ECLI:NL:RBAMS:2024:38

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
1327478523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Roemeense detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Roemenië. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, ondanks verweren van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, had verweer gevoerd tegen de juistheid van de informatie in het EAB en de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtsgang en dat zijn advocaat de verdediging adequaat heeft gevoerd. De rechtbank heeft de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling na overlevering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vereisten van dubbele strafbaarheid zijn voldaan, aangezien de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zowel in Nederland als in Roemenië strafbaar zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldende wetgeving en eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/274785-23
Datum uitspraak: 2 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2023 door
Drobeta Turnu Severin Court of Law,Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 december 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw A. Petrescu die waarnam voor haar kantoorgenoot mr. P.D. Popescu, beiden advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
criminal sentence no. 671/20.05.2022 pronounced by Drobeta Turnu Severin Court of Law, final on 16.05.2023 by criminal decision no. 985/16.05.2023 of Craiova Court of Appeal,met referentie 3161/225/2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, twee maanden en zeventien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 17 mei 2023.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank overweegt als volgt. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628).
In de aanvullende informatie van 2 november 2023 is hierover onder meer opgenomen dat:
“Considering your question regarding section B of the EAW, we inform you that by criminal decision no. 985/16.05.2023, Craiova Court of Appeal ruled on the appeal filed by [opgeëiste persoon] through his elected lawyer. Upon resolution of the appeal, Craiova Court of Appeal examined the case through the lens of the criticism invoked by the appellant but also ex officio, under all factual and legal aspects in accordance with the legal provisions in force, maintaining the solution of the first instance (criminal sentence no. 671/20.05.2022 of Drobeta Turnu Severin Court) both in terms of the amount of the penalty and the method of execution, respectively, in detention.”
De rechtbank stelt op grond van voornoemde informatie vast dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de aanvullende informatie en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de informatie die in het EAB is opgenomen onjuist is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op de zitting waarbij de beslissing is genomen, terwijl de opgeëiste persoon, blijkens overgelegde loonstroken, tijdens de behandeling in hoger beroep, zijnde op 16 mei 2023, werkzaam is geweest in Nederland en dus niet aanwezig kan zijn geweest. Vervolgens is opgenomen dat de opgeëiste persoon zou zijn vertegenwoordigd door een advocaat, wat dus weer niet strookt met de genoemde aanwezigheid. Ook is in het EAB aangegeven dat het arrest van 16 mei 2023 onherroepelijk zou zijn, maar blijkens een
printscreenvan het Roemeense justitie portaal is de zaak nog lopend, waarbij op 9 januari 2024 een behandeling zal plaatsvinden. Verder geldt dat de opgeëiste persoon voor de zitting in hoger beroep destijds is opgeroepen op een Roemeens adres, terwijl de Roemeense autoriteiten weten dat de opgeëiste persoon in Nederland in overleveringsdetentie zit. Tot slot is van belang dat voor dezelfde zaak en dezelfde feiten in het jaar 2018 ook al een EAB is uitgevaardigd, waarbij destijds ook is aangegeven dat het om een onherroepelijke veroordeling ging. In relatie tot dat EAB is de overlevering destijds bij uitspraak van 24 mei 2018 geweigerd, aldus steeds de raadsvrouw.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - na een door de opgeëiste persoon ter zitting gegeven toelichting, kort samengevat inhoudende dat hij naar aanleiding van het EAB in 2018 (en nu opnieuw) om herziening heeft gevraagd - op het standpunt gesteld dat onderhavig EAB een ander EAB betreft dan dat uit 2018, waaraan tevens een ander vonnis en arrest ten grondslag liggen. Het EAB is dan ook voldoende duidelijk en de eerdere uitspraak van de rechtbank van 24 mei 2018 waarin de overlevering is geweigerd, staat niet aan overlevering in de weg, aldus de officier van justitie
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de informatie in het EAB te twijfelen. De opgeëiste persoon heeft ter zitting toegelicht dat hij na de uitspraak van deze rechtbank van 24 mei 2018 [4] in Roemenië om een herziening heeft gevraagd en toen ook een nieuw proces heeft gekregen. Het vonnis en arrest waarop het onderhavige EAB ziet, zijn daaruit gevolgd. Het EAB is over deze grondslag van het overleveringsverzoek voldoende duidelijk, zodat geen aanleiding bestaat de behandeling van de zaak aan te houden om hierover nadere informatie te verkrijgen.
De door de raadsvrouw verstrekte stukken geven ook overigens geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de informatie in het EAB. Nog daargelaten dat deze stukken enkel in de Roemeense taal zijn opgesteld, is ter zitting gebleken dat de opgeëiste persoon opnieuw een herzieningsprocedure is gestart en dat dit de procedure is waarop de betreffende stukken zien. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon recentelijk herziening heeft aangevraagd, doet niet af aan de informatie die in het EAB is opgenomen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van het tweede feit op grond van artikel 7 OLW moet worden geweigerd. Door de raadsvrouw is het feit gekwalificeerd als het rijden zonder rijbewijs in de zin van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu dit feit in Roemenië een misdrijf betreft, maar in Nederland slechts een overtreding oplevert, waarop een maximum straf van enkele maanden hechtenis staat, is de weigeringsgrond van artikel 7 OLW aan de orde, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 7 OLW niet aan overlevering in de weg staat, omdat het feit dubbel strafbaar is. De omstandigheid dat het feit in Nederland – anders dan in Roemenië –een overtreding en geen misdrijf oplevert, is niet relevant, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, nu aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van meer dan vier maanden is opgelegd voor feiten die zowel in Nederland als Roemenië strafbaar zijn en waarop in Roemenië een maximale gevangenisstraf van vijf jaar staat. Dat het in het geval van het tweede feit (in Nederland) om een overtreding gaat, doet hieraan niet af.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 41, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW Roemeense detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
De Roemeense autoriteiten hebben op 2 november 2023 ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Considering your requests for additional information made by email dated 30.10.2023 regarding [opgeëiste persoon], on whose name the European arrest warrant no. 10/19/06/2023 was issued, we inform you of the following: (…)
In case the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian authorities at Henri Coandă Bucharest Airport, he will be taken to Bucharest Rahova Penitentiary in order to carry out the quarantine period of 21 days in a room that will provide him a minimum space of 3 sqm. (…)
After the end of the quarantine period, the National Administration of Penitentiaries determines the penitentiary where he will serve his custodial sentence, considering that it should be located as close as possible to the place of residence of the convicted person, also taking into account the execution regime. (…)
Given the amount of the sentence, he will most likely serve the initial custodial sentence in the semi-open regime. At the same time, considering his domicile, he will most likely, to begin with, serve his sentence in the Timișoara Penitentiary. (…)
Considering the perspective of the implementation of the measures included in the Action Plan for the period 2020 -2025, elaborated in order to execute the pilot judgment Rezmives and others against Romania, as well as the judgments pronounced in the group of cases Bragadireanu against Romania", as well as the number of detainees currently in the custody of the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees the provision of a minimum individual space of 3 sqm tor the entire period of execution of the sentence, including the bed and the related furniture, without including the space tor the toilet.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht, 41, 107, 176, 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Drobeta Turnu Severin Court of Law,Roemenië, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:4016)
5.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam, 11 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513, rechtsoverweging 5.
6.HvJ EU, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.