In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Torun, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 30 juni 2023 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 mei 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 12 OLW, omdat er geen verzetgarantie is verstrekt en de informatie in het EAB onvoldoende duidelijkheid biedt over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten en hij een adres in Polen heeft opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot het vonnis heeft geleid, maar dat hij wel degelijk op de hoogte was van de procedure.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet leidt tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat hij tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft ontvangen en op de hoogte was van de consequenties van het niet naleven daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder de artikelen 8 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.