De beoordeling
10. In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of Ymere (als verhuurder van een sociale huurwoning) de door [eisers] aan Greenspread/Eteck betaalde vaste kosten voor gebruik van een warmtepomp in het gehuurde moet vergoeden. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Waarom dat het geval is, wordt hierna uitgelegd.
11. Op grond van artikel 7:233 BW wordt, voor zover hier van belang, onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel onzelfstandige woning is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden. Onroerende aanhorigheden zijn voorzieningen die naar hun aard (feitelijk of goederenrechtelijk) onlosmakelijk verbonden zijn met de gehuurde woonruimte. Of dat het geval is, kan mede worden beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 3:4 BW, met dien verstande dat het voor de toepassing van artikel 7:233 BW niet relevant is of de eigenaar van de woonruimte ook eigenaar is van de onroerende aanhorigheid (arrest Acantus).
12. In artikel 3:4 lid 1 BW is bepaald dat al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel is van die zaak. Op grond van artikel 3:4 lid 2 BW wordt een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, bestanddeel van de hoofdzaak.
Warmtepomp roerend of onderdeel van de woning?
13. In dit geval is sprake van een WKO-installatie die meerdere gebouwen in het gebied van de Oostelijke Handelskade van warmte en koeling voorziet. De warmtepomp is aangesloten op de WKO-installatie en maakt daarvan onderdeel uit (zie 1.6 hiervoor). Partijen zijn het er over eens dat de WKO-installatie/warmtepomp eerst eigendom was van Greenspread en sinds 2017 van Eteck.
14. Ymere heeft uitgelegd dat deze buiten het gebouw gelegen collectieve WKO-installatie de warmtebron aanboort en de warmte distribueert naar het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt. De bij het gebouw aangekomen warmte wordt via het inpandig leidingstelsel (dat buiten de woning ligt) getransporteerd naar de individuele warmtepompen van de woningen. Indien de bewoner een warmtevraag heeft, transporteert de in de woning gelegen warmtepomp deze warmte naar de leidingen in de woning.
15. Het voorgaande impliceert dat het gebouw – waarvan de woning onderdeel is – constructief is afgestemd op WKO-installatie, in die zin dat deze specifiek bedoeld is om de woningen in het gebouw via individuele warmtepompen in het gehuurde van warmte (en koeling) te voorzien. Tegen deze achtergrond behoren de WKO-installatie en de warmtepomp – die fysiek met de woning van [eisers] verbonden is en al aanwezig was in de woning toen [eisers] daar kwamen wonen – tot het gebruikelijke uitrustingsniveau van de woning van [eisers] en maakt de warmtepomp naar de verkeersopvatting onderdeel uit van die woning. Zonder warmtepomp is de woning immers niet te verwarmen via de (de daarvoor bedoelde) WKO-installatie, zodat bij het ontbreken daarvan de woning als onvoltooid moet worden beschouwd. Dat het in theorie mogelijk is om de woning op een andere manier te verwarmen, bijvoorbeeld door elektrische radiatoren of infraroodpanelen en dat het mogelijk is om de warmtepomp zonder noemenswaardige beschadiging af te scheiden van de woning, maakt dat niet anders. Dat geldt ook voor de andere door Ymere genoemde aanwijzingen (weergegeven onder 5 hiervoor). Deze aanwijzingen zijn opgenomen in lagere regelgeving en kunnen alleen al daarom de wettelijke bepalingen van artikel 7:233 en 7:237 BW niet opzij zetten. De onderhavige situatie met betrekking tot de WKO-installatie is in zoverre vergelijkbaar met de situatie die aan de orde was in het arrest Acantus. Dat in dat geval de vaste lasten voor de WKO-installatie door de verhuurder aan de huurders in rekening werden gebracht, is – net als de eigendomssituatie van de WKO-installatie – niet van belang bij de beantwoording van de vraag of de WKO-installatie als roerend of onroerend moet worden beschouwd. De conclusie is dan ook dat de warmtepomp moet worden aangemerkt als onroerende aanhorigheid in de zin van artikel 7:233 BW.
Onroerende warmtepomp geen onderdeel van de huurovereenkomst?
16. Ymere heeft verder aangevoerd dat het op grond van artikel 7:201 BW mogelijk is om een gedeelte van een zaak te verhuren en dat partijen in afwijking van artikel 7:233 BW zijn overeengekomen dat de warmtepomp geen onderdeel uitmaakt van het gehuurde, omdat is afgesproken dat [eisers] een warmteovereenkomst met een derde partij aangaan. In dat standpunt wordt Ymere niet gevolgd. Daargelaten of het gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 7:233 BW mogelijk is om een voorziening die tot het gebruikelijk uitrustingsniveau van de woning behoort (zoals de aansluiting op een WKO-installatie met een warmtepomp) contractueel van het gehuurde uit te sluiten, geldt dat dat in dit geval niet is gebeurd. Artikel 15 lid 1 van de algemene huurvoorwaarden – aangenomen dat deze van toepassing zijn, hetgeen [eisers] hebben betwist – verplicht slechts tot het aangaan van een overeenkomst tot de levering van energie met een energieleverancier en het sluiten van een aansluit- en transportovereenkomst met de netbeheerder, precies zoals dat ook geldt voor huurders met bijvoorbeeld een gas-cv-installatie die een overeenkomst voor de levering van gas en elektra met een energieleverancier sluiten. [eisers] hebben dat ook gedaan door met Vattenfall een overeenkomst te sluiten voor de levering van elektriciteit. Op de opleverstaat van het gehuurde staat bovendien juist vermeld dat de installaties in de woning wel onderdeel uitmaken van het gehuurde. Een uitzondering voor de warmtepomp (of het door Ymere bepleite onderscheid tussen de binnen installatie bestaande uit de vloerverwarmingsleidingen en de warmtepomp) is daarbij niet gemaakt. Uit het enkele feit dat uit de [eisers] gedurende een aantal jaren kosten voor de warmtepomp (met btw) aan Greenspread en Eteck hebben voldaan en uit de aanwezigheid van een tussenmeter die het elektriciteitsverbruik van de warmtepomp meet, valt evenmin op te maken dat zij bedoeld hebben om de warmtepomp buiten het gehuurde te houden en hun rechten in dat verband prijs te geven.
Kapitaals- en onderhoudslasten
17. Nu de warmtepomp onderdeel uit maakt van de woning worden de kapitaals- en onderhoudslasten verondersteld te zijn inbegrepen in de (kale) huurprijs voor de woning (artikel 7:237 lid 2 en artikel 7:233 BW). Tegen de achtergrond van onderdeel 5 van de bewonersbrochure (zie 1.6 hiervoor) en de omschrijvingen op de door [eisers] van Greenspread en Eteck ontvangen facturen (zie 1.7 en 1.8 hiervoor), heeft Ymere haar stelling dat de door Eteck en Greenspread bij [eisers] in rekening gebrachte kosten andere kosten betreffen dan kapitaals- en onderhoudslasten voor warmtepomp en/of WKO-installatie onvoldoende onderbouwd. In onderdeel 5 van de bewonersbrochure staat vermeld dat [eisers] een vast bedrag per maand betalen ter dekking van de exploitatiekosten van de combi-warmtepomp, het distributiesysteem, de centrale techniek en onderhoud/storingsafhandeling van de complete installatie. De omschrijvingen op de facturen sluiten daarbij aan. Daaruit blijkt genoegzaam dat aan [eisers] onder de noemer “vastrecht”/”vaste kosten” alleen kapitaals- en onderhoudslasten in rekening worden gebracht en geen verbruikskosten. [eisers] hebben bovendien onvoldoende weersproken aangevoerd dat zij – zoals ook staat vermeld in de bewonersbrochure – voor eigen elektriciteitsverbruik aan Vattenfall betalen.
Wie moet de kapitaals- en onderhoudskosten betalen?
18. Doordat de vaste kosten voor de WKO-installatie/warmtepomp in dit geval door Greenspread/Eteck apart aan [eisers] in rekening worden gebracht, ontstaat de situatie dat enerzijds Ymere (op grond van het wet en de huurovereenkomst) die kosten hoort te dragen en anderzijds [eisers] worden verplicht die kosten te betalen op grond van (naar wordt aangenomen) een overeenkomst met een derde. De kantonrechter sluit zich in dat verband aan bij het oordeel van de kantonrechter in de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland 10 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2068, waarin is geoordeeld dat daarmee in feite sprake is van een verkapte huurverhoging waarmee [eisers] geen rekening hadden hoeven houden. Op grond van de huurovereenkomst (en het bepaalde in artikel 7:233 en 7:237 BW) hadden [eisers] mogen verwachten dat de door hen overeengekomen huurprijs mede betrekking heeft op de vaste lasten van de warmtevoorziening. Nu het in hun onderlinge verhouding aan Ymere is om de vaste lasten van de WKO-installatie/warmtepomp te bestrijden uit de huurprijs, ligt in de huurovereenkomst besloten dat zij de door [eisers] betaalde (en te betalen) kosten aan hen vergoed. 19. Dat in de huurprijsopbouw geen rekening is gehouden met het feit dat Ymere geen kosten in rekening brengt voor de verwarmingsinstallatie en Ymere een hogere aanvangshuurprijs had kunnen vragen zonder de liberalisatiegrens te overschrijden, betekent nog niet dat achteraf in strijd met de overeengekomen huurprijs en het wettelijk systeem kan worden geconcludeerd dat [eisers] de vaste lasten van de WKO-installatie/warmtepomp moeten voldoen. Een ander oordeel zou er toe leiden dat de dwingendrechtelijke bepalingen van het huurprijzenrecht kunnen worden omzeild door de exploitatie van een WKO-installatie uit te besteden aan een derde. Het beroep van Ymere op de redelijkheid en billijkheid slaagt evenmin. Daargelaten dat Ymere dat verweer niet concreet heeft onderbouwd, staat het dwingendrechtelijk karakter van het huurrecht er aan in de weg dat over die boeg een daarmee strijdig resultaat wordt bereikt. Uit het voorgaande vloeit bovendien niet voort dat, zoals Ymere heeft gesteld, het gebruik van de WKO-installatie/warmtepomp gratis is als de vordering wordt toegewezen. De kosten maken immers onderdeel uit van de door hen betaalde huurprijs.
20. Gelet op het voorgaande zal de vordering onder 2i) tot nakoming van de huurovereenkomst worden toegewezen.
21. Voor de hiervoor (althans hieraan vergelijkbare) moeilijk werkbare problematiek heeft de Hoge Raad al aandacht gevraagd in r.o. 3.4 van het arrest Acantus. De Hoge Raad heeft opgemerkt dat het op de weg van de wetgever ligt hiervoor een oplossing te bieden. Daarbij is verwezen naar een lopend wetgevingsproces met betrekking tot het Besluit servicekosten. Dat besluit is echter geen wet in formele zin en zal (zoals hiervoor al is overwogen) niet af kunnen doen aan de werking van de regels van het BW. Bovendien heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 27 juni 2022 in antwoord op kamervragen te kennen gegeven niet voornemens te zijn de wet- en regelgeving op dit punt te wijzigen. Het is aan de wetgever daar al dan niet op terug te komen.
22. [eisers] vorderen de door hen aan Greenspead/Eteck betaalde kosten vanaf het begin van de huurovereenkomst (maart 2016). Hiervoor is geoordeeld dat in de huurovereenkomst besloten ligt dat Ymere de door [eisers] voorgeschoten kosten vergoedt. Het gaat in dit verband derhalve om een vordering van [eisers] tot nakoming van de huurovereenkomst. Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. In artikel 6:38 BW is bepaald dat van een verbintenis terstond nakoming kan worden gevorderd als geen tijd voor de nakoming is bepaald. Nu [eisers] een maandelijkse betalingsverplichting hadden aan Greenspread/Eteck, wordt in lijn daarmee geoordeeld dat [eisers] ook jegens Ymere maandelijks een opeisbare vordering hadden. [eisers] hebben onbetwist gesteld dat zij de verjaring bij brief aan Ymere van 31 januari 2023 hebben gestuit, waardoor een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Dit betekent dat de betalingsvordering van [eisers] met betrekking tot de voor 31 januari 2018 gemaakte kosten, is verjaard.
23. De conclusie is dan ook dat de vordering van [eisers] onder 2ii) zal worden toegewezen voor de door hen betaalde kosten tussen 31 januari 2018 en heden. Wegens het ontbreken van een specificatie zal geen concreet bedrag worden toegewezen.
24. [eisers] hebben door overlegging van hun sommaties van 31 januari 2023 en 28 februari 2023 voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal – nu tegen de hoogte daarvan verder geen verweer is gevoerd – worden toegewezen.
25. Ymere wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
26. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 130,48
- salaris gemachtigde € 678,00 (2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
€ 68,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.120,48,
voor zover van toepassing inclusief btw.
27. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.