ECLI:NL:RBAMS:2024:390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
13/266947-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en bedreiging met een mes in openbaar vervoer

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van de moord op zijn werkgever en het bedreigen van diezelfde werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2023 met een mes op weg was naar zijn werkgever en in de bus dreigende uitspraken deed tegen medepassagiers en zijn werkgever via WhatsApp en telefonisch. De verdachte heeft onder andere gezegd: 'ik ga je vermoorden' en 'ik maak je echt dood'. Door het ingrijpen van een medepassagier, die de politie belde, is een noodlottige afloop voorkomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een contactverbod en locatieverbod opgelegd ten aanzien van de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daden en dat zijn intentie om de werkgever te doden duidelijk was, mede door het feit dat hij een mes bij zich had. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is volledig toegewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte geestelijk letsel had veroorzaakt bij de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/266947-23
Datum uitspraak: 24 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
momenteel gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
(mr. A.H. Buijsman) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw (mr. L. Schouten) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van benadeelde partij
[benadeelde partij] en zijn toelichting daarop ter zitting.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 12 oktober 2023 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een mes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 12 oktober 2023 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend (via Whatsapp) en/of mondeling de woorden toe te voegen "ik maak je echt dood, fuck you, kurwa, ik ben champion kung Fu en kickboxer. Ik doden jij." en/of "ik ga je vermoorden" en/of "ik ga je neergesteken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
3.1.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Uit onder andere de inhoud van de door verdachte verzonden berichten, zijn uitlatingen in de bus en het feit dat hij een groot mes bij zich had, blijkt zijn misdadige intentie, namelijk het vermoorden van aangever. Het mes dat verdachte bij zich had is een geschikt middel om iemand mee dood te steken. Verdachte was daarnaast daadwerkelijk op weg naar aangever. Uit het tijdsverloop blijkt dat verdachte de gelegenheid heeft gehad tot nadenken en dat hij zich rekenschap kon geven van de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Hij heeft dan ook niet slechts in een opwelling gehandeld.
3.1.2
De officier van justitie heeft voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde eveneens gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
3.2
Het standpunt van de raadsvrouw
3.2.1
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde. Dat verdachte een mes bij zich had dat naar haar uiterlijke verschijningsvorm dienstig kan zijn aan het plegen van een moord, maakt nog niet dat vast is komen te staan dat verdachte het doel had om aangever om het leven te brengen. Verdachte was boos op aangever, maar heeft nooit de daadwerkelijke intentie gehad om hem van het leven te beroven. Het handelen van verdachte kan op geen enkele manier gekwalificeerd worden als het treffen van serieuze voorbereidingshandelingen voor moord. Had de politie verdachte pas later aangehouden, dan had hij hoogstens terecht gestaan voor bedreiging. Het aangetroffen mes past immers ook goed bij het scenario van enkel een bedreiging. Dat scenario is wat betreft de raadsvrouw, gegeven de situatie, meer passend.
3.2.2
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de
onder 2 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 4 weergegeven.
3.3.2
De vraag die aan de rechtbank verder voorligt, is of het handelen van verdachte ook een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (voorbereiding van moord) oplevert.
Beoordelingskader
3.3.3
Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen (hierna gezamenlijk ook als 'voorwerpen' aan te duiden), afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm "zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf" in de zin van deze bepaling, dient te worden beoordeeld of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. Niet kan worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had). In artikel 46, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht wordt met “dat misdrijf" in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf" gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, in dit geval moord, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid.
3.3.4
Bij de beoordeling betrekt de rechtbank ook overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in een recente uitspraak:
“De rechtspraak van de Hoge Raad biedt houvast bij de beantwoording van deze vragen. Dat daarin niet voor alle gevallen panklare antwoorden worden aangereikt komt door het bijzondere karakter van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen. Bij de uitleg van de bestanddelen (zoals ‘een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf’) van artikel 46 Sr gaat het om de afbakening van strafrechtelijke aansprakelijkheid in de vroegste fase van handelen. In lijn met de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 46 Sr moet worden voorkomen dat de strafbaarheid zich uitstrekt over gevallen waarin enkel sprake is van een misdadige intentie. Voor strafbaarheid moet sprake zijn van daadwerkelijke voorbereiding van een ernstig misdrijf. Dat leidt tot terughoudendheid in gevallen waarin nog veel onduidelijk is bijvoorbeeld over welk misdrijf wordt voorbereid en hoe, door wie, en met behulp van welke voorwerpen dit zou moeten worden uitgevoerd. Voor die terughoudendheid is minder aanleiding naarmate de voorbereiding concreter wordt en het beoogde misdrijf en de wijze van uitvoering duidelijker. Bij deze, sterk op de te beslissen zaak toegesneden, waardering spelen een belangrijke rol: de aard van de in de tenlastelegging opgenomen (combinatie van) voorwerpen en wat is komen vast te staan over de intentie van de verdachte. Van betekenis kan daarbij zijn wat de verdachte met de voorwerpen heeft gedaan en welke conclusie de uiterlijke verschijningsvorm van een en ander rechtvaardigt.” [1]
Toepassing op de onderhavige zaak
3.3.5
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden (zie in dit kader ook
bijlage I).
3.3.6
Verdachte bevond zich in de vroege ochtend van 12 oktober 2023 in bus [lijnnummer] , afkomstig uit zijn toenmalige woonplaats [plaatsnaam] . In de bus heeft verdachte, zowel telefonisch als via WhatsApp, bedreigende teksten als ‘ik ga je vermoorden’, ’ik maak je echt dood’ en ‘ik ga je neersteken’ geuit in de richting van zijn werkgever, [benadeelde partij] . Verdachte had op dat moment een mes bij zich, dat hij tijdens het uiten van zijn bedreigingen ook aan medepassagiers heeft getoond. Tegen omstanders heeft verdachte daarnaast gezegd dat hij ‘hem ging vermoorden’ en dat het ‘om de baas van het uitzendbureau’ ging. Eén van de medepassagiers heeft op enig moment de bus verlaten en de politie gebeld. Bij zijn aanhouding is bij verdachte inderdaad een mes aangetroffen.
3.3.7
Verdachte is uitgestapt bij de halte ‘ [naam halte] ’ in Aalsmeer. Uit onderzoek van de politie blijkt dat dit de halte is die het dichtst bij het uitzendbureau ligt waar aangever [benadeelde partij] werkzaam is. Bij het plannen van een route vanaf de toenmalige woonplaats van verdachte ( [plaatsnaam] ) naar het uitzendbureau geeft
Google Mapsde optie om de bus te nemen waar verdachte in zat en om uit te stappen bij de halte waar verdachte ook daadwerkelijk is uitgestapt. Zelf heeft verdachte op dit punt wisselend verklaard. Op het ene moment heeft hij bijvoorbeeld verklaard dat hij niet weet waarom hij in de bus gestapt is, op een ander moment heeft hij verklaard dat hij onderweg was om sigaretten te halen in Aalsmeer en op weer een ander moment dat hij onderweg was om nieuwe schoenen te kopen in Aalsmeer. De rechtbank gaat er, mede gelet op zijn ongeloofwaardige verklaringen op dit punt, dan ook vanuit dat verdachte onderweg was naar het uitzendbureau.
3.3.8
Op grond van de vaststaande feiten en omstandigheden zoals hierboven omschreven komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde voorbereiding van moord. Verdachte had, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, onmiskenbaar het concrete voornemen om aangever [benadeelde partij] van het leven te beroven. Hij heeft dit voornemen meermalen letterlijk in de richting van aangever en zijn medepassagiers geuit en aannemelijk is dat hij inderdaad op weg was naar het uitzendbureau waar hij aangever zou kunnen vinden. Bij de rechtbank bestaat dan ook geen twijfel over het concrete misdadige doel dat verdachte voor ogen had. Dat verdachte aangever enkel ‘angst aan wilde jagen’, zoals hij zelf verklaard heeft, doet aan dit alles niets af.
3.3.9
Verdachte heeft, door onder andere het gebruik van de woorden ‘ik ga je neersteken’, ook concreet geuit op welke wijze hij het beoogde misdrijf uit zou gaan voeren. Het mes dat verdachte bij zich had en dat hij ook aan zijn medepassagiers toonde tijdens het uiten van zijn bedreigingen, is daarbij een voorwerp dat zonder twijfel geschikt is tot het begaan van moord. Het mes kan dan ook aangemerkt worden als een voorwerp dat bestemd is tot het begaan van het door verdachte voorgenomen misdrijf. De rechtbank acht de wederom wisselende verklaringen van verdachte over het bij zich hebben van het mes, variërend van dat hij het bij zich zou hebben ‘om zichzelf mee van het leven te beroven’ tot ‘om brood te smeren/snijden’, ongeloofwaardig.
3.3.10
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook de gelegenheid heeft gehad om na te denken over en zich rekenschap te kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte zijn bedreigingen aan het adres van aangever in de ochtend van 12 oktober 2023 meermalen heeft herhaald. Uit de aangifte van [benadeelde partij] volgt dat verdachte op genoemde datum al om 06.42 uur telefonisch contact heeft gezocht met aangever en om 07.36 uur wederom telefonisch contact met [benadeelde partij] heeft gehad en toen tegen hem heeft gezegd dat hij hem ( [benadeelde partij] ) ging zoeken en dat hij hem ( [benadeelde partij] ) zou gaan neersteken en vermoorden. Verdachte is op 12 oktober 2023 om 08.12 uur aangehouden toen hij, naar het oordeel van de rechtbank, onderweg was om [benadeelde partij] neer te steken. De rechtbank stelt hiermee vast dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 12 oktober 2023 te Aalsmeer ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord, opzettelijk een voorwerp, te weten een mes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
t.a.v. feit 2:
op 12 oktober 2023 te Aalsmeer [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde partij] dreigend, via Whatsapp en mondeling, de woorden toe te voegen "ik maak je echt dood” en “ik doden jij" en "ik ga je vermoorden" en "ik ga je neersteken".

5.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
7.1.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
7.1.2
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte voor de duur van twee jaren een contactverbod ten aanzien van aangever en een locatieverbod ten aanzien van het uitzendbureau wordt opgelegd op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, waarbij voor elke overtreding daarvan één week hechtenis wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de raadsvrouw
7.2.1
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.3
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen aangever angst aangejaagd, maar ook zijn medepassagiers in de bus. Feiten als de onderhavige, waarbij iemand met een mes op pad gaat met het plan een persoon van het leven te beroven, zorgen voor gevoelens van grote onrust in de maatschappij. Dat verdachte niet bij aangever is aangekomen, in welk geval de ochtend op een heel noodlottige manier was afgelopen, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is, maar aan het adequate handelen van zijn medepassagiers en het hierop volgende optreden van de politie.
7.3.4
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat hij, op een veroordeling in 2013 voor rijden onder invloed na, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
7.3.5
Verdachte is niet onderzocht door het NIFP omdat het feit onder invloed van alcohol is gepleegd. Wel is inzake verdachte een reclasseringsrapport opgemaakt. Uit dit rapport van 14 december 2023 volgt dat de reclassering wel een noodzaak ziet tot het beperken van de risico’s en het veranderen van het gedrag van verdachte, maar dat zij geen mogelijkheid zien voor interventies of toezicht om dit te bereiken. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
7.3.6
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
7.3.7
Alles afwegende komt de rechtbank tot het opleggen aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
7.3.8
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7.3.9
De rechtbank ziet eveneens aanleiding om aan de verdachte een contactverbod ten aanzien van aangever en een locatieverbod ten aanzien van het uitzendbureau op te leggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Bij elke overtreding hiervan zal één week vervangende hechtenis worden toegepast (met, zoals volgt uit artikel 38w van het Wetboek van Strafrecht, een maximum van zes maanden).

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.1 De benadeelde partij [benadeelde partij] , vordert € 420,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft ook verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
8.1.2 De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar.
Standpunt van de raadsvrouw
8.1.3 De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu onvoldoende vast is komen te staan dat aangever daadwerkelijk psychisch letsel heeft opgelopen. Dat hij bij de huisarts is geweest en is doorgestuurd naar een praktijkondersteuner met wie hij ‘heeft kunnen praten over zijn klachten’ is onvoldoende. Daar komt bij dat verdachte pas last kreeg van klachten nadat hij op het Instagram-account van de politie had gezien wat voor mes verdachte bij zich droeg. In dat licht bezien zou gezegd kunnen worden dat de klachten door toedoen van de politie zijn ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
8.1.4 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
2.4.1 Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
(…)
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade(art. 6:106 BW)
2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. (…)”
8.1.5 De rechtbank heeft kennis genomen van het schade-onderbouwingsformulier, als bijlage 1 gevoegd bij de vordering alsmede de brief van de huisarts van de benadeelde partij van 22 december 2023. Uit beide stukken komt naar voren dat de benadeelde partij slaapproblemen en angstklachten heeft, van veel geluiden schrikt, het gebeuren als een traumatische gebeurtenis heeft ervaren en angst voor de toekomst heeft. Gelet hierop bestaat bij de rechtbank geen twijfel dat het handelen van verdachte, namelijk het bedreigen van de benadeelde partij en het met een mes onderweg zijn naar die benadeelde partij met het doel hem van het leven te beroven, een aantasting in de persoon van de benadeelde partij teweeg heeft gebracht. De gegeven onderbouwing acht de rechtbank voldoende en een nadere aanvulling daarvan acht zij niet noodzakelijk. De vordering is daarom in zijn geheel toewijsbaar. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank redelijk.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
8.1.6 De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 46, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
voorbereiding van moord
t.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt opde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats bp] ;
- en binnen een straal van 500 meter van het adres [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
t.a.v. de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij]
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde partij]
volledig toetot € 420,00 (vierhonderdtwintig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(12 oktober 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , aan de Staat €420,00 (vierhonderdtwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 oktober 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en volledig verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij] , tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en J.W.H.G. Loyson, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2024.
[...]

1.[...]

2.[...][...]

3.[...][...]

4.[...][...]

5.[...][...]

6.[...][...]

7.[...]

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1654.