtbank vindt deze verklaringen onvoldoende concreet en/of verifieerbaar. Het witwasvermoeden bij [bedrijf] door zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] (in de periode van mei 2019 tot en met 1 juli 2020) is daarmee niet weerlegd. Dit leidt tot de slotsom dat het voornoemde geldbedrag van € 437.819,66 niet anders dan van misdrijf afkomstig kan zijn geweest.
Door dit geld op de bankrekening van een bedrijf te storten, is de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld.
[bedrijf]
De officieren van justitie hebben in het kader van het oogmerk witwassen door de bedrijvenstructuur als witwastransactie ook naar voren gebracht het in de ten laste gelegde door [verdachte] contant op de bankrekening van [bedrijf] storten van in totaal € 155.030,00. De rechtbank vindt de omstandigheid dat [verdachte] erkent in 2015 dit bedrag te hebben gestort in onder meer 61 biljetten van € 500, -, twee biljetten van € 200, - en 663 biljetten van € 100, - zonder meer leiden tot een vermoeden van witwassen. Daarbij is van belang dat verdachte in de periode waarin de stortingen zijn gedaan ook deelnam aan een criminele organisatie die handelde in verdovende middelen. De verklaring die [verdachte] echter voor de herkomst van de gelden heeft gegeven en met stukken is onderbouwd, vindt de rechtbank echter concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. [124] Nu daarnaar geen onderzoek is gedaan kan niet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van de gelden worden uitgesloten. Anders dan de officieren van justitie, vindt de rechtbank deze contante stortingen door [verdachte] op rekening van [bedrijf] niet redengevend voor het oogmerk witwassen door de bedrijvenstructuur.
Onderlinge overboekingen binnen [bedrijf]
Ten slotte vindt de rechtbank redengevend voor een bedrijvenstructuur gericht op witwassen dat in de ten laste gelegde periode tussen de bedrijven hangend onder de holding [bedrijf] grote geldbedragen werden over- en doorgeboekt.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat ‘ [bedrijf] ’ een jaaromzet had van € 300.000,- tot € 400.000,- en dat hijzelf de bankrekening van [bedrijf] voedde met € 155.030,00 aan contante stortingen uit privégelden. [125] Vervolgens blijkt uit onderzoek dat [verdachte] op verschillende momenten tussen 2015 en mei 2019 salaris ontving van [bedrijf] voor zijn werkzaamheden als directeur/ grootaandeelhouder. [126]
Verder ontving [bedrijf] in de ten laste gelegde periode op verschillende momenten gelden van dochtermaatschappijen [bedrijf] en [bedrijf] Uit de jaarrekening van 2015 van [bedrijf] volgt bijvoorbeeld een ‘management-vergoeding’ door [bedrijf] van € 30.000,- euro. [127] Daarnaast is sprake van niet gespecificeerde overboekingen door [bedrijf] zoals die van 9 december 2016 ad € 14.132,- [128] en van 12 augustus 2019 ad € 10.000,- . [129] Op rekening van [bedrijf] werd in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 437.819,66 aan contanten gestort en daarvan vervolgens een bedrag van in totaal €185.824,- giraal overgeschreven aan [bedrijf] , [bedrijf] en aan [verdachte] . [130] Uit de bewezenverklaarde witwastransacties volgt ook dat [bedrijf] giraal de rekening van [bedrijf] voedde.
De rechtbank stelt dan ook vast dat in de ten laste gelegde periode de dochtermaatschappijen elkaar en de (moeder)holding [bedrijf] hebben gevoed met verschillende geldstromen.
Tussenconclusie
De rechtbank komt al met al op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot de volgende vaststellingen.
De bedrijven [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] en [bedrijf] maken onderdeel uit van een bedrijvenstructuur. Sinds de oprichting van [bedrijf] is [bedrijf] de bestuurder van dit bedrijf. [bedrijf] is bij de oprichting van [bedrijf] betrokken en op 16 december 2015 de bestuurder van dit bedrijf en blijft dat tot 28 juni 2017. In de periode van 11 juni 2018 tot 22 oktober 2018 is [bedrijf] weer de bestuurder van [bedrijf] Per 31 december 2017 is [bedrijf] bewaarder van boeken en bescheiden van [bedrijf] geworden. In de ten laste gelegde periode zijn [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] betrokken bij witwastransacties.
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn als volgt betrokken bij de witwastransacties in deze bedrijven:
[bedrijf]
[verdachte] is het overgrote deel van de ten laste gelegde periode bestuurder van [bedrijf] [medeverdachte 1] is dat in de periode van 10 november 2017 tot 6 april 2018. [medeverdachte 2] heeft gewerkt voor [bedrijf] Er kunnen geen witwastransacties in het bedrijf [bedrijf] worden vastgesteld.
[bedrijf]
[verdachte] is via [bedrijf] ook betrokken geweest bij [bedrijf] [medeverdachte 2] heeft gewerkt voor [bedrijf] In de ten laste gelegde periode is binnen [bedrijf] sprake van witwastransacties. Bij één van die witwastransactie is ook het bedrijf [bedrijf] betrokken. [medeverdachte 4] is dan de bestuurder van dat bedrijf.
[bedrijf]
[verdachte] is via [bedrijf] in de periodes van 16 december 2015 tot 28 juni 2017 en van 11 juni 2018 tot 22 oktober 2018 betrokken geweest bij [bedrijf] [medeverdachte 3] is op 7 mei 2019 bestuurder van [bedrijf] geworden. Ook in het bedrijf [bedrijf] is tijdens de ten laste gelegde periode sprake van witwastransacties.
Deelneming door natuurlijke personen
Aldus stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de feitelijk leidinggever was die het binnen de organisatie en de bedrijvenstructuur voor het zeggen had en de andere verdachten aanstuurde. Daarmee heeft hij feitelijk leidinggegeven aan het strafbare handelen van de verschillende rechtspersonen en aan de deelname daarvan binnen het criminele samenwerkingsverband. [medeverdachte 1] heeft hem daar gedurende een periode als directeur van [bedrijf] in waar genomen. [medeverdachte 2] deed binnen de [bedrijf] wat [verdachte] van hem vroeg, betaalde rekeningen voor [bedrijf] , beschikte over een bankpas van [bedrijf] , stortte contante geldbedragen af op rekeningen van de B.V.s, onderhield contact met de boekhouder, was betrokken bij de administratie van [bedrijf] en bij het valselijk opmaken van inkoopfacturen binnen [bedrijf] zodat hij ook zelf betrokken was bij concrete witwashandelingen van de organisatie. Ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren vanwege hun rol als bestuurder van [bedrijf] respectievelijk [bedrijf] in de ten laste gelegde periode betrokken bij concrete witwastransacties.
Dat de andere verdachten binnen de bedrijvenstructuur concretere handelingen hebben verricht dan [medeverdachte 1] of anders dan [medeverdachte 1] zelf betrokken waren bij witwashandelingen, doet aan zijn ‘deelneming’ niet af. Deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband moet voor iedere betrokkene op zichzelf worden beoordeeld en daarvoor is niet vereist dat vast komt te staan dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk heeft samengewerkt met de andere verdachten die deel uit maakten van de organisatie. De rechtbank gaat ervan uit dat de organisatie gericht op de handel in verdovende middelen direct verband hield met de organisatie die het criminele verkregen geld moest witwassen. Nu [medeverdachte 1] de gehele ten laste gelegde periode ook deel heeft uitgemaakt van het samenwerkingsverband dat handelde in verdovende middelen, gaat de rechtbank ervan uit dat hij als directeur van [bedrijf] , één van de aan de organisatie deelnemende rechtspersonen, ook weet heeft gehad van de witwashandelingen binnen de bedrijvenstructuur. In dat licht is zijn bijdrage aan het samenwerkingsverband in de rol van tijdelijk directeur van [bedrijf] voldoende substantieel.
Deelneming door rechtspersonen
[bedrijf]
Op basis van de hiervoor beschreven onderlinge geldstromen tussen de moederholding [bedrijf] en de dochtermaatschappijen en de salarisbetalingen vanuit [bedrijf] aan [verdachte] , stelt de rechtbank vast dat [bedrijf] niet alleen de holding van de bedrijvenstructuur was, maar daarbinnen ook daadwerkelijk financiële bedrijfsvoering plaatsvond. Die onderlinge overboekingen en salarisbetalingen zorgden voor een sterke verwevenheid tussen de verschillende dochtermaatschappijen. Anders dan door de raadslieden is betoogd, was dus geen sprake van een ‘lege holding’ waar geen bedrijfsactiviteiten in plaatsvonden. De rechtbank stelt dan ook vast dat [bedrijf] niet alleen op papier, maar ook feitelijk onderdeel uit van de structuur aan rechtspersonen die door [verdachte] en de zijnen was opgezet om crimineel verkregen gelden wit te wassen. Vanwege die financiële verwevenheid heeft [bedrijf] de gedragingen binnen de holding ondersteund die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie; het gewoontewitwassen door de onderliggende dochtermaatschappijen. Daarmee komt de rechtbank tot deelneming door [bedrijf] aan de criminele organisatie.
[bedrijf]
De rechtspersoon [bedrijf] kan op basis van de vastgestelde witwastransacties – verhullen van de herkomst van geldbedragen door geld contant te storten op de bankrekening van het bedrijf en verhullen van de herkomst van geldbedragen in de administratie (fictieve verkoop leer en fictieve management fees) – ook deelnemer aan de criminele organisatie worden aangemerkt. Die witwashandelingen waren financieel gunstig voor [bedrijf] , zijn binnen de normale bedrijfsvoering gepleegd, door iemand die hetzij uit hoofde van een dienstverband hetzij uit anderen hoofde werkzaam was ten behoeve van [bedrijf] Daarmee heeft dat bedrijf direct bijgedragen aan verwezenlijking van één van de oogmerken van de criminele organisatie, te weten witwassen.
[bedrijf]
De rechtbank merkt ook de rechtspersoon [bedrijf] op basis van de vastgestelde witwastransactie aan als deelnemer aan de criminele organisatie. De contante stortingen hebben [bedrijf] financieel begunstigd, zijn onder leiding van [verdachte] (via [bedrijf] ) door medewerkers of later door [medeverdachte 3] als bestuurder zelf gedaan, en pasten binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] . Zo bezien heeft het bedrijf direct bijgedragen aan verwezenlijking van het oogmerk witwassen.
Deelneming
De bewezenverklaarde financiële gedragingen die hebben geleid tot witwastransacties pasten steeds binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersonen. Die rechtspersonen waar de verdachten allemaal een rol in hadden, kenden op hun beurt weer een sterke onderlinge verwevenheid. Alle deelnemers hadden binnen het samenwerkingsverband een duidelijke rol, een eigen functie, taken en of verantwoordelijkheden. Onderaan de streep was steeds sprake van verbondenheid tussen één of meer natuurlijke personen en een van de genoemde rechtspersonen. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , en de rechtspersonen [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] maakten zo bezien allemaal onderdeel uit van het samenwerkingsverband.
Verhullen
Door de criminele inkomsten binnen de bedrijvenstructuur te brengen en door de overboekingen binnen de verschillende rechtspersonen zijn deze vermengd met de legale inkomsten en is de herkomst verhuld.
Gewoonte
Samengevat komt de rechtbank op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dan ook tot de conclusie dat de verdachten en de drie voornoemde rechtspersonen zich jarenlang hebben beziggehouden met het witwassen van grote geldbedragen met een criminele herkomst. Vanwege de duur van de ten laste gelegde en bewezenverklaarde periode, het aantal witwastransacties en de hoogte van de daarmee gemoeide bedragen, vindt de rechtbank ook bewezen dat de verdachten van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
5.4.1.3. Slotsom
De rechtbank is al met al van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachten en de rechtspersonen zodanig was dat zij allen hebben deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en 11b OW.
Bewezenverklaarde periodes
Ten aanzien van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt bewezen dat zij gedurende de gehele ten laste gelegde periode hebben deelgenomen aan de organisatie. Alhoewel [verdachte] op 8 juni 2020 als eerste verdachte werd aangehouden en vervolgens in detentie verbleef, gaat de rechtbank ervanuit dat hij, net zoals in 2016 desondanks, tot en met 1 juli 2020 de feitelijk leidinggevende van de organisatie is gebleven. Ten aanzien van [medeverdachte 4] stelt de rechtbank vast dat hij van 1 januari 2015 tot midden 2018 aan de organisatie heeft deelgenomen. Voor [medeverdachte 3] geldt dat zijn bewezen deelname wordt beperkt van 1 juli 2018 tot en met 1 juli 2020. Concluderend betekent dit dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] in de ten laste gelegde periode, in wisselende samenstellingen en gedurende verschillende periodes hebben deelgenomen aan een samenwerkingsverband, gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven en/of witwassen.
5.5
Feit 2 in zaak A: (gewoonte)witwassen via [bedrijf]
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het in zaak A onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde als (mede)pleger dan wel als feitelijk leidinggever of opdrachtgever witwassen van betalingen ad € 71.000, - door [bedrijf] aan [bedrijf] (eerste gedachtestreepje) en ad € 185.590, - van [bedrijf] aan [bedrijf] (tweede gedachtestreepje). Zonder nader onderzoek naar de herkomst van de gelden bij [bedrijf] en [bedrijf] is voor deze bedragen niet vast te stellen dat ze van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij komt dat het dossier ook aanwijzingen bevat dat door [bedrijf] aan [bedrijf] betalingen zijn gedaan voor leren kledingstukken; een legale transactie. Het door de politie gelegde verband tussen de betalingen door [bedrijf] en de aanschaf van een Audemars Piquet horloge voor
€ 68.000, - euro is verder onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de € 71.000,- betaald door [bedrijf] aan [bedrijf] van misdrijf afkomstig waren. Dat geldt ook voor de acht betalingen van in totaal € 185.590, - door [bedrijf] aan [bedrijf] Zo is er in dat geval bijvoorbeeld geen financieel onderzoek gedaan naar de inkomsten van [naam 9] , de eigenaar van het bedrijf [bedrijf] .
Hiervoor onder 5.4.1.2. heeft de rechtbank gemotiveerd dat ten aanzien van betalingen van € 11.000, - in verband met de fictieve verkoop van leer aan [bedrijf] (derde gedachtestreepje) en van € 12.000, - door [bedrijf] aan [bedrijf] (vierde gedachtestreepje) witwassen wel kan worden bewezen. Omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor medeplegen tussen verdachte, [bedrijf] en [medeverdachte 2] spreekt de rechtbank verdachte integraal vrij van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde. Dat geldt niet voor het subsidiair ten laste gelegde.
Subsidiair ten laste gelegde (witwassen via [bedrijf] als feitelijk leidinggevende)
De rechtbank komt ten aanzien van de onder het derde en vierde gedachtestreepje weergegeven witwastransacties tot een bewezenverklaring. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte als feitelijke leidinggever betrokken was bij de witwastransacties.
In dat kader is om te beginnen van belang dat de rechtbank eerder al vaststelde dat [bedrijf] een van de deelnemers aan de criminele organisatie is en [bedrijf] als rechtspersoon zelf betrokken was bij de twee voornoemde witwastransacties. Zo bezien is bij [bedrijf] sprake van daderschap. Vervolgens is de vraag of kan worden bewezen dat verdachte aan die transacties binnen [bedrijf] feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan moet niet alleen gekeken worden naar verdachtes juridische positie binnen [bedrijf] , maar ook naar zijn feitelijke positie en aldus zijn doen en laten binnen die rechtspersoon. Daarbij is redengevend, gedrag dat onmiskenbaar binnen onder het begrip feitelijk leidinggeven valt, maar kan ook gedacht worden aan het door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. In het feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijk leidinggever moet de verdachte dus ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zou voordoen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op wat in het kader van de criminele organisatie al is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij de door [bedrijf] begane strafbare feiten, dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen door [bedrijf] van de betalingen van
€ 11.000, - in verband met de fictieve verkoop van leer aan [bedrijf] en van
€ 12.000, - door [bedrijf] aan [bedrijf] Daarbij is van belang dat het verdachte was die het in oktober 2015 en maart 2017, de momenten waarop de witwastransacties plaatsvonden, ubo en directeur van [bedrijf] was en die B.V. op zijn beurt weer de bestuurder/directeur van [bedrijf] . Alhoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte zelf direct betrokken is geweest bij de bewezenverklaarde concrete witwastransacties, stelt de rechtbank vast dat uit verdachtes ter zitting afgelegde verklaring wel volgt dat hij destijds van de voornoemde transacties afwist. Eerder onder 5.4.1.2. is al naar voren gekomen dat er veel afstemming plaatsvond tussen verdachte en [medeverdachte 2] , ook wanneer verdachte in het buitenland verbleef. Nu verdachte bovendien degene was die het binnen de bedrijvenstructuur uiteindelijk voor het zeggen had en hij anderen daarbij aanstuurde, kan het niet anders dan dat hij ook opzet op de verboden transacties heeft gehad.
5.6.
Feit 3 in zaak A: Privé witwassen door verdachte
Onder 3 in zaak A is verdachte – kort gezegd - ten laste gelegd privé witwassen door contante stortingen voor een totaalbedrag van € 100.080, -. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij.
Beoordelingskader
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen, moet de rechtbank vaststellen dat de contant gestorte bedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft eerder ten behoeve van feit 1 bewezenverklaard dat verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat die organisatie zich bezighield met internationale handel in verdovende middelen. Die algemene vaststelling vindt de rechtbank onvoldoende om van een concreet (grond) misdrijf uit te gaan op basis waarvan gelden zijn witgewassen. Ook de bewezenverklaarde deelneming aan een organisatie gericht op witwassen is daartoe onvoldoende. Om die reden maakt de rechtbank bij de verdenking van ‘privéwitwassen’ gebruik van het beoordelingskader uit het ‘6-stappen-arrest’. Daarbij geldt dat de bewezenverklaarde deelname aan de criminele organisatie wel bijdraagt aan een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Nu op basis van het voorliggende dossier niet kan worden uitgesloten dat de contante stortingen op de privérekening van verdachte in de jaren 2017, 2018 en 2020 (een totaalbedrag van € 18.030, -) het gevolg zijn van eerder door verdachte zelf opgenomen geldbedragen, bestaat voor dat deel geen gerechtvaardigd witwasvermoeden.
Ten aanzien van het resterende bedrag ad € 82.050,- is daarvan wel sprake in het licht van de grootte van het bedrag en de veelal gebruikte biljetten van € 500, -,
€ 200, - en € 100, -. Daarbij wijst de rechtbank op de omstandigheid dat op 22 april 2015 bijvoorbeeld een bedrag van € 15.000,- euro geheel in coupures van € 500, - werd afgestort. [131] Verdachte heeft op zitting heeft verklaard de enige te zijn geweest die contante gelden op zijn rekening stortte.
Verdachte heeft over de herkomst van de gelden– kort samengevat –verklaard dat hij sinds 2008 een financieel geschil had met [bedrijf] en sinds 2012 met de Belastingdienst. Uit angst voor beslagen heeft hij ervoor gekozen om (een deel van) zijn contante inkomsten pas op zijn bankrekening te storten toen er in de loop van 2015 in ieder geval een oplossing met de Belastingdienst in zicht was. Toen werd duidelijk dat er een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst tot stand zou komen. De contante inkomsten die zijn gestort op de bankrekeningen betroffen:
- inkomsten van zijn op 5 december 2008 opgerichte eenmanszaak [bedrijf] (aan- en verkoop van auto’s);
- contante huurinkomsten vanaf 2011;
- een bedrag van ongeveer € 40.000,- tot € 50.000,- van [bedrijf] (
goodwill). [132]
Verdachtes verklaring met betrekking tot de herkomst van de contante geldbedragen is onderbouwd met stukken.
De rechtbank vindt de verklaring voor wat betreft de contante huurinkomsten vanaf 2011 en het bedrag van [bedrijf] concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Ter onderbouwing van de huurinkomsten is namelijk een overzicht over de jaren 2012 tot en met 2019 overgelegd, met vermelding van adressen, huurders en ontvangen huurinkomsten. Daaruit volgens zowel girale als contante huurinkomsten. Hierbij merkt de rechtbank op dat nu het witwasvermoeden is beperkt tot contante stortingen in 2015, de beschreven inkomsten over de jaren ná 2015 hierbij niet van belang zijn. Verder is het bedrag van [bedrijf] onderbouwd met overlegging van een huurovereenkomst, opgemaakt en ondertekend op 21 april 2015. Ook is [naam 6] , die dit bedrag zou hebben betaald aan verdachte, bij de rechter-commissaris op 18 april 2023 gehoord als getuige en in dat verhoor is de betaling van het bedrag aan verdachte bevestigd. De rechtbank stelt vast dat de gestelde contante huurinkomsten tot en met 2015 samen met het bedrag aan goodwill door [bedrijf] (betaald door [naam 6] ) ruimschoots uitkomen boven het bedrag van € 82.050,- ten aanzien waarvan het witwasvermoeden onder zaak A feit 3 moet worden weerlegd. Dit is ook nog het geval wanneer daarbij aanvullend rekening wordt gehouden met het bedrag ad € 155.030, - aan contante stortingen door verdachte op de rekening van [bedrijf] . Anders gezegd zijn de door verdachte gegeven verklaringen met betrekking tot de herkomst van de door hem contant gestorte bedragen op zowel zijn zakelijke als privérekening concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en ‘dekken’ zij het uit het dossier volgende totaalbedrag aan contante stortingen ad € 237.080, -.
Nu naar deze door verdachte gegeven verklaringen geen onderzoek is gedaan, kan niet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van de gelden worden uitgesloten. Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit feit.
5.7.
Zaak B: Valsheid in geschrift i.v.m. facturen
Vrijspraak ten aanzien van facturen van [bedrijf]
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de in zaak B ten laste gelegde valsheid in geschrift ten aanzien van de twee facturen van [bedrijf] en licht dit als volgt toe.
Op de in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen telefoon komt communicatie tussen verdachte en [medeverdachte 2] naar voren over het opstellen van een factuur uit naam van [bedrijf] aan [bedrijf] . Verdachte vraagt [medeverdachte 2] op 9 oktober 2018 om een factuur te maken met betrekking tot de verkoop van 10 pallets/650 zakken Biobizz Light-mix (50 liter) aan [bedrijf] . [medeverdachte 2] stelt de factuur op en stuurt die naar verdachte. De factuur is dan gedateerd op 15 augustus 2018. Verdachte vraagt [medeverdachte 2] vervolgens om het adres nog aan te passen, waarop [medeverdachte 2] een aangepaste factuur aan verdachte stuurt.
Om tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde valsheid in geschrift te komen, moet de rechtbank (onder meer) vaststellen dat in strijd met de waarheid is vermeld dat [bedrijf] op 15 augustus 2018 10 pallet Bio Bizz heeft geleverd aan [bedrijf] . De rechtbank kan op basis van het dossier niet tot die vaststelling komen. Verder is de enkele omstandigheid dat een factuur pas later is opgemaakt onvoldoende om tot ‘in strijd met de waarheid’ te concluderen en tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift te komen.
Valsheid in geschrift facturen [bedrijf]
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 2] valsheid in geschrift heeft gepleegd ten aanzien van de facturen van [bedrijf] . [133]
Op 16 juli 2020 is tijdens een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] in [plaats] een IPhone 8 plus in beslag genomen. Na onderzoek bleek de telefoon onder meer de volgende gegevens te bevatten:
  • gebruikersnaam: IPhone van [medeverdachte 2]
  • Apple ID: [e-mailadres] .
Verder bleek het aan de telefoon gekoppelde telefoonnummer van [medeverdachte 2] te zijn en dat in verschillende chatgesprekken de naam [medeverdachte 2] werd vermeld. [134]
Het onderzoek in de telefoon heeft zich onder meer gericht op een WhatsApp-chat met het contact opgeslagen als ‘ [gebruikersnaam 4] ’. Dit nummer is het nummer van verdachte. [135] Bij de politie [136] en ter zitting heeft verdachte verklaard telefonisch contact te hebben gehad met [medeverdachte 2] over de [bedrijf] -facturen. [137]
Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat verdachte op 6 augustus 2018 twee dezelfde facturen van [bedrijf] aan [medeverdachte 2] stuurt als een PDF-bestand. Dat doet hij omdat hij de doorgestuurde PDF's niet kan openen. Op verzoek van verdachte stuurt [medeverdachte 2] hem vervolgens een foto van de PDF-factuur. Deze factuur dateert van
20 april 2018 en is gericht aan [verdachte] in Ceuta Spanje. Het betreft de aankoop van een Mercedes GLE 63 AMG S voor de bruto prijs van € 47.900,-
[medeverdachte 2] stuurt verdachte vervolgens een aangepaste factuur van [bedrijf] . Uit onderstaande chat blijkt dat [medeverdachte 2] in overleg met verdachte de factuur nog eens opnieuw aanpast en de factuur daarna door verdachte laat controleren.
om privacy redenen wordt dit bericht niet getoond.
[medeverdachte 2] stuurt vervolgens de factuur met aanpassingen nog eens aan verdachte. De vermelde prijs is dan aangepast van €47.900 naar €32.400.
Nadat [medeverdachte 2] de factuur gestuurd heeft, ontstaat er een chatgesprek over de kwaliteit van de factuur. Zo zou volgens verdachte het lettertype niet perfect zijn. [medeverdachte 2] geeft aan “dit ook niet iets is wat hem goed af gaat en hij er lang mee bezig is geweest”. Zo kostte het logo maken, lettertype en print plaatsing veel tijd.
om privacy redenen wordt dit bericht niet getoond.
Op 7 augustus 2018 is te zien dat [medeverdachte 2] nog twee facturen van [bedrijf] stuurt aan verdachte. Eén daarvan is de al bekende aangepaste factuur van € 32.400,-. De tweede factuur is hetzelfde op het vermelde bedrag na. Op deze factuur is te zien dat het BTW-bedrag nul is en de netto prijs € 22.700,- bedraagt. [138]
Verdachte heeft op vragen over de facturen van [bedrijf] verklaard dat hij een factuur nodig had voor de invoer van een auto in Spanje en voor de waardebepaling van de BPM. [139] Hij heeft [medeverdachte 2] in een WhatsApp-gesprek gevraagd het bedrag van de auto aan te passen, omdat de auto motorschade had en wat kleine schade aan de buitenkant. Hij dacht dat [medeverdachte 2] hem daarbij kon helpen en heeft [medeverdachte 2] gevraagd om de prijs aan te passen. [140] Verder heeft verdachte verklaard te weten dat [medeverdachte 2] niet gerechtigd was om namens [bedrijf] facturen aan te passen. [141]
[medeverdachte 2] heeft op vragen over de facturen van [bedrijf] op 17 mei 2021 verklaard dat hij de aangepaste factuur heeft gestuurd, omdat verdachte het hem vroeg in de app. [142] Hij heeft de factuur binnen gekregen via Whatsapp en is ermee aan de slag gegaan [143] en heeft ‘m aangepast. [144]
Op 27 juni 2022 is [naam 10] in verband hiermee in Duitsland als getuige gehoord en heeft hij verklaard dat hij niets heeft meegekregen van aanpassing van de factuur vanwege schade aan de auto en dat hij daarmee niet akkoord is gegaan. Verder heeft hij, nadat hem de aangepaste factuur met bruto prijs € 22.700, - werd getoond, verklaard dat zijn bedrijf in dat jaar niet meer bestond (de rechtbank begrijpt in 2018, nu de aangepaste factuur is gedateerd op 20 april 2018) omdat het in 2017 werd afgemeld. [145]
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte 2] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het valselijk opmaken van de facturen op naam van [bedrijf] . De facturen zijn gedateerd op 20 april 2018, toen het bedrijf [bedrijf] kennelijk al niet meer bestond. De prijzen zijn verder zonder akkoord van [bedrijf] gewijzigd. Het ten laste gelegde ‘in strijd met de waarheid’ aanpassen kan dus worden bewezen. Uit de verklaring van verdachte bezien in samenhang met de WhatsApp-chat met [medeverdachte 2] volgt verder dat de facturen werden aangepast met het doel om deze als echt en onvervalst te gebruiken. Verdachte had de factuur immers nodig voor de invoer van een auto en in de chat met [medeverdachte 2] geeft hij aan de facturen “morgen nodig te hebben”. Ook [medeverdachte 2] wist dus dat verdachte de facturen op korte termijn zou gaan gebruiken. Dit betekent dat beide verdachten ook daadwerkelijk de bedoeling hadden (het oogmerk) om de factuur in het maatschappelijk verkeer te gaan (doen) gebruiken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A
1.

in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie – in wisselende samenstelling - bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke en rechtspersonen, te weten:

  • [verdachte] ,
  • [medeverdachte 1] ,
  • [medeverdachte 2] ,
  • [medeverdachte 3] ,
  • [medeverdachte 4] ,
  • [bedrijf] ,
  • [bedrijf] ,
  • [bedrijf]
welke organisatie – in wisselende samenstelling - tot oogmerk had:
  • het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 11 derde, vijfde lid en/ of
  • het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, gewoontewitwassen
terwijl hij, verdachte, leider van voornoemde organisatie was;
De rechtbank vindt ook bewezen dat
2.

[bedrijf] op tijdstippen in de periode van augustus 2015 tot en met maart 2017, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,

immers:
-
hebben [bedrijf] en zijn mededader van voorwerpen, te weten

€ 11.000,- in verband met fictieve verkoop van 143 stuks leren kleding in de periode augustus 2015 tot 15 oktober 2015 en
de werkelijke aard en de herkomst verborgen en/of verhuld en die voorwerpen voorhanden gehad,
terwijl [bedrijf] en zijn mededader, wisten dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
en
-
heeft [bedrijf] van voorwerpen, te weten

betalingen van [bedrijf] aan [bedrijf] van 4 maal € 2500,- en eenmaal € 2000,- (factuurnr 20170022 tm 20170026, althans ‘ voorschot’ voor maart, april mei, juni 2017 en ‘project fee’ april 2017),
de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld en die voorwerpen voorhanden gehad,
terwijl [bedrijf] wist dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
tot het plegen van boevengenoemde strafbare feiten verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte
zaak B
in de periode van 6 augustus tot en met 7 augustus 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
-
twee facturen van [bedrijf] , beiden gedateerd op 20 april 2018 met rechnung nr 18-365 (zaaksdossier 03 Valsheid in geschrifte, blz. 16 en 17 van de bijlagen)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt
zulks met het oogmerk om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
bestaande dat valselijk opmaken uit het opzettelijk en in strijd met de waarheid:
  • (ten aanzien van de factuur op blz 16) wijzigen van de prijs van 47.900 euro in 34.200 euro, inclusief 19% BTW en
  • (ten aanzien van de factuur op blz 17) wijzigen van de prijs van 47.900 euro in 22.700 euro, met 0% BTW.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van de door hen bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast hebben zij de ontzetting van het recht de functie van bestuurder binnen een onderneming uit te oefenen gevorderd voor een periode van zeven jaar. Ter onderbouwing van de strafeis hebben de officieren van justitie het volgende aangevoerd.
Ernst van de feiten in algemene zin
De zaak draait om een kerstboom aan bedrijven waarin naast ogenschijnlijke legale geldstromen ook een groot deel illegaal geld omging. Daarbij ging het om grote geldbedragen. Vanuit de organisatie waren er directe contacten met de op dat moment meest gezochte crimineel [naam 1] . Verder was sprake van directe betrokkenheid door de verdachten bij drugshandel en dat voor langere tijd. Deze zaak betreft een schoolvoorbeeld van vermenging van onder- en bovenwereld. Geld verdienen in de grootschalige drugshandel en dat geld naar de bovenwereld laten doorstromen, ontwricht de maatschappij. Die ontwrichting is zowel moreel als economisch van aard. Van oplegging van taakstraffen aan de verdachten in deze zaak kan dan ook geen sprake zijn. Voor alle verdachten is, ondanks het tijdsverloop, naar het oordeel van de officieren van justitie, een gevangenisstraf aan de orde.
Ernst van de feiten; rol van verdachte
Verdachte is de leider van de criminele organisatie geweest. Daarmee heeft hij het voortouw genomen in de internationale handel in verdovende middelen en stond hij aan de basis van een professioneel opgezette bedrijvenstructuur waarvan de bedrijven stuk voor stuk gebruikt werden voor witwassen van de met de handel in verdovende middelen verworven opbrengsten.
Als directeur en bestuurder van [bedrijf] en als ubo van de overige bedrijven voerde verdachte bij de strafbare handelingen ook zijn bestuursfunctie uit.
Nu verdachte de leider is geweest van de criminele organisatie mede gericht op witwassen, terwijl hij ook al eerder werd veroordeeld voor witwassen, moet naast gevangenisstraf ook sprake zijn van een beroepsverbod als bestuurder van een onderneming.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die op de zitting zijn besproken en zijn weergegeven in de reclasseringsrapportages, geven geen aanleiding tot een andere bestraffing dan hiervoor beschreven.
Redelijke termijn
De overschrijding van de redelijke termijn is bij uitspraak ongeveer twee jaar. In deze zaak wordt namelijk ongeveer vier jaar na de aanhouding van verdachte uitspraak gedaan. Gelet op vaste rechtspraak geldt dan een korting van 10 % met een maximum van zes maanden.
9.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring en strafoplegging zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht geen vrijheidsstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overtreft. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd,
Verdachte is aangehouden op 8 juni 2020. Inmiddels zijn we vier jaar verder. Dat levert een termijnoverschrijding van twee jaar op. Deze overschrijding kan niet aan de verdediging worden tegengeworpen. Vooral het onderzoek door de Letse autoriteiten heeft lang geduurd.
Verder is verdachte doordat het oude feiten zijn en de administratie is vernietigd, beperkt geweest in zijn verdedigingsrechten. Mocht de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer verwerpen, dan zijn deze omstandigheden wel strafmatigend.
Ook hebben verdachtes aanhouding en de procedure veel impact op verdachte en zijn familie gehad. Verdachte heeft bedrijven verloren. Als deze zaak achter de rug is, zal hij helemaal opnieuw moeten beginnen.
Een verblijf in de gevangenis zal ten slotte negatieve gevolgen hebben voor het huidige werk en gezin van verdachte.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het doel van de organisatie was de internationale handel in verdovende middelen en het witwassen van daarmee crimineel verdiend geld.
Internationale drugshandel vormt een ernstig gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid. De deelnemers aan deze criminele organisatie hielden geen rekening met de gezondheid van individuele gebruikers, met de randcriminaliteit die drugshandel en -gebruik meebrengen noch met de gevaren voor de openbare veiligheid die voortvloeien uit de grote financiële belangen die op het spel staan.
Door het witwassen van de criminele opbrengsten hebben de verdachten bovendien onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt niet alleen een aantasting van de legale economie, maar vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, ook een bedreiging voor de integriteit daarvan. De deelnemers aan de criminele organisatie hebben ook deze kwalijke gevolgen voor de samenleving voor lief genomen en alleen oog gehad voor hun eigen (financiële) belangen.
Het ondermijnende karakter van de activiteiten van verdachte en zijn mededaders is evident. Door de verwevenheid van legale en illegale activiteiten binnen dezelfde bedrijvenstructuur, hebben de verdachten bovendien geprobeerd zelf zoveel mogelijk buiten beeld van justitie te blijven.
Verdachte was bovendien de leider van de organisatie, wat strafverzwarend is.
Gelet op de aard en de ernst van het deelnemen aan de criminele organisatie en de nadrukkelijke rol die verdachte daarin heeft vervuld, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Naast het als leider deelnemen aan een criminele organisatie gericht op witwassen, heeft de rechtbank ook nog het feitelijke leiding geven aan witwassen via [bedrijf] bewezen verklaard. Nu deze witwastransacties hebben plaatsgevonden binnen de rechtspersonen die deelnamen aan de voornoemde criminele organisatie, zal de rechtbank die witwastransacties niet in strafverzwarende zin meewegen. Dat verdachte zich ook nog schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, is wel in beperkte mate strafverzwarend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden en constateert dat verdachte in 2013 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor witwassen. Daarmee houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ontvankelijkheidsverweer al geconcludeerd dat dit beroep feitelijke grondslag miste zodat de rechtbank daar, anders dan door de raadsman verzocht, ook in strafmatigende zin geen rekening mee zal houden.
Alles afwegende vindt de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van 54 maanden passend en geboden. Nu verdachte al op 8 juni 2020 is aangehouden en de rechtbank pas vier jaar later uitspraak doet, is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim twee jaar. Daarom zal de rechtbank een strafkorting toepassen van zes maanden (ongeveer 10 %) en verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
In geval van een veroordeling voor valsheid in geschrift en witwassen staat op grond van art. 235, eerste lid Sr en artikel 420 quinquies Sr de mogelijkheid open een beroepsverbod op te leggen. In het licht van de geconstateerde witwasrecidive en de vele jaren waarin verdachte zich als directeur/ bestuurder bezighield met strafbare feiten, is het naar het oordeel van de rechtbank aangewezen om verdachte ook een verbod van het recht tot het uitoefenen van het beroep als bestuurder van enig rechtspersoon of een daaraan gelijkgestelde rechtsvorm op te leggen. De rechtbank wil daarmee voorkomen dat verdachte zich de komende jaren opnieuw schuldig maakt aan het plegen van soortgelijke feiten. De duur van het beroepsverbod stelt de rechtbank op zeven jaar.

10.Beslag

10.1
Beslaglijst
Op de door de officieren van justitie overgelegde beslaglijst staan de volgende voorwerpen:
23. Gucci tas zwart met zilveren sluiting
30. GSM BlackBerry Keyl zwart
  • 37. GSM BlackBerry 100-4 zwart
  • 39. GSM IPhone zwart met zwart rubber cover
  • 41. GSM Sony Xperia zwart scherm met barsten.
10.2
Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben ten aanzien van voorwerpen 30, 37, 39 en 41 de onttrekking aan het verkeer gevorderd, omdat dit PGP-telefoons zijn.
Voorwerp 23, de Gucci tas, kan volgens de officieren van justitie aan verdachte worden teruggegeven.
10.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de Gucci tas, voorwerp 23, aan verdachte wordt teruggegeven. Ten aanzien van de overige voorwerpen heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.4
Oordeel van de rechtbank
Gucci tas
Voorwerp 23, de in beslag genomen en niet teruggegeven Gucci tas, wordt aan verdachte worden teruggegeven.
PGP-telefoons
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven PGP-telefoons – voorwerpen 30, 37, 39 en 41 –, die aan verdachte toebehoren, zijn telefoons die worden gebruikt om via versleutelde berichten met andere gebruikers van PGP-telefoons te communiceren. Verdachte heeft zich onder meer samen met anderen schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op de internationale handel in verdovende middelen en witwassen. Verdachte heeft ook PGP-berichten verstuurd en deelgenomen aan PGP-groepschats met zijn mededaders. Gelet daarop is voldoende aannemelijk dat hij de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoons heeft gebruikt voor de communicatie met zijn mededaders. Zo bezien gaat het om voorwerpen die tot het begaan van een misdrijf zijn bestemd. De onder 30, 37,39 en 41 genoemde PGP-telefoons worden daarom verbeurd verklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 28, 31, 33, 33a, 47, 51, 57, 140, 225, 235, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a ((oud) – geldend tot 1 maart 2015) en 11b van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 subsidiair en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 in zaak A
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid/10, vierde lid/10, vijfde lid/11, derde lid/11, vijfde lid, van de Opiumwet
en
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
feit 2 subsidiair in zaak A
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken
feit in zaak B
medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat verdachte wordt ontzet van het recht de functie van statutair of feitelijk
bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon binnen een onderneming uit te oefenen voor een periode van 7 (zeven) jaar.
Verklaart verbeurd
30. GSM BlackBerry Keyl zwart;
  • 37. GSM BlackBerry 100-4 zwart;
  • 39. GSM IPhone zwart met zwart rubber cover;
  • 41. GSM Sony Xperia zwart scherm met barsten.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
23. Gucci tas zwart met zilveren sluiting.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. J. Thomas en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2024.

Voetnoten

1.Mr. Baars is op 19, 25 en 28 maart 2024 en 22 en 24 april 2024 op zitting aanwezig geweest.
2.Zie bijlage 49 bij Algemeen Relaas, doorgenummerde bladzijde BR 5252 – BR 5301 (met bijlagen).
3.Zie onder meer HR 7 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:970 en Hoge Raad van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.
4.Vooral het Algemeen Relaas met bijlagen (doorgenummerde bladzijden beginnend met BR, Zaaksdossier 01 Handel in verdovende middelen (doorgenummerde bladzijden beginnend met BZ01), Zaaksdossier 02 Witwassen (doorgenummerde bladzijden beginnend met BZ02), Zaaksdossier 03 Valsheid in geschrifte (doorgenummerde bladzijden beginnend met BZ03), de Persoonsdossiers van de verdachten (doorgenummerde bladzijden beginnend met BP) en het Rechtshulpdossier (doorgenummerde bladzijden beginnend met BL) zijn van belang voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde deelnemen aan een criminele organisatie.
5.Bij brieven van 27 maart 2023 en 2 mei 2023 en bij requisitoir.
6.Zie de brief van 2 mei 2023 van de officier van justitie in aanvulling op de brief van 27 maart 2023
7.Aivars Bergmanis (officier van justitie arrondissementsparket Riga) heeft bij brief van 31 juli 2023 de vragen beantwoord voor de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Hetzelfde geldt voor P. Lukojanovs (openbaar aanklager, Afdeling internationale samenwerking, Afdeling supervisie van uitvoering en internationale samenwerking, Openbaar Ministerie van de Republiek Letland) die bij brief van 8 augustus 2023 reageerde. In aanvulling hierop werden dezelfde vragen door P. Lukojanovs op 16 november 2023 ook beantwoord voor verdachte [medeverdachte 3] .
8.Proces-verbaal contact [medeverdachte 1] en [getuige 1] , BZ01-40 & proces-verbaal beïnvloeding getuigen, BZ01-042.
9.Overzicht bijzondere onderzoekshandelingen van de Letse politie, doorgenummerde bladzijde BL-409, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
10.Proces-verbaal doorzoeking, doorgenummerde bladzijde BL-215, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
11.Proces-verbaal doorzoeking, doorgenummerde bladzijde BL-216 tot en met BL-218, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar
12.Proces-verbaal doorzoeking, doorgenummerde bladzijde BL-218, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
13.Proces-verbaal doorzoeking, doorgenummerde bladzijde BL-219 en 2020, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
14.Aanvragen deskundige rapporten en deskundige rapporten, doorgenummerde bladzijden BL-247 tot en met BL-249 en BL-314 tot en met BL-365, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
15.Aanvragen deskundige rapporten en deskundige rapporten, doorgenummerde bladzijden BL-250 tot en met BL-255 en BL-287 tot en met BL-313, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
16.Deskundige rapporten, doorgenummerde bladzijden BL-271 tot en met BL-286, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
17.Vervolg proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde 372, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar met in de bijlagen screenschots van navigatiesysteem. Zie hiervoor ook doorgenummerde bladzijde BL578.
18.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-382, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
19.Proces-verbaal, door genummerde bladzijde BL-372, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
20.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-381, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
21.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-382, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
22.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-383, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
23.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-384, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
24.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-142, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
25.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-143, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
26.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-144, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
27.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-145, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
28.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-161, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
29.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-386, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
30.Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde bladzijde BL-390, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
31.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-413, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
32.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-4961 en BR-4962, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar, met als bijlage 1 de schermafbeeldingen met de communicatie.
33.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-695, Zaakdossier 1, dossier 26Dunbar in samenhang met proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-701.
34.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-695, Zaakdossier 1, dossier 26Dunbar in samenhang met proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-702.
35.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-701 en BR-702, Zaakdossier 1, dossier 26Dunbar.
36.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-386, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
37.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-387, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
38.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-388, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
39.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-389, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
40.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-134, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
41.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-135, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
42.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-136, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
43.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-142, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
44.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-160, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
45.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BL-161, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
46.Proces-verbaal bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR-923, Zaakdossier 1, dossier 26Dunbar. Op doorgenummerde bladzijden BR-937 tot en met BR-949 zijn scans van het in de woning aangetroffen notitieblok weergegeven. Op doorgenummerde bladzijden BR-950 tot en met BR-973 zijn scans van het in het voertuig aangetroffen notitieblok aangetroffen.
47.Proces-verbaal van verdenking van art. 420 bis Wetboek van Strafrecht contra [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-298, zaakdossier 1, dossier 26Dunbar.
48.Proces-verbaal onderzoek iPhone X, (…), toestel [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR-873 dossier 26Dunbar.
49.Proces-verbaal bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde B-924 en BR-925 dossier 26Dunbar.
50.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-923 en 924, en proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP04-11.2-009 dossier 26Dunbar.
51.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-925 tot en met BR-935 dossier 26Dunbar.
52.Proces-verbaal bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR- 929, zaakdossier 1, dossier 26Dunbar.
53.Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde bladzijde BL-391, Rechtshulpdossier, dossier 26Dunbar.
54.Proces-verbaal, bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR-936 dossier 26Dunbar.
55.Proces-verbaal bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR-935, zaaksdossier 1, dossier 26Dunbar.
56.Proces-verbaal bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR-933, zaaksdossier 1, dossier 26Dunbar.
57.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BPO4 -11. 2_012, PD04, dossier26Dunbar.
58.Proces-verbaal bevindingen onderzoek twee aangetroffen notitieblokken bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BR- 945, zaakdossier 1, dossier 26Dunbar.
59.Zie voor de berichten proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-627 dossier 26Dunbar, in samenhang met proces-verbaal ‘Diefstal uit loods [bijnaam] ’, doorgenummerde bladzijden BR-429, BR-430 en BR-433 dossier 26Dunbar.
60.Zie voor de berichten proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-628 dossier 26Dunbar, in samenhang met proces-verbaal ‘Diefstal uit loods [bijnaam] ’, doorgenummerde bladzijden BR-434 en BR-435 dossier 26Dunbar.
61.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-5146, BR-5147 en BR-5151 dossier 26 Dunbar.
62.Bij de in het proces-verbaal weergegeven tijd van ‘13:20 uur’ moeten vanwege de UTC-weergave (Universal Time Coordinated) nog 2 uur worden opgeteld om te komen tot de werkelijke tijd.
63.Proces-verbaal identificatie gebruiker [telefoonnummer] , doorgenummerde bladzijde BR 4657, dossier 26Dunbar.
64.Proces-verbaal koppeling identificatie PGP, doorgenummerde bladzijde BR-4886, dossier 26Dunbar en zie ook proces-verbaal digitaal onderzoek JA427 .01.03.002, doorgenummerde bladzijde BR-848, dossier 26Dunbar.
65.Zie voor het bericht proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-682 dossier 26Dunbar.
66.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-631 dossier 26Dunbar, in samenhang met proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-435 dossier 26Dunbar en proces-verbaal van identificatie (...) [medeverdachte 4] , doorgenummerde bladzijden 118 tot en met 128 Zaaksdossier 26Westview.
67.Proces-verbaal inhoudelijke berichten Argus, doorgenummerde bladzijde BR-4538 dossier 26Dunbar.
68.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-4711 tot en met BR-4718 dossier 26Dunbar (met bijlagen bij het proces-verbaal).
69.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-4754 tot en met BR-4758 dossier 26Dunbar (met bijlagen bij het proces-verbaal).
70.Proces-verbaal SKY-ID [account] in gebruik bij [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijden BR-4789 tot en met BR-4800 dossier 26Dunbar (met bijlagen bij het proces-verbaal).
71.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-4541 dossier 26Dunbar.
72.De berichten zijn weergegeven in een proces-verbaal, zie doorgenummerde bladzijden BR-4541 tot en met BR-4562 dossier 26Dunbar.
73.Proces-verbaal onderzoek telefoon Samsung G960F, doorgenummerde bladzijde BR-782, dossier 26Dunbar. Tot en met noot 85 zien de verwijzingen op hetzelfde proces-verbaal.
74.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-784, dossier 26Dunbar, voor drie screenshots van filmpjes en afbeeldingen.
75.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-784 dossier 26Dunbar, voor het bericht.
76.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-784 dossier 26Dunbar voor de berichten.
77.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-784 dossier 26Dunbar voor de berichten.
78.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-786 dossier 26Dunbar voor de foto.
79.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-786 dossier 26Dunbar voor de foto.
80.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-787 dossier 26Dunbar voor de screenshot.
81.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-788 dossier 26Dunbar voor de foto.
82.Proces-verbaal digitaal onderzoek JA427 .01.03.002, doorgenummerde bladzijde BR-847 dossier 26Dunbar.
83.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-848 dossier 26Dunbar voor het gesprek, dat ook onderdeel uitmaakt van het bewijs.
84.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-855 dossier 26Dunbar.
85.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijden BR-857 en BR-858 dossier 26Dunbar voor de berichten en gestuurde foto, die ook onderdeel uitmaken van het bewijs.
86.Zie proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-875 dossier 26Dunbar voor de screenshot van het filmpje.
87.Zie Hof Amsterdam, 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
88.Zie doorgenummerde bladzijde BR-008 dossier 26Dunbar voor het uittreksel van [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-015 dossier 26Dunbar voor het uittreksel van [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-018 dossier 26Dunbar voor het uittreksel van [bedrijf] en doorgenummerde bladzijde BR-2710 dossier 26Dunbar voor het uittreksel van [bedrijf]
89.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP03-11.1-009 dossier 26Dunbar.
90.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP03-11.1-013 dossier 26Dunbar.
91.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP03-11.1-009 dossier 26Dunbar.
92.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP03-11.1-011 dossier 26Dunbar.
93.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP03-11.2-002 dossier 26Dunbar.
94.Zie het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2024, p. 8.
95.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP01-11.2-005 dossier 26Dunbar.
96.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP01-11.2-006 dossier 26Dunbar.
97.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , doorgenummerde bladzijde BPO4 -11. 2_012, PD04, dossier26Dunbar.
98.Proces-verbaal bijzonderheden administratie [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-1221 en BR-1222 dossier 26Dunbar.
99.Zie doorgenummerde bladzijde BR-4263.
100.Proces-verbaal doorgenummerde bladzijde BR-1221 dossier 26Dunbar. Zie ook bijlage inbeslaggenomen goederen bij IBN-CODE JA45H.02.01.008, doorgenummerde bladzijde JA45H-009 van het Beslagdossier.
101.Zie doorgenummerde bladzijde BR-1284 dossier 26Dunbar voor de factuur en BR 3961 (bijlage 13 bij verhoor van getuige [getuige 5] ).
102.Zie doorgenummerde bladzijden BR-4265 en 4266 dossier 26Dunbar.
103.Zie ook proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1221 dossier 26Dunbar.
104.Zie doorgenummerde bladzijden BZ03-023 tot en met BZ03-045 dossier 26Dunbar voor de kwitanties.
105.Proces-verbaal verhoor getuige op 22 april 2021 bij de rechter-commissaris, bladzijde 2 (ongenummerd).
106.Proces-verbaal verhoor getuige op 22 april 2021 bij de rechter-commissaris, bladzijde 3 (ongenummerd).
107.Proces-verbaal verhoor getuige op 22 april 2021 bij de rechter-commissaris, bladzijde 5 (ongenummerd).
108.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP03-11.3-006.
109.Zie het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2024, p. 8.
110.Proces-verbaal van bevindingen verdachte transacties binnen [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-1688 dossier 26Dunbar in samenhang met proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-3012 dossier 26Dunbar (met bijlage 82, doorgenummerde bladzijden BR-3266 en BR-3267 dossier 26Dunbar (vier betalingen van € 2.500, - op 16 maart 2017 en betaling van € 2.000,- op 24 maart 2017).
111.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1688 dossier 26Dunbar.
112.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1688 dossier 26Dunbar.
113.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1689 dossier 26Dunbar.
114.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1688 dossier 26Dunbar.
115.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 4] (2 november 2020), doorgenummerde bladzijde BP05-11-1.008 dossier 26Dunbar.
116.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1689 dossier 26Dunbar.
117.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BP05-11.1-008 dossier 26Dunbar.
118.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-1349, dossier 26Dunbar.
119.Zie het proces-verbaal van de zitting van 19 maart, 2024, p. 8.
120.Proces-verbaal van administratie [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-2791 dossier 26Dunbar.
121.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-2792 dossier 26Dunbar.
122.Proces-verbaal, doorgenummerde bladzijde BR-2793 dossier 26Dunbar.
123.Proces verbaal van administratie [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-2792 dossier 26Dunbar.
124.Bij brief van zijn raadsman van 12 april 2023.
125.Zie proces-verbaal van de terechtzitting 19 maart 2024,bladzijd 8 en bladzijde 20.
126.Proces-verbaal witwassen [verdachte] privé, Zaakdossier 2, doorgenummerde bladzijde 8 en 10.
127.Proces-verbaal van verdenking van art. 420 bis Wetboek van Strafrecht contra [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-036, onderzoek 26Dunbar.
128.Proces-verbaal bevindingen witwastransactie buitenlandse partijen en Hublot horloge, bijlage 3, doorgenummerde bladzijde 729, onderzoek 26Dunbar.
129.Proces-verbaal van bevindingen verdachte transacties binnen [bedrijf] , onder kopje ‘Financiering van ontvangen gelden van [bedrijf] ’ doorgenummerde bladzijde BR1626, onderzoek 26Dunbar & proces-verbaal analyse bankrekening [verdachte] en ondernemingen, LEREC19002-1598, gevoegd bij proces-verbaal Relaas, bijlage 16.
130.Proces-verbaal van verdenking van art. 420 bis Wetboek van Strafrecht contra [bedrijf] , doorgenummerde bladzijde BR-217 in samenhang met Proces-verbaal bankrekeningen [verdachte] en ondernemingen, LEREC 19002-1598, paragraaf 6.3, gevoegd bij PV Relaas, bijlage 16.
131.Zie proces-verbaal analyse Spaanse bankrekeningen [verdachte] , bijlage 5, doorgenummerde bladzijde BZ04-232, Zaakdossier 5, onderzoek 26Dunbar.
132.Verdachte heeft deze nadere verklaring bij brief van zijn raadsman d.d. 12 april 2023 (op deze datum ook per e-mail verstrekt) aan de rechtbank en officier van justitie verstrekt.
133.De redengevende feiten en omstandigheden zijn vooral in Zaaksdossier 3 vermeld. Voor zover in de voetnoten naar doorgenummerde bladzijden beginnend met BZ03 is verwezen, betreft dat Zaaksdossier 3. Voor zover is verwezen naar doorgenummerde bladzijden beginnend met BP betreft dat Persoonsdossiers van de betreffende verdachten.
134.Proces-verbaal van bevindingen telefoon [medeverdachte 2] , doorgenummerde bladzijde BZ-03 001 dossier 26Dunbar.
135.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde BZ-03 002 dossier 26Dunbar.
136.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] 3 mei 2021, doorgenummerde bladzijde BP01-11.8-005, persoonsdossier 1, onderzoek 26Dunbar.
137.Proces- verbaal van de zitting van 19 maart 2024.
138.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde BZ-03 005 tot en met 007 dossier 26Dunbar. De twee door [verdachte] verzonden dezelfde facturen (bruto prijs
139.Proces-verbaal van verhoor verdachte, door genummerde bladzijde BP01-11.8-003, dossier 26Dunbar.
140.Proces-verbaal van verhoor verdachte, door genummerde bladzijde BP01-11.8-005, dossier 26Dunbar.
141.Proces-verbaal van verhoor verdachte, door genummerde bladzijde BP01-11.8-004, dossier 26Dunbar.
142.Proces-verbaal van verhoor verdachte, door genummerde bladzijde BP03-11.3-003, dossier 26Dunbar.
143.Proces-verbaal van verhoor verdachte, door genummerde bladzijde BP03-11.3-002, dossier 26Dunbar.
144.Proces-verbaal van verhoor verdachte, door genummerde bladzijde BP03-11.3-004, dossier 26Dunbar.
145.Verklaring van [naam 10] van 27 juni 2022, antwoorden op vragen 15 tot en met 19 van de raadsman van [verdachte] (ongenummerd).