ECLI:NL:RBAMS:2024:3589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
13-057340-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse nationaliteit

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de District Court in Wrocław, Polen, is uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 30 januari 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, is bijgestaan door zijn advocaat en een tolk tijdens de zitting op 30 mei 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 OLW, maar de officier van justitie betoogde dat de procedure die heeft geleid tot het arrest van 4 november 2021 getoetst moet worden. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld en zijn advocaat heeft gemachtigd om hem te verdedigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-057340-23 (EAB III)
Datum uitspraak: 13 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2023 door
the District Court in Wrocław, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats], Polen, op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 mei 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Nieboer, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and binding judgementvan 29 april 2021, met kenmerk III K 223/20. Hoewel in het vertaalde EAB
the Regional Court for Wrocław-Śródmieście, II Penal Departmentwordt vermeld als het gerecht dat het vonnis heeft gewezen blijkt uit het A-formulier, de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie van 13 mei 2024 en het Poolse EAB dat het gaat om een vonnis van
the District Court for Wrocław-Śródmieście,
II Penal Departmenten daar gaat de rechtbank dan ook vanuit.
Verder vermeldt onderdeel f) van het EAB dat op 4 november 2021 arrest is gewezen door
the District court for Wrocław, IV Appeal Department, met kenmerk IV Ka 836/21, waarin het vonnis van 29 april 2021 is bevestigd. Uit de van de Poolse autoriteiten verkregen aanvullende informatie van zowel 6 mei 2024 als 13 mei 2024 begrijpt de rechtbank evenwel dat het arrest van 4 november 2021 (IV Ka 836/21) niet is gewezen door genoemd gerecht, maar is gewezen door
the Regional Court in Wrocław IV Criminal Appeal Divisionen daar gaat de rechtbank dan ook vanuit.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voordoen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de procedure die heeft geleid tot het arrest van 4 november 2021 getoetst dient te worden in de zin van artikel 12 OLW. Ten aanzien van die procedure is de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW aan de orde. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld en dat hij in dat verband zijn advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De procedure die heeft geleid tot het arrest van 4 november 2021 van
the Regional Court in Wrocław IV Criminal Appeal Division,met kenmerk IV Ka 836/21, dient dan ook getoetst te worden.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 13 mei 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor bij de officier van justitie verklaard zelf hoger beroep te hebben ingesteld. Ook heeft hij verklaard dat hij bij de behandeling van dit hoger beroep zelf niet aanwezig was, maar dat hij zijn advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Uit de aanvullende informatie van 6 en 13 mei 2024 blijkt dat deze advocaat dit tijdens de hoger beroepsprocedure ook daadwerkelijk heeft gedaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Wrocław, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. C.M. Delstra en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).