In deze zaak vorderden de eisers, [eisers c.s.], een vergoeding van de investerings- en onderhoudskosten van een warmtekoude-opslaginstallatie (WKO-installatie) die zij maandelijks aan een derde partij, [bedrijf 3], moesten betalen. De eisers waren huurders van een woning die onderdeel uitmaakte van een complex met een centrale WKO-installatie, die door de verhuurder, [gedaagde], was uitbesteed aan [bedrijf 3]. De eisers stelden dat de kosten voor de WKO-installatie voor rekening van de verhuurder moesten komen, omdat deze kosten deel uitmaakten van de huurprijs. De verhuurder verweerde zich door te stellen dat zij niet verantwoordelijk was voor de kosten die door [bedrijf 3] in rekening werden gebracht, en dat de Warmtewet van toepassing was, niet het huurrecht.
De kantonrechter oordeelde dat de WKO-installatie als een onroerende aanhorigheid moest worden beschouwd en dat de kosten voor de investering en het onderhoud daarvan inbegrepen waren in de huurprijs. De rechter concludeerde dat de verhuurder de kosten niet als servicekosten kon doorberekenen aan de huurders. De kantonrechter wees de vorderingen van de eisers toe, inclusief de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de verhuurder tot betaling van de verschuldigde bedragen aan de huurders. De proceskosten werden eveneens aan de verhuurder opgelegd.