ECLI:NL:RBAMS:2024:3477

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
13-110880-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake Europees aanhoudingsbevel en verdedigingsrechten

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 mei 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedures die hebben geleid tot de opgelegde taakstraf en de daaropvolgende vervangende hechtenis. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen schending van de verdedigingsrechten is aangetoond, maar heeft wel vragen aan de Poolse autoriteiten gesteld over de wijze waarop de opgeëiste persoon is geïnformeerd over zijn verplichtingen met betrekking tot adreswijzigingen. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsvrouw om de overleveringsdetentie te schorsen afgewezen, omdat er geen binding met Nederland is aangetoond. De zaak is aangehouden tot 30 juni 2024 voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-110880-24
Datum uitspraak: 11 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 2 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2024 door
the Regional Court in Poznań,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting 28 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beslissing van 2 november 2022 van de
District Court in Trzcianka(referentie: II Ko 777/22), waarbij de executie is bevolen van een vervangende hechtenis van 150 dagen ter vervanging van een vrijheidsbeperkende straf (taakstraf) van 10 maanden opgelegd bij vonnis van 17 maart 2022 van de
District Court in Trzcianka(referentie: II K 750//21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf van 150 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
Zowel het vonnis met kenmerk II K 750//21 als de daaropvolgende beslissing met kenmerk II Ko 777/22 vallen onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Ten aanzien van beide is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. De rechtbank kan daarom de overlevering weigeren. Dit ligt ook in de rede nu de opgeëiste persoon in beide procedures niet zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Hij wist immers niet van de procedures. De opgeëiste persoon is nooit aangehouden of gehoord over de strafbare feiten die hebben geleid tot het vonnis met kenmerk II K 750/21. Ook heeft hij de oproep voor de zitting niet ontvangen. Nu hij niet wist van dit vonnis, kon hij ook niet weten dat de daarbij opgelegde taakstraf kon worden omgezet in een vrijheidsstraf, zoals is gebeurd bij de beslissing met kenmerk Ko 777/22.
Het standpunt van de officier van justitie
De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen bij de beslissing met kenmerk II Ko 777/22, omdat de opgeëiste persoon niet de aan hem opgelegde taakstraf heeft uitgevoerd. Het gaat dus om een ‘kale omzetting’ zoals bedoeld in het arrest
Ardicvan het Hof van Justitie van de Europese Unie, ten aanzien waarvan geen beoordelingsruimte heeft bestaan. De omzettingsbeslissing valt daarmee niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, enkel het vonnis met kenmerk II K 750/21. Ten aanzien van dit vonnis heeft te gelden dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. De opgeëiste persoon heeft in deze procedure echter de gebruikelijke adresinstructie ontvangen, waarna hij heeft nagelaten zijn adreswijziging door te geven. Hij heeft daarmee stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn en op die manier gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten. Om die reden kan de rechtbank afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 17 maart 2022 van de
District Court in Trciankamet kenmerk II K 750/21 is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsbeperkende straf (taakstraf) van 10 maanden opgelegd. Bij beslissing van 2 november 2022 van de
District Court in Trzciankamet kenmerk II Ko 777/22 is de tenuitvoerlegging bevolen van een vervangende hechtenis van 150 dagen.
De rechtbank stelt vast – op basis van het EAB en de aanvullende informatie van 8 mei 2024 – dat de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 maart 2022 bepaalde vervangende hechtenis is bevolen, omdat de opgeëiste persoon niet de aan hem bij dat vonnis opgelegde (taak)straf heeft uitgevoerd en dat bij die beslissing geen mogelijkheid heeft bestaan tot aanpassing van de aard of omvang de eerder bepaalde vervangende hechtenis. Dat betekent dat de omzettingsbeslissing niet valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4]
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 750/21 geldt het volgende.
De verdachte is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Dit vonnis is bovendien - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren, maar alleen als zulks niet een schending oplevert van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
In het EAB is te lezen dat de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de zitting op het adres dat door hem is opgegeven, maar dat hij deze oproep niet heeft opgehaald. Verder staat vermeld dat de opgeëiste persoon is gewezen op zijn verplichting om de verantwoordelijke autoriteiten op de hoogte te stellen van adreswijzigingen en dat hij niet heeft voldaan aan deze verplichting. Als gevolg daarvan heeft te gelden dat de oproep geldig is betekend, zo blijkt uit het EAB.
Uit het EAB blijkt niet wanneer de opgeëiste persoon voornoemde adresinstructie heeft ontvangen. Nu ook niet is gebleken dat de opgeëiste persoon is aangehouden en/of verhoord in deze zaak, terwijl het rechtbank ambtshalve bekende is dat het deze momenten zijn waarop de adresinstructie wordt gegeven, wenst de rechtbank – alvorens zij een beslissing kan nemen op de vraag of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geëerbiedigd in de in de procedure die heeft geleid tot het vonnis met kenmerk II K 750/21 – graag geïnformeerd te worden over de vraag wanneer en op welke wijze de adresinstructie is gegeven.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de Poolse autoriteiten de volgende vraag voor te leggen:
Op welk moment in de strafrechtelijke procedure is de opgeëiste persoon door de Poolse autoriteiten gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven?
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te schorsen in afwachting van de verdere procedure. De rechtbank wijst dit verzoek af. Uit de stukken is niet gebleken dat de opgeëiste persoon enige binding heeft met Nederland, zodat ook niet duidelijk is of en hoe het bestaande vluchtgevaar kan worden ondervangen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal;
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Beslissing

De rechtbank:
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 3.1. genoemde vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
WIJST AFhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland
voor 30 juni 2024, zijnde het einde van de verlengde beslistermijn,
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemd tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (