ECLI:NL:RBAMS:2024:3740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/13/727265 / FA RK 22-8116
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Iraans recht op het huwelijksvermogensregime en nevenvoorzieningen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2024, zijn de nevenvoorzieningen na echtscheiding en het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime aan de orde. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Jawaheri, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Mohasselzadeh, zijn betrokken in een echtscheidingsprocedure waarbij het Iraans recht van toepassing is verklaard op hun huwelijksvermogensregime. De rechtbank heeft vastgesteld dat clausule A van hun huwelijksvoorwaarden, die bepaalde voorwaarden stelde aan de verdeling van het vermogen, in strijd is met de Nederlandse openbare orde en daarom buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw bepaald, en de man is verplicht om € 588,-- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw een bedrag van € 5.000,-- aan de man moet betalen voor de inboedelgoederen die zij heeft behouden. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een dwangsom en om de vrouw te verplichten de overlijdensrisicoverzekering op te zeggen afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/727265 / FA RK 22-8116 (echtscheiding) en
C/13/739096 / FA RK 23-5950 (verdeling)
Beschikking d.d. 24 juni 2024 betreffende nevenvoorzieningen na echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Jawaheri (voorheen mr. M.A. de Boer),
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh (voorheen mr. R.J. Ottens, daarna mr. M.T. Kumar).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking d.d. 14 november 2023 van deze rechtbank, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, het voortgezet gebruiksrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend en de overige nevenvoorzieningen zijn aangehouden;
- het F9-formulier van 11 december 2023 van de vrouw met de akte uitlating toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime;
- het F9-formulier van 14 december 2023 van de man met producties;
- het F9-formulier van 12 januari 2024 van de vrouw met de reactie van de vrouw op de producties van de man alsmede eigen producties;
- het F9-formulier van 12 februari 2024 van de man met de akte uitlating toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime;
- het F9-formulier van 23 april 2024 van de man, met de nieuwe akte uitlating toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime met producties, waarbij de akte van 12 februari 2024 is ingetrokken en met het gewijzigde verzoek en uitlatingen inzake de zorg- en contactregeling met producties;
- het F9-formulier van 25 april 2024 van de man met het gewijzigde verzoek kinder- en partneralimentatie en producties;
- het e-mailbericht van 8 mei 2024 van mevrouw [naam 2] , Jeugdhulpverlener Aanmeldteam.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 mei 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door zijn/haar advocaat en voor de man een tolk. Namens de Raad is verschenen: mevrouw [naam 1] .
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en de vragen van de rechter beantwoord.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 14 november 2023.
2.2.
De echtscheidingsbeschikking is op 19 februari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
2.3.
De minderjarigen
2.3.1.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem/haar zal zijn, alsmede verzocht om een zorgregeling vast te stellen. Volgens de man moet dit een tijdelijke regeling zijn, waarbij de definitieve beslissing wordt aangehouden in afwachting van een Raadsonderzoek, dan wel in afwachting van benoeming en het advies van een bijzondere curator. De man wenst eveneens dat een vakantieregeling wordt vastgesteld en dat de rechtbank bepaalt dat de vrouw zonder enige voorwaarde wordt verplicht de toestemmingsformulieren te tekenen voor vakanties van de man met de minderjarigen.
De man heeft tot slot verzocht om een dwangsom op te leggen bij niet nakoming door de vrouw van de vast te stellen zorgregeling, dan wel het niet geven van toestemming voor voornoemde vakanties van de man met de minderjarigen.
De vrouw heeft bij haar verzoek om vaststelling van een zorgregeling als uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat de man zijn woonadres bekend moet maken, zodat zij weet waar de minderjarigen verblijven wanneer zij bij de man zijn.
2.3.2.
Bij beschikking van 14 november 2023 zijn partijen verwezen naar een traject Hulp bij Scheiding en is partijen op het hart gedrukt de voorlopige zorgregeling zoals bepaald in de procedure voorlopige voorzieningen, te weten dat de minderjarigen bij de man verblijven van donderdag uit de buitenschoolse opvang tot zaterdag 16:00 uur, stipt na te komen.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man inmiddels is verhuisd naar [woonplaats 3] en aldaar samenwoont met zijn partner. Hij heeft dit niet besproken met de vrouw en de vrouw is niet op de hoogte van het adres van de man. Na de verhuizing van de man is de zorgregeling gestagneerd; de vrouw heeft als voorwaarde voor de hervatting ervan gesteld dat de man zijn adres aan haar bekend dient te maken zodat de vrouw weet waar de minderjarigen verblijven als zij bij de man zijn. De man heeft echter geweigerd zijn woonadres aan de vrouw bekend te maken.
Voorts is uit het e-mailbericht van 8 mei 2024 van mevrouw [naam 2] , jeugdhulpverlener Aanmeldteam – dat tijdens de mondelinge behandeling is voorgelezen - gebleken, dat de hulpverlening niet is gestart omdat er nog (strafrechtelijke) aanklachten van de man tegen de vrouw lopen.
De advocaat van de man heeft toegelicht dat er nog een artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) procedure loopt, te weten een klacht van de man over niet verdere vervolging van de vrouw. Dit gaat over de niet vervolging van de vrouw naar aanleiding van de aangifte door de man jegens haar.
2.3.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten geen reden te zien voor een Raadsonderzoek zoals door de man is verzocht. Beide ouders moeten zich realiseren wat zij anders kunnen doen. Er lijken andere belangen te spelen, aldus de Raad.
Uit informatie van school blijkt dat [minderjarige] buikpijn had en uit informatie van de huisarts komt naar voren dat [minderjarige] graag met iemand wil met praten.
De Raad heeft de ouders dringend geadviseerd een kindbehartiger in te schakelen voor de beide minderjarigen, bijvoorbeeld [naam 3] en dat beide ouders daaraan mee moeten werken.
2.3.4.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij achter contactherstel tussen de minderjarigen en de man staat, maar haar voorwaarde blijft dat de man zijn woonadres aan haar bekend maakt. Voorts wil de vrouw graag meewerken aan een kindbehartiger, met een doorverwijzing van de rechtbank. De vrouw heeft ook nog gezocht naar speltherapie voor de minderjarigen, maar dit is helaas niet gelukt.
De man heeft laten weten te kunnen instemmen met een kindbehartiger, maar hierbij als uitdrukkelijke voorwaarde te stellen dat er eerst contactherstel moet zijn. Hij heeft desgevraagd laten weten zijn woonadres niet aan de vrouw bekend te willen maken en niet bereid te zijn de artikel 12 Sv procedure in te trekken, zodat de hulpverlening voor partijen kan starten.
2.3.5.
De rechtbank ziet dat sprake is van een zeer zorgelijke situatie. De zorgregeling is gestagneerd en kan niet herstart worden zonder professionele hulpverlening, daarvoor is de relatie tussen partijen te veel verslechterd. Bovendien hebben de minderjarigen zelf dringend hulp nodig in de vorm van professionele begeleiding, bijvoorbeeld een kindbehartiger.
Het hulpverleningstraject kan echter niet van start gaan zo lang er strafrechtelijke procedures lopen en de kindbehartiger kan niet starten gezien de gestelde voorwaarde door de man.
Ook een onderzoek door de Raad biedt geen soelaas nu de door partijen te zetten stappen reeds bekend zijn, maar deze stappen niet gezet (kunnen) worden.
Kortom, partijen lijken in een patstelling te zitten vooral door de houding van de man.
Nu de man niet bereid is zijn standpunt aan te passen ziet de rechtbank in dit stadium geen andere optie dan de verzoeken van partijen ten aanzien van de zorgregeling, het Raadsonderzoek en benoeming van een bijzonder curator af te wijzen.
De rechtbank zal aldus beslissen.
2.3.6.
De rechtbank zal wel een beslissing nemen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. De rechtbank zal bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw, nu de vrouw het merendeel van de zorg voor de minderjarigen heeft gedragen en thans volledig draagt. De minderjarigen verblijven immers sinds de verhuizing van de man volledig bij de vrouw, zodat het verzoek van de vrouw wordt toegewezen en het verzoek van de man op dit punt wordt afgewezen.
2.4.
Kinder- en partnerbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen kinderbijdrage van € 631,-- per kind per maand en een partnerbijdrage van € 2.500,-- per maand vast te stellen.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
Vanwege het ontbreken van de benodigde financiële gegevens aan de zijde van de man, heeft de rechtbank bij beschikking van 14 november 2023 het verzoek van de vrouw om ex artikel 843a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzage te krijgen in alle jaarstukken, de salarisadministratie, bankafschriften en bankmutaties van de man in de periode 2018-2023 toegewezen.
Kinderbijdrage
2.4.2.
De rechtbank beslist dat de man € 588,-- per kind, per maand als kinderbijdrage aan de vrouw dient te voldoen.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Behoefte
2.4.3.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd.
Partijen zijn het er over eens dat de geïndexeerde behoefte van de minderjarigen € 1.551,-- in totaal per maand bedraagt, nu het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2022, vóór het uiteengaan van partijen, meer dan € 6.000,-- per maand bedroeg.
Draagkracht partijen, te betalen kinderbijdrage
2.4.4.
Bij de berekening van de kinderbijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders thans kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van het kind voorzien.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het huidige netto besteedbaar inkomen, hierna NBI, van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
2.4.5.
Voor de berekening van ieders draagkracht maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een vast bedrag aan lasten, te weten een bedrag van € 1.270,-- per maand.
Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
2.4.6.
De rechtbank stelt vast, dat de man niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank bij beschikking van 14 november 2023 om inzage te geven in alle jaarstukken, de salarisadministratie, bankafschriften en bankmutaties in de periode 2018-2023.
De rechtbank is dan ook met de vrouw van mening, dat essentiële informatie over het eigen inkomen van de man blijft ontbreken. Dit leidt er toe, dat de rechtbank uit zal gaan van de door de vrouw gestelde verdiencapaciteit van de man van € 145.000,-- bruto per jaar.
De man heeft daarmee een NBI van € 6.891,-- per maand. Na toepassing van de hiervoor genoemde draagkrachtformule heeft de man een draagkracht van € 2.488,-- per maand.
2.4.7.
Het inkomen van de vrouw bedraagt € 3.032,-- bruto per maand, inclusief vakantietoeslag. Dit inkomen dient te worden verminderd met een pensioenpremie van € 65,-per maand. De rechtbank volgt de man niet in zijn stellingen dat de vrouw te weinig gegevens in het geding heeft gebracht over haar inkomen.
De vrouw heeft daarmee, rekening houdende met de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen en het kindgebonden budget, een NBI van € 3.435,-- per maand. Na toepassing van de hiervoor genoemde draagkrachtformule heeft de vrouw een draagkracht van € 794,-- per maand.
2.4.8.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
De ouders hebben genoeg draagkracht om alle kosten van de kinderen te betalen.
Naar rato van zijn draagkracht bedraagt het aandeel van de man in de kosten van de minderjarigen € 588,-- per kind per maand. Nu er geen sprake is van een zorgregeling, hoeft er geen zorgkorting te worden toegepast zodat dit aandeel ook de door de man te betalen kinderbijdrage is.
Partnerbijdrage
Behoefte
2.4.9.
De vrouw heeft om een partnerbijdrage van € 2.500,-- per maand verzocht en gesteld dat zij hieraan behoefte heeft. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij is van mening dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een partnerbijdrage nu haar vordering tot toekenning van de bruidsgave bij vonnis van 6 maart 2024 van deze rechtbank is toegewezen.
Volgens de vrouw heeft de bruidsgave een geheel eigen karakter en kan deze niet worden gelijkgesteld met een huwelijksvermogensrechtelijke onderhoudsverplichting.
2.4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, gezien het vonnis van deze rechtbank van 6 maart 2024 waarbij de man is veroordeeld tot overdracht van 500 volledige (yek) Bahar-e Azadi gouden munten of een equivalent daarvan gelijk aan € 242.650,-- aan de vrouw, geen behoefte meer heeft aan een partnerbijdrage.
Immers, de bruidsgave is naar haar aard bedoeld om bescherming te blijven bieden aan de financiële belangen van de vrouw zodat zij niet onverzorgd achter zal blijven na het huwelijk. De bruidsgave vormt (evenals een partnerbijdrage) een bron van inkomsten voor de vrouw en heeft het karakter van een financieel vangnet.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2023 waarin eensluidend is overwogen. [1]
De vrouw mag dan ook in staat worden geacht met de door haar te ontvangen bruidsgave (volledig) te voorzien in haar (restant)behoefte, zodat haar verzoek om vaststelling van een partnerbijdrage wordt afgewezen.
2.5.
Huwelijksvermogensregime
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het Iraans recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is.
Zij is daarbij van mening, dat zij aanspraak kan maken op de helft van het door de man opgebouwde vermogen tijdens het huwelijk, een en ander conform de huwelijksvoorwaarden van partijen.
2.5.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij verzoekt eveneens te bepalen dat het Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, echter met buiten beschouwing laten van de hierna te noemen clausule A in de huwelijksvoorwaarden van partijen.
Toepasselijk recht
2.5.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.5.4.
Partijen zijn geldige huwelijksvoorwaarden overeengekomen in de zin van artikel 12 van voornoemd Verdrag.
Partijen hebben bij hun huwelijksvoorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor het Iraans recht. Nu partijen een volgens het Verdrag geldige keuze hebben uitgebracht voor het Iraans recht, is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
Inhoud Iraans recht
2.5.5.
Het Iraanse huwelijksvermogensrecht kent slechts de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Uit het stelsel van de scheiding van goederen volgt in beginsel dat hetgeen de echtgenoten ten tijde van het aangaan van het huwelijk bezaten en hetgeen zij tijdens het huwelijk hebben verworven, privé-eigendom is en blijft. Wanneer de eigendom van bepaalde (huishoudelijke) zaken niet kan worden bewezen, wordt in de regel aangenomen dat de zaken die gewoonlijk door de man worden gebruikt aan de man toebehoren en de zaken die gewoonlijk door de vrouw worden gebruikt, aan de vrouw toebehoren. De echtgenoten kunnen bewijs leveren dat deze algemene regel in hun specifieke geval niet geldt.
Ten aanzien van schulden geldt gegeven het wettelijk stelsel dat iedere echtgenoot aansprakelijk is voor de zelf aangegane schulden. In de regel worden schulden toegerekend aan degene op wiens naam deze staan.
Inhoud huwelijksvoorwaarden
2.5.6.
In de tussen partijen gesloten huwelijksakte is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
Conditions:
A “By a collateral irrevocable contract, the wife stipulated that if the divorce is not at her request and according to de court finding, the request is not due to violation of conjugal duties by the wife or her ill humor or bad character, the husband should be bound to transfer to the wife up to the half of the assets or its equivalent which he has earned during the conjugal life with her.”
2.5.7.
Kort gezegd houdt deze clausule in dat partijen onder de voorwaarde dat de echtscheiding niet op verzoek van de vrouw is uitgesproken en conform de bevinding van de rechtbank het verzoek niet te wijten is aan schending van de huwelijkse plichten door de vrouw of aan haar slechte humeur/temperament of slechte karakter, zijn overeengekomen dat de man verplicht is om (tot aan) de helft van de bezittingen of het equivalent daarvan die hij tijdens het huwelijksleven met de vrouw heeft opgebouwd, aan de vrouw over te dragen.
In het kader van de beoordeling van deze huwelijksvoorwaarden naar Iraans recht rijst de vraag of de voorwaarde dat de vrouw slechts aanspraak kan maken op de helft van het huwelijkse vermogen van de man wanneer de echtscheiding niet door haar is verzocht, in strijd moet worden geacht met de Nederlandse openbare orde, zoals neergelegd in artikel 10:6 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.5.8.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat genoemde voorwaarde in strijd moet worden geacht met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in artikel 10:6 BW. Zij beroept zich op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2023 [2] , waarin het beroep op de openbare orde exceptie is aangenomen. Hierdoor komt de genoemde voorwaarde te vervallen, blijft de rest van de gemaakte afspraken in stand en dient de man de helft van zijn vermogen aan de vrouw over te dragen, aldus de vrouw.
2.5.9.
De man stelt zich op het standpunt dat de genoemde voorwaarde weliswaar in strijd is met de Nederlandse openbare orde, echter dat dit niet meebrengt dat de rest van het beding in stand blijft. De man beroept zich hierbij eveneens op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2023. De voorwaarde is volgens de man onlosmakelijk verbonden met de gemaakte afspraak in clausule A, zodat dit er juist toe leidt dat de gehele clausule A buiten beschouwing dient te blijven omdat dit anders tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
2.5.10.
De rechtbank dient te beoordelen welke rechtsgevolgen verbonden moeten worden aan de vaststelling dat de gewraakte voorwaarde in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
Uit de door partijen aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag volgt dat daarbij niet rechtstreeks kan worden terugvallen op de toepassing van het Nederlandse materiële huwelijksvermogensrecht, maar dat aan de hand van het Iraanse huwelijksvermogensrecht moet worden bepaald in hoeverre de vrouw in dit geval een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak kan ontlenen aan de huwelijkse voorwaarden minus het door de openbare orde getroffen en buiten toepassing gelaten onderdeel daarvan (de gewraakte bepaling).
Met andere woorden: kan de vrouw naar Iraans recht in dat geval aanspraak maken op een deel van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen? De rechtbank zal daarbij beoordelen of dit gevolg ook recht doet aan de bedoeling van partijen (naar Iraans recht) zoals hen deze bij het sluiten van de voorwaarde voor ogen stond.
2.5.11.
Uitgangspunt in het Iraanse huwelijksvermogensrecht is de algehele scheiding van goederen. De – aanstaande – echtgenoten kunnen hiervan afwijken, voor zover de overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet in strijd zijn met de kern van het huwelijk, bijvoorbeeld het recht van de vrouw op financieel onderhoud door de man tijdens het huwelijk. Clausule A is een zogenaamde gestandaardiseerde clausule, met als doel bescherming te bieden aan de financiële belangen van de vrouw die geen schuld heeft aan de echtscheiding. Deze clausule ziet op de situatie waarin de man de echtscheiding vraagt en de vrouw geen blaam treft voor het staken van de huwelijksband. De schuldvraag en de vraag wie om echtscheiding verzoekt zijn dus doorslaggevend voor de huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak van de vrouw op basis van clausule A.
Het is partijen echter uitdrukkelijk toegestaan om huwelijkse voorwaarden, anders dan clausule A, overeen te komen waarbij de schuldvraag en de vraag wie om echtscheiding verzoekt géén rol spelen. Echter, dit is door de vrouw bij het huwelijk, zoals de man ook heeft aangevoerd, niet bedongen, zodat het kennelijk niet de bedoeling van partijen was een onvoorwaardelijke aanspraak van de vrouw op het huwelijkse vermogen af te spreken.
2.5.12.
Als uitsluitend de gewraakte voorwaarde in clausule A zou vervallen dan zou dat betekenen dat de vrouw een onvoorwaardelijke aanspraak op het vermogen van de man zou hebben. Partijen zijn dat niet overeengekomen en daarnaast komt een onvoorwaardelijke verdeling bij helfte van het vermogen in Iran in de praktijk nauwelijks voor.
Hieruit leidt de rechtbank dan ook af dat het de bedoeling van partijen naar Iraans recht was, om uitsluitend in het geval de man de echtscheiding zou aanvragen, de vrouw een deel van zijn tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen toe te kennen, in het kader van haar financiële zekerheid. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat de gewraakte voorwaarde in clausule A onlosmakelijk is verbonden met de daarin gemaakte afspraak het huwelijkse vermogen van de man te willen delen.
2.5.13.
Dit leidt er toe dat gehele clausule A buiten beschouwing dient te blijven, wegens strijd met de Nederlandse orde. Het verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen en dat van de man op dit punt wordt toegewezen.
Inhoudelijke beoordeling van de overige verzoeken van partijen
2.5.14.
De rechtbank merkt voor de volledigheid op ten aanzien van de door de vrouw gedane verzoeken uit te gaan van haar verweerschrift op zelfstandige verzoeken, tevens houdende aanvullende verzoeken van 27 juni 2023 en ten aanzien van de door de man gedane verzoeken uit te gaan van zijn akte houdende wijziging verzoeken en uitlating toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van 23 april 2024.
Vaststellen verdeling/verrekening
2.5.15.
De vrouw heeft verzocht de verdeling c.q. verrekening vast te stellen conform de punten 44 t/m 50 van haar hiervoor genoemde processtuk.
Nu de rechtbank bepaalt dat clausule A buiten beschouwing zal blijven hoeft er, met uitzondering van de gezamenlijke koopwoning van partijen, niets te worden verdeeld, zodat de rechtbank dit verzoek van de vrouw (met uitzondering van haar verzoeken ten aanzien van de echtelijke woning) zal afwijzen.
Inboedel
2.5.16.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de inboedel eigendom is van de man, zodat deze inboedel (dan wel de waarde daarvan) volgens Iraans recht niet voor verdeling in aanmerking komt. De inboedelgoederen zijn echter achtergebleven bij de vrouw en de man heeft laten weten de inboedelgoederen niet terug te wensen, maar hiervoor een vergoeding van de vrouw te willen ontvangen van € 25.000,--. De vrouw is het hiermee eens, maar stelt dat de waarde van de inboedel nihil is, nu veel goederen zijn aangeschaft via Marktplaats.
De rechtbank begroot de dagwaarde van de inboedelgoederen, mede gelet op de afschrijving, in redelijkheid op € 5.000,-- en bepaalt dat de vrouw genoemd bedrag aan de man dient te voldoen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Betaling bedragen door de vrouw aan de man/ opzeggen overlijdensrisicoverzekering
2.5.17.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw de bedragen in productie 16 van het hiervoor door hem ingediende processtuk aan hem dient te betalen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
Nu productie 16 ontbreekt, ontbreekt de onderbouwing van dit verzoek, zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen.
2.5.18.
De man heeft voorts verzocht te bepalen dat de vrouw de overlijdensrisicoverzekering bij Scildon Verzekeringen onder polisnummer [nummer] (die niet is gekoppeld aan de hypothecaire geldlening van partijen) opzegt, nu deze is afgesloten op zijn leven ten gunste van de vrouw.
Nu de onderbouwing voor dit verzoek eveneens ontbreekt, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
Volvo V40
2.5.19.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de Volvo V40 op naam staat van de vrouw en de Volvo V60 op naam staat van de man.
De rechtbank is van oordeel dat deze auto’s volgens Iraans recht niet voor verdeling in aanmerking komen en schulden ten aanzien van deze auto’s (waaronder boetes) voldaan dienen te worden door degene die de schuld heeft. Voor zover de Volvo V40 nog in bezit is van de man dient hij deze aan de vrouw af te geven. Nu het voor de rechtbank niet duidelijk is dat dit zo is, wordt geen dwangsom aan deze voorwaardelijke verplichting verbonden.
De verdere verzoeken van de vrouw op dit punt worden afgewezen; de man heeft op dit punt geen verzoeken gedaan.
Verdeling eenvoudige gemeenschap
2.5.20.
Partijen hebben gesteld dat zij gezamenlijk eigenaar c.q. rechthebbende zijn van de woning te [adres] en dat zij gezamenlijk schuldenaar zijn van de daaraan verbonden hypotheekschuld.
De rechtbank is met de man van oordeel dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap naar Nederlands recht in de zin van artikel 3:166 BW. Beide partijen verzoeken om verdeling van de woning.
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
2.5.21.
Geschillen over zakelijke rechten vallen onder de werking van artikel 24 lid 1 Brussel Ibis Vo. In dit artikel is bepaald, dat, ongeacht de woonplaats van partijen, bij zakelijke rechten op onroerende goederen de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is bij uitsluiting bevoegd zijn.
De Nederlandse rechter heeft derhalve ten aanzien van deze verzoeken rechtsmacht, nu de woning in Nederland ligt.
De rechtbank past voorts op grond van artikel 10:127 lid 1 BW Nederlands recht toe.
Inhoudelijk
2.5.22.
Partijen zijn het over de volgende punten eens:
- Eerst krijgt de vrouw de gelegenheid de woning aan zich te laten toedelen onder de voorwaarde de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake de hypotheek;
- de man heeft een vergoedingsrecht ten aanzien van de woning van € 120.789,20 vanwege zijn privé inbreng;
- de waarde van de woning moet getaxeerd worden door een nog aan te wijzen makelaar/taxateur.
De rechtbank bepaalt daarbij dat partijen samen een makelaar/taxateur aanstellen, doordat de man drie namen noemt, waarvan de vrouw er eentje kiest. Indien de man niet binnen de termijn van één week na dagtekening van deze beschikking drie makelaars/taxateurs voorstelt, is de vrouw gerechtigd zelf een makelaar/taxateur te kiezen. Indien omgekeerd de vrouw niet binnen één week na het voorstel van de man uit de drie voorgestelde makelaars/taxateurs een keuze maakt, is de man gerechtigd om zelf een van de drie makelaars/taxateurs uit te kiezen;
2.5.23.
De man heeft voorts verzocht om, als het de vrouw niet lukt de woning aan zich te laten toedelen, de woning aan hem toe te delen en wanneer het ook hem niet lukt de woning financieel aan zich te laten toedelen de woning dient te worden verkocht aan (een) derde(n).
De rechtbank wijst dit toe en zal de verdeling verwerken in het zogenaamde spoorboekje.
2.5.24.
De rechtbank wijst de door de man verzochte dwangsommen af nu hiervoor (vooralsnog) geen belang aanwezig is.
Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw sinds 16 september 2022 de volledige eigenaarslasten van de woning betaalt wijst de rechtbank eveneens af nu hiervoor de rechtsgrond ontbreekt.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/727265 / FA RK 22-8116:
3.1.
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw;
3.2.
bepaalt dat de man € 588,-- per kind, per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/739096 / FA RK 23-5950:
3.5.
bepaalt dat op het huwelijksvermogen van partijen Iraans recht van toepassing is en clausule A van hun huwelijksvoorwaarden geheel buiten beschouwing blijft;
3.6.
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 5.000,-- dient te voldoen vanwege de door haar behouden inboedelgoederen;
3.7.
indien de man de Volvo V40 in bezit heeft, dient hij deze aan de vrouw af te geven;
3.8.
gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen, als volgt:
- bepaalt dat de door partijen overeen te komen taxateur, vast te stellen op de wijze zoals omschreven in r.o. 2.5.22 binnen vier weken na de datum van deze beschikking door partijen bindend de actuele waarde van de echtelijke woning van partijen te [adres] vaststelt;
- bepaalt dat partijen ieder voor de helft de kosten van deze taxatie voldoen;
In de situatie dat de echtelijke woning aan de vrouw wordt toegedeeld:
- bepaalt dat eerst de vrouw gedurende drie maanden na het opmaken van het taxatierapport de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen tegen de vastgestelde waarde, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, de vrouw deze geldlening als eigen schuld zal voldoen en onder de verplichting ten tijde van de levering van het aandeel van de man bij de notaris de helft van de overwaarde (de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening) aan de man te voldoen, met inachtneming van het hierna te noemen vergoedingsrecht van de man;
- indien de vrouw de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning plaats te vinden binnen één maand, nadat de vrouw de man binnen de termijn van drie maanden na het opmaken van het taxatierapport schriftelijk heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de vrouw;
- bepaalt dat als de vrouw de woning niet aan zich laat toedelen binnen genoemde termijnen, de man hiertoe de gelegenheid zal krijgt als hierna genoemd;
In de situatie dat de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld:
- bepaalt dat vervolgens de man gedurende drie maanden de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen tegen de vastgestelde waarde, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, de man deze geldlening als eigen schuld zal voldoen en onder de verplichting ten tijde van de levering van het aandeel van de vrouw bij de notaris de helft van de overwaarde (de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening) aan de vrouw te voldoen, met inachtneming van het hierna te noemen vergoedingsrecht van de man;
- indien de man de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning plaats te vinden binnen één maand, nadat de man de vrouw binnen de termijn van drie maanden schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de man;
- bepaalt dat als ook de man de woning niet aan zich laat toedelen binnen genoemde termijnen, de woning dan zal worden verkocht aan (een) derde(n) als hierna genoemd;
In de situatie dat de echtelijke woning verkocht wordt aan (een) derde(n):
- bepaalt dat de door partijen overeen te komen taxateur/makelaar binnen twee weken na het verstrijken van de termijn voor de man, dan wel wanneer eerder blijkt dat de man de woning niet aan zich wil of kan laten toedelen, belast wordt met de verkoop van de woning;
- bepaalt dat indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de koper(s);
- bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van notarieel transport te dragen;
- bepaalt dat de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld met inachtneming van het hierna te noemen vergoedingsrecht van de man;
In alle situaties: vergoedingsrecht van de man ten aanzien van de woning
- bepaalt dat de man, bij de hiervoor genoemde verdeling van de gezamenlijke woning van partijen, eerst recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 120.789,20, waarna de verdeling van de woning verder financieel wordt afgewikkeld als hiervoor genoemd;
3.9.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 24 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.