3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 1032/19
Het is onduidelijk wanneer de zitting heeft plaatsgevonden. Hierover moeten nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit worden gesteld. De opgeëiste persoon heeft namelijk van 5 januari tot en met 24 december 2022 gedetineerd gezeten in Nederland. Indien de zitting in die periode heeft plaatsgevonden, is het voor de opgeëiste persoon onmogelijk geweest om op de zitting aanwezig te zijn. Dat zou betekenen dat hij in zijn verdedigingsrechten is geschaad, waardoor de overlevering zou moeten worden geweigerd.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 474/20
De opgeëiste persoon zat gedetineerd in Polen op het moment van de zitting. Hij heeft in de penitentiaire inrichting verzocht om bij de zitting aanwezig te zijn. Dat verzoek is afgewezen. Daarmee staat vast dat de opgeëiste persoon in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De Poolse autoriteiten hebben weliswaar laten weten dat het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend en hij daartegen hoger beroep had kunnen instellen, maar de opgeëiste persoon betwist dit. Hij kan zich niet herinneren dat hij het vonnis in handen heeft gekregen. Daarnaast blijkt uit het meest recente rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentdat het moeilijk is voor gedetineerden in ‘
remand prisons’ in Polen om in contact te komen met een advocaat. Dat betekent dat, zelfs als de opgeëiste persoon had geweten van het vonnis en zijn recht om daartegen hoger beroep in te stellen, dit voor hem onmogelijk was geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 1032/19
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing nu geen van de omstandigheden onder a tot en met d zich voordoet. De rechtbank kan echter afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu overlevering geen schending oplevert van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Hij heeft de oproep voor de zitting namelijk niet ontvangen, omdat hij zelf heeft nagelaten de Poolse autoriteiten op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde adres. Hij wist ook dat hij daartoe wel verplicht was. Hij heeft namelijk een adresinstructie gehad. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 474/20
Het vonnis is aan de opgeëiste persoon uitgereikt. Hij heeft daartegen geen hoger beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon hiertoe niet in staat was, omdat hij niet in contact kon komen met een advocaat. Een situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder c, OLW doet zich dus voor.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 1032/19
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat het vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, gelet op de aanvullende informatie van 22 april 2024. Hieruit blijkt het volgende.
De oproep voor de zitting is gestuurd aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, maar is niet door hem opgehaald. Hij is er tijdens zijn verhoor in het vooronderzoek op gewezen dat hij verplicht is om – ook indien hij in een andere zaak gedetineerd raakt – adreswijzingen door te geven. Daarbij is hij ook geïnformeerd over de gevolgen indien hij adreswijzigingen niet zou doorgeven, namelijk dat een vonnis in zijn afwezigheid kan worden gewezen. Nu hij desondanks zijn gewijzigde adres kennelijk niet heeft doorgegeven, is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, waardoor niet kan worden gezegd dat sprake is van een schending van zijn verdedigingsrechten.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 474/20
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar dat sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Uit de aanvullende informatie van 15 mei 2024 blijkt namelijk het volgende.
Het vonnis is aan de opgeëiste persoon in persoon betekend en hij is daarbij geïnformeerd over zijn recht om daartegen hoger beroep in te stellen. De opgeëiste persoon heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij het vonnis niet heeft ontvangen, is – gelet op het vertrouwensbeginsel – onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Ook de stelling dat het voor gedetineerden in ‘
remand prisons’ – waar de opgeëiste persoon destijds gedetineerd zat – moeilijk is om in contact te komen met een advocaat, kan niet de conclusie dragen dat de opgeëiste persoon dus geen hoger had kunnen instellen. Niet is immers gebleken dat de opgeëiste persoon heeft geprobeerd in contact te komen met een advocaat, dat dit niet is gelukt en dat hij daardoor niet in staat was hoger beroep in te stellen.