ECLI:NL:RBAMS:2018:4016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
13/751212-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet in verband met de rechten van de verdediging

Op 24 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Drobeta Turnu Severin Court of Law in Roemenië. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Roemenië een vrijheidsstraf van zes jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de terechtzitting in Roemenië waar de straf is opgelegd. Dit roept vragen op over de eerbiediging van zijn rechten, met name het recht op een eerlijk proces. De officier van justitie heeft aanvullende vragen gesteld aan de Roemeense autoriteiten over de procedure en de betekening van de dagvaarding, maar de rechtbank heeft onvoldoende informatie ontvangen om te concluderen dat de rechten van de verdediging zijn gerespecteerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de terechtzitting en dat zijn verdediging adequaat is gewaarborgd. De rechtbank heeft het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751212-18
RK nummer: 18/2110
Datum uitspraak: 24 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 maart 2018 (met geboortedatum gecorrigeerd op 10 april 2018) en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel.
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2017 (ontvangen op 27 maart 2018) door
the Drobeta Turnu Severin Court of Law(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1990,
verblijvende op het adres [adres]
gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 19 april 2017, gebaseerd op het vonnis van het
Drobeta Turnu Severin Courtvan 27 maart 2017 (referentie 7144/225/2016).
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

4.1.
Inleiding
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet op de terechtzitting aanwezig was. Verder is onder d) van het EAB vermeld dat dat opgeëiste persoon persoonlijk op de hoogte is gesteld van de terechtzitting, dat hij geen hoger beroep heeft ingediend tegen het vonnis en dat het vonnis na overlevering aan hem zal worden betekend waarbij hij zal worden geïnformeerd over zijn recht om in hoger beroep te gaan.
Bij het verzoek om schorsing van de overleveringsdetentie in raadkamer van 13 april 2018 heeft de raadsman meegedeeld dat de opgeëiste persoon middels zijn Roemeense advocaat in Roemenië hoger beroep tegen het vonnis van 27 maart 2017 heeft ingesteld. Vanwege zijn detentie kan hij niet bij de behandeling van het hoger beroep op 19 april 2018 aanwezig zijn, terwijl hij dit wel wil. De officier van justitie heeft vervolgens aan de Roemeense autoriteiten nadere vragen over de procedure van het hoger beroep gesteld en over de wijze waarop de betekening van de dagvaarding heeft plaatsgevonden.
Bij mail van 16 april 2018 hebben de Roemeense autoriteiten aangegeven dat de opgeëiste persoon zowel hoger beroep tegen het inmiddels onherroepelijke vonnis van 27 maart 2017 heeft ingesteld als tegelijk om herziening heeft gevraagd. De eerste zitting in het hoger beroep was op 12 april 2018 en de volgende zitting stond gepland voor 7 mei 2018. In de herzieningsprocedure zijn er op 29 maart 2018 en 19 april 2018 zittingen geweest. Op 19 april 2018 is de zitting tot 10 mei 2018 uitgesteld. Het is volgens Roemeens recht noodzakelijk dat de opgeëiste persoon persoonlijk aanwezig is bij de zittingen in deze procedures.
De officier van justitie heeft vervolgens in haar mails van 26 april 2018 en 23 mei 2018 aangegeven dat dit vanwege de overleveringsdetentie niet mogelijk is. De officier van justitie heeft de Roemeense autoriteiten gevraagd of zij het EAB wensen te handhaven. Als zij het EAB niet langer handhaven, kan de opgeëiste persoon in de gelegenheid worden gesteld om zijn aanwezigheidsrecht in Roemenië te verwezenlijken.
Op 24 mei 2018 heeft de rechtbank aanvullende informatie over de betekening van de dagvaarding van het vonnis van 27 maart 2017 ontvangen. Deze brief van 24 mei 2018 is in het Roemeens en niet vertaald.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van de vordering aan te houden om deze brief te laten vertalen. Uit deze brief lijkt te kunnen worden opgemaakt dat de opgeëiste persoon in 2015 persoonlijk voor iets heeft getekend, maar dit zou vreemd zijn omdat het vonnis uit 2017 is. Als uit de vertaling van het stuk blijkt dat de opgeëiste persoon persoonlijk voor ontvangst van de dagvaarding heeft getekend, is de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet meer aan de orde. Het maakt dan voor de beoordeling ook niet meer uit of de opgeëiste persoon persoonlijk aanwezig zou kunnen zijn bij de kennelijk in Roemenië ingestelde verzetprocedure. Verder heeft de officier van justitie ook nadere vragen gesteld of de zaak op 7 mei 2018 inhoudelijk is behandeld of dat er alleen maar is besproken of de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuwe strafprocedure.
4.3.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd moet worden. Uit de brief van 24 mei 2018 kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon heeft getekend voor een oproeping om bij de politie te verschijnen. Dat komt niet overeen met de informatie uit het EAB dat hij persoonlijk voor ontvangst van de dagvaarding zou hebben getekend. Uit de informatie blijkt dat de dagvaarding naar het adres is gestuurd waarvan de autoriteiten wisten dat de opgeëiste persoon daar niet meer woonde, alsmede via het vermelden van een plakkaat op de rechtbank. De informatie uit het EAB is derhalve misleidend en is niet juist.
4.4.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd moet worden.
Vast staat dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de terechtzitting waarbij de schuld en bewijs aan de orde zijn gekomen en waarbij de straf is opgelegd. Tevens staat op grond van de informatie uit het EAB en de aanvullende informatie niet op ondubbelzinnige wijze vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de plaats en het tijdstip van de terechtzitting (HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
Dworzecki), punten 37-38). Evenmin kan op grond van de op dit moment beschikbare informatie worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuw proces omdat niet duidelijk is of hij een onvoorwaardelijke verzetgarantie heeft. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij na ontvangst van het EAB met de daarin vervatte verzetgarantie, waarin de termijn niet is ingevuld, zowel hoger beroep heeft ingesteld als herziening heeft gevraagd van het vonnis van 27 maart 2017, dat volgens de Roemeense autoriteiten inmiddels onherroepelijk is, en de rechtbank begrijpt dat deze procedures worden aangehouden in afwachting van de verschijning ter zitting van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de vordering aan te houden teneinde nogmaals om nadere informatie te verzoeken over de verzetgarantie dan wel de detentie-omstandigheden in Roemenië. In het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 augustus 2017 (ECLI:EU:C:2017:629 inzake Zdziaszek) is bepaald (overwegingen 103 en 104) dat de uitvoerende autoriteit om aanvullende gegevens moet verzoeken als zij meent dat zij daarover niet beschikt om rechtsgeldig over de overlevering van de betrokkene te kunnen beslissen. Als zij vervolgens nog steeds niet de vereiste zekerheid heeft verworven over de eerbiediging van de rechten van verdediging van de betrokkene tijdens de relevante procedure, beschikt de uitvoerende rechterlijke autoriteit over de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel te weigeren.
De rechtbank stelt vast dat er meerdere malen om aanvullende informatie is verzocht. De rechtbank beschikt echter nog steeds niet over voldoende gegevens om te kunnen bepalen of de verdedidingsrechten van de opgeëiste persoon in acht zijn genomen zodat zij niet kan vaststellen dat zich een van de situaties als bedoeld in artikel 12, onder a tot en d, van de OLW heeft voorgedaan. Gelet hierop moet de rechtbank overlevering weigeren. Normaal gesproken zou de rechtbank wellicht nog aanhouden voor nadere informatie, maar aangezien de Roemeense autoriteiten evenmin de gevraagde informatie over de detentie-omstandigheden hebben verstrekt ziet de rechtbank geen reden om nogmaals vragen te stellen.

5.Slotsom

De overleving moet worden geweigerd gelet op het bepaalde in artikel 12 van de OLW. .

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 van de OLW

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Drobeta Turnu Severin Court of Law(Roemenië) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPhet bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.