3.3Het oordeel van de rechtbank
3.3.1Mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de
onder 2 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 4 weergegeven.
3.3.2De vraag die aan de rechtbank verder voorligt, is of het handelen van verdachte ook een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (voorbereiding van moord) oplevert.
Beoordelingskader
3.3.3Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen (hierna gezamenlijk ook als 'voorwerpen' aan te duiden), afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm "zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf" in de zin van deze bepaling, dient te worden beoordeeld of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. Niet kan worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had). In artikel 46, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht wordt met “dat misdrijf" in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf" gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, in dit geval moord, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid.
3.3.4Bij de beoordeling betrekt de rechtbank ook overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in een recente uitspraak:
“De rechtspraak van de Hoge Raad biedt houvast bij de beantwoording van deze vragen. Dat daarin niet voor alle gevallen panklare antwoorden worden aangereikt komt door het bijzondere karakter van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen. Bij de uitleg van de bestanddelen (zoals ‘een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf’) van artikel 46 Sr gaat het om de afbakening van strafrechtelijke aansprakelijkheid in de vroegste fase van handelen. In lijn met de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 46 Sr moet worden voorkomen dat de strafbaarheid zich uitstrekt over gevallen waarin enkel sprake is van een misdadige intentie. Voor strafbaarheid moet sprake zijn van daadwerkelijke voorbereiding van een ernstig misdrijf. Dat leidt tot terughoudendheid in gevallen waarin nog veel onduidelijk is bijvoorbeeld over welk misdrijf wordt voorbereid en hoe, door wie, en met behulp van welke voorwerpen dit zou moeten worden uitgevoerd. Voor die terughoudendheid is minder aanleiding naarmate de voorbereiding concreter wordt en het beoogde misdrijf en de wijze van uitvoering duidelijker. Bij deze, sterk op de te beslissen zaak toegesneden, waardering spelen een belangrijke rol: de aard van de in de tenlastelegging opgenomen (combinatie van) voorwerpen en wat is komen vast te staan over de intentie van de verdachte. Van betekenis kan daarbij zijn wat de verdachte met de voorwerpen heeft gedaan en welke conclusie de uiterlijke verschijningsvorm van een en ander rechtvaardigt.”
Toepassing op de onderhavige zaak
3.3.5De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden (zie in dit kader ook
bijlage I).
3.3.6Verdachte bevond zich in de vroege ochtend van 12 oktober 2023 in bus [lijnnummer] , afkomstig uit zijn toenmalige woonplaats [plaatsnaam] . In de bus heeft verdachte, zowel telefonisch als via WhatsApp, bedreigende teksten als ‘ik ga je vermoorden’, ’ik maak je echt dood’ en ‘ik ga je neersteken’ geuit in de richting van zijn werkgever, [benadeelde partij] . Verdachte had op dat moment een mes bij zich, dat hij tijdens het uiten van zijn bedreigingen ook aan medepassagiers heeft getoond. Tegen omstanders heeft verdachte daarnaast gezegd dat hij ‘hem ging vermoorden’ en dat het ‘om de baas van het uitzendbureau’ ging. Eén van de medepassagiers heeft op enig moment de bus verlaten en de politie gebeld. Bij zijn aanhouding is bij verdachte inderdaad een mes aangetroffen.
3.3.7Verdachte is uitgestapt bij de halte ‘ [naam halte] ’ in Aalsmeer. Uit onderzoek van de politie blijkt dat dit de halte is die het dichtst bij het uitzendbureau ligt waar aangever [benadeelde partij] werkzaam is. Bij het plannen van een route vanaf de toenmalige woonplaats van verdachte ( [plaatsnaam] ) naar het uitzendbureau geeft
Google Mapsde optie om de bus te nemen waar verdachte in zat en om uit te stappen bij de halte waar verdachte ook daadwerkelijk is uitgestapt. Zelf heeft verdachte op dit punt wisselend verklaard. Op het ene moment heeft hij bijvoorbeeld verklaard dat hij niet weet waarom hij in de bus gestapt is, op een ander moment heeft hij verklaard dat hij onderweg was om sigaretten te halen in Aalsmeer en op weer een ander moment dat hij onderweg was om nieuwe schoenen te kopen in Aalsmeer. De rechtbank gaat er, mede gelet op zijn ongeloofwaardige verklaringen op dit punt, dan ook vanuit dat verdachte onderweg was naar het uitzendbureau.
3.3.8Op grond van de vaststaande feiten en omstandigheden zoals hierboven omschreven komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde voorbereiding van moord. Verdachte had, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, onmiskenbaar het concrete voornemen om aangever [benadeelde partij] van het leven te beroven. Hij heeft dit voornemen meermalen letterlijk in de richting van aangever en zijn medepassagiers geuit en aannemelijk is dat hij inderdaad op weg was naar het uitzendbureau waar hij aangever zou kunnen vinden. Bij de rechtbank bestaat dan ook geen twijfel over het concrete misdadige doel dat verdachte voor ogen had. Dat verdachte aangever enkel ‘angst aan wilde jagen’, zoals hij zelf verklaard heeft, doet aan dit alles niets af.
3.3.9Verdachte heeft, door onder andere het gebruik van de woorden ‘ik ga je neersteken’, ook concreet geuit op welke wijze hij het beoogde misdrijf uit zou gaan voeren. Het mes dat verdachte bij zich had en dat hij ook aan zijn medepassagiers toonde tijdens het uiten van zijn bedreigingen, is daarbij een voorwerp dat zonder twijfel geschikt is tot het begaan van moord. Het mes kan dan ook aangemerkt worden als een voorwerp dat bestemd is tot het begaan van het door verdachte voorgenomen misdrijf. De rechtbank acht de wederom wisselende verklaringen van verdachte over het bij zich hebben van het mes, variërend van dat hij het bij zich zou hebben ‘om zichzelf mee van het leven te beroven’ tot ‘om brood te smeren/snijden’, ongeloofwaardig.
3.3.10De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook de gelegenheid heeft gehad om na te denken over en zich rekenschap te kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte zijn bedreigingen aan het adres van aangever in de ochtend van 12 oktober 2023 meermalen heeft herhaald. Uit de aangifte van [benadeelde partij] volgt dat verdachte op genoemde datum al om 06.42 uur telefonisch contact heeft gezocht met aangever en om 07.36 uur wederom telefonisch contact met [benadeelde partij] heeft gehad en toen tegen hem heeft gezegd dat hij hem ( [benadeelde partij] ) ging zoeken en dat hij hem ( [benadeelde partij] ) zou gaan neersteken en vermoorden. Verdachte is op 12 oktober 2023 om 08.12 uur aangehouden toen hij, naar het oordeel van de rechtbank, onderweg was om [benadeelde partij] neer te steken. De rechtbank stelt hiermee vast dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit.