ECLI:NL:RBAMS:2024:3138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
1303688824
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en werd geconfronteerd met een verzoek tot overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar, opgelegd door de Poolse rechtbank. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 15 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende vonnissen uit Polen beoordeeld. Het EAB vermeldde twee vonnissen, waarbij de opgeëiste persoon in eerste instantie een voorwaardelijke straf had gekregen, die later werd omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de rechtszitting die leidde tot het eerste vonnis.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 6a OLW beoordeeld, die betrekking heeft op de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef en dat er geen verwachting was dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.036888.24
Datum uitspraak: 29 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2023 door
the Circuit Court Warsawa-Praga in Warsaw, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. Janse, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt twee vonnissen:
1)
an enforceable judgment of the District Court Warszawa-Prage Polnoc in Warsaw III Criminal Divisionvan 19 december 2018, met kenmerk III K 313/11 (hierna vonnis I);
2)
an enforceable judgment of the District Court Warszawa-Prage Polnoc in Warsaw III Criminal Divisionvan 24 augustus 2022 III Ko 997/22 (hierna vonnis II).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 4 jaar en 69 dagen. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 18 maart 2024 blijkt dat de vrijheidsstraf voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het onder 1) genoemde vonnis. Bij de onder 2) genoemde beslissing is de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I:
Onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie van 18 maart 2024 vermelden dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 19 december 2018 heeft geleid. Hierdoor is ten aanzien van vonnis I de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij vonnis II is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, vanwege het niet naleven van de aan de voorwaardelijke vrijheidsstraf verbonden voorwaarden.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [3] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 24 augustus 2022 zelf (vonnis II) is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van 18 maart 2024 volgt dat de reden voor de tenuitvoerlegging niet was gelegen in een nieuw strafbaar feit, maar dat de opgeëiste persoon zich niet had gehouden aan de voorwaarden van het aan hem opgelegde reclasseringstoezicht. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan vonnis I.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het feitencomplex aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op het feitencomplex naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de officier van justitie en raadsvrouw - van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 15 april 2024 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen als gevolg van de aan hem opgelegde straffen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Feiten 1, 5 en 6 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Feiten 2, 3, 4, 7, 8 en 9 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen.
De raadsvrouw heeft verzocht een eventueel door de rechtbank af te geven bevel gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven nog inkomen te genereren om zijn woning te kunnen behouden. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank zal op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen. In de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de gevangenhouding te schorsen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Warsawa-Praga in Warsaw(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E Jurgens en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).