ECLI:NL:RBAMS:2024:3482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
13-099182-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 maart 2024 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988 en momenteel gedetineerd in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd. De raadsman voerde aan dat het EAB ongenoegzaam is, omdat het onduidelijk is of de overlevering betrekking heeft op een vonnis met meerdere vonnissen of samengestelde straffen. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldoende duidelijkheid biedt.

De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat het EAB voldoende is, aangezien het gaat om een vonnis dat is opgelegd voor twee strafbare feiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen.

De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de procedure in hoger beroep, aangezien er twijfels bestonden over de verdediging van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de overleveringsdetentie te schorsen afgewezen, omdat er geen binding met Nederland is aangetoond. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 11 juli 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-099182-24
Datum uitspraak: 11 juni 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 15 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 maart 2024 door
the District Court in Gdańsk,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence of the Regional Court in Kwidzyn imposed on 24 August 2022,met referentie II K 990/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsman
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat de overlevering volgens hem moet worden geweigerd, omdat het EAB, ook in samenhang bezien met de aanvullende informatie, ongenoegzaam is. Het is namelijk onduidelijk of de overlevering wordt gevraagd ten behoeve van een vonnis waaraan meerdere vonnissen ten grondslag liggen of een vonnis waarin meerdere straffen zijn samengevoegd. Dit is mede relevant gelet op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Mocht de rechtbank dit geen aanleiding vinden om de overlevering te weigeren, heeft de raadsman verzocht om hierover nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, omdat duidelijk is dat het gaat om een vonnis waarin twee straffen zijn samengevoegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit het EAB – waarin wordt gesproken over een ‘
aggregate sentence’ – en de aanvullende informatie van 8 mei 2024, volgt dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vonnis dat is opgelegd ten aanzien van twee strafbare feiten, waarbij de daarvoor geldende straffen bij elkaar zijn samengevoegd. De rechtbank ziet daarmee ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen hierover aan de Poolse autoriteiten.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
mishandeling.

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat. Naast dat er mogelijk sprake is van een samengesteld vonnis, zonder dat bekend is hoe de procedures in de daaraan ten grondslag liggende vonnissen zijn verlopen, heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet op de hoogte is geweest van de procedure in hoger beroep. Gelet op die verklaring, kunnen de Poolse autoriteiten niet volstaan met de mededeling dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld en dat tijdens de behandeling van het hoger beroep een advocaat aanwezig is geweest. De overlevering moet daarom worden geweigerd, dan wel moeten hierover nadere vragen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat nu de informatie die hieromtrent is verschaft door de Poolse autoriteiten leidt tot het oordeel dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW aan de orde is.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 8 mei 2024 volgt dat bij arrest van de
District Court in Gdańskvan 6 april 2023 de zaak ten gronde definitief is afgedaan en daartegen geen gewoon rechtsmiddel open staat. Dat betekent dat de rechtbank enkel de procedure in hoger beroep hoeft te toetsen aan artikel 12 OLW. [6]
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het arrest van de
District Court in Gdańskvan 6 april 2023 is gewezen, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die de beslissing heeft geleid, zodat moet worden beoordeeld of zich één van de omstandigheden heeft voorgedaan genoemd in artikel 12, onder a tot en met d, OLW.
Uit de aanvullende informatie van 8 mei 2024 blijkt dat het hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon en dat een gekozen advocaat vervolgens op de zitting aanwezig is geweest. Dat doet vermoeden dat de omstandigheid als bedoeld onder artikel 12, onder b, OLW zich heeft voorgedaan. De rechtbank beschikt echter niet over voldoende informatie om te beoordelen of dat inderdaad het geval is geweest en, mocht dit niet het geval zijn, of de opgeëiste persoon op andere wijze gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten in hoger beroep dan wel daarvan – al dan niet stilzwijgend – afstand heeft gedaan.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden om aan de Poolse autoriteiten de volgende vragen voor te leggen:
Ten aanzien van het arrest van 6 april 2023 van
the District Courtin Gdańsk met referentie V Ka 2253/22:
1. Is de gekozen advocaat, die op de zitting aanwezig is geweest, door de opgeëiste persoon daartoe gemachtigd en heeft deze advocaat ook ter zitting de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd?
2. Zo niet, heeft de opgeëiste persoon gedurende de strafrechtelijke procedure in deze zaak een adresinstructie ontvangen waarbij hij is gewezen op de verplichting om de Poolse autoriteiten van eventuele adreswijzigingen te voorzien?
3. Zo ja, was deze adresinstructie geldig tot aan de executie van de straf en is dit ook aan de opgeëiste persoon medegedeeld?
4. Is de oproep voor de zitting naar het adres gestuurd dat door de opgeëiste persoon ten behoeve van deze procedure is opgegeven?

6.Schorsingsverzoek

De raadsman heeft verzocht om indien de behandeling van de zaak wordt aangehouden, de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te schorsen. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Uit de stukken is niet gebleken dat de opgeëiste persoon enige binding heeft met Nederland, zodat ook niet duidelijk is of en hoe het bestaande vluchtgevaar kan worden ondervangen.

7.Beslissing

De rechtbank:
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 6. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Gdańsk,Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB;
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland
uiterlijk 14 dagen voor 11 juli 2024, zijnde het einde van de verlengde beslistermijn,
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemd tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (