ECLI:NL:RBAMS:2024:332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23-022914
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten raadsman in strafzaak met voorwaardelijk sepot

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 2003, had een verzoek ingediend om een vergoeding van € 4.173,87 voor de kosten van zijn raadsman in een strafzaak, die was afgedaan met een voorwaardelijk sepot. De officier van justitie had op 7 juni 2022 besloten de verzoeker niet verder te vervolgen, wat op 3 september 2023 onherroepelijk werd. Het verzoekschrift werd op 13 september 2023 ingediend en op 11 januari 2024 behandeld in openbare raadkamer. De rechtbank hoorde de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. I. Appel, en de officier van justitie. De officier van justitie verzet zich tegen de vergoeding, verwijzend naar de omstandigheden van de zaak en de vermoedens van enige schuld van de verzoeker. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er vermoedens van schuld aanwezig waren, er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de volledige vergoeding voor de kosten van de raadsman. De rechtbank kende wel een vergoeding van € 680,00 toe voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter C.P.E. Meewisse, in aanwezigheid van griffier M. van Randeraat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-139104-22
raadkamernummer : 23-022914
datum : 25 januari 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker 1] ,

geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam (Robert Scottstraat 19, 1056 AW Amsterdam),
hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De officier van justitie heeft beslist de verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 7 juni 2022 aan verzoeker meegedeeld. Het betreft een voorwaardelijk sepot met een proeftijd van één jaar. Deze beslissing is op 3 september 2023 onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 13 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 11 januari 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. I. Appel, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 4.173,87 wegens:
  • de kosten van een raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer; door de verzoeker is een factuur van mr. I. Appel overgelegd tot een bedrag van € 3.493,87;
  • de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoek tot een bedrag van € 680,-.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding.
In de stukken bevinden zich onder meer twee processen-verbaal van aangifte namens twee minderjarigen, alsook de verklaringen (als getuige) van de twee minderjarigen zelf. Daarnaast zijn er verschillen processen-verbaal van bevindingen met o.a. een filmpje en een geluidsfragment, en een verklaring van de vader van de verzoeker. De zaak is wegens tijdsverloop (onder andere door de weigering van de verzoeker mee te werken aan HALT) en gewijzigde omstandigheden (waaronder het uitblijven van nieuwe incidenten tussen aangevers en verzoeker) voorwaardelijk geseponeerd. In die beslissing tot voorwaardelijk seponeren is afdoende rekening gehouden met de belangen van de verzoeker. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen of in elk geval gematigd. De officier van justitie verwijst naar twee uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1064) en 9 november 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:3393).

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Aan een gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor werkelijke schade als gevolg van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Ook kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, inclusief kosten voor bijstand tijdens de verzekering en de voorlopige hechtenis, behalve als de raadsman was toegevoegd.
Een vergoeding voor deze kosten kan ook worden toegekend als de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. (Hof Amsterdam 9 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3393).
De onderhavige zaak is eerst naar HALT verwezen. De verzoeker heeft geweigerd mee te werken aan dat traject. Vervolgens is wegens tijdsverloop en het uitblijven van nieuwe incidenten tussen aangevers en verzoeker, de zaak uiteindelijk geseponeerd onder voorwaarde met een proeftijd van een jaar. Op grond van de inhoud van het dossier -waarbij de rechtbank met name verwijst naar de aangiften en de verklaringen van de minderjarige getuigen- acht de rechtbank vermoedens van enige schuld aanwezig. In samenhang met de motivering van de sepotbeslissing bezien, acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank zal de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift wel toekennen.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De rechtbank wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.P.E. Meewisse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 680,- (zegge: zeshonderdtachtig euro) ten gunste van [rekeninghouder] op rekeningnummer [rekeningnummer] , onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker 2] .
Aldus gedaan op 25 januari 2024
door mr. C.P.E. Meewisse, rechter.