3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I:
In onderdeel d) van het EAB ten aanzien van vonnis I is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing in de zaak met referentienummer II K 271/19. Het EAB vermeldt in onderdeel d) het volgende:
‘The person was notified in person on 04.07.2020 and was thus informed of the data and place of the hearing which led to decision rendered, and was informed that the decision may be rendered in absentia if the person did not appear at the hearing.’
‘ [opgeëiste persoon] did not attend the main hearing on 10.09.2020 where the judgement was rendered and delivered. The convicted person had been duly notifies (on 04.07.2020, which he acknowledges with his own signature) about the date of the hearing and instructed about the consequences of failing to attend it. During the case [opgeëiste persoon] was represented by a defense attorney appointed by the Court at his request.’
In het EAB is aangegeven dat de opgeëiste persoon op 4 juli 2020 in persoon is gedagvaard en er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. Dit betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW zich voordoet en dat er geen grond is de overlevering te weigeren vanwege het bepaalde in artikel 12 OLW.
Ten aanzien van vonnis II:
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 april 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde definitief is afgedaan en er geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Derhalve wordt uitsluitend de procedure in hoger beroep van
the Regional Court in Jenelia Góravan 5 februari 2021 (ref. VI Ka 483/20) getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank leidt uit de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van 3 april, 18 april en 7 mei 2024 af dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep zonder dat zich één van de artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon zelf verzet of hoger beroep heeft aangetekend binnen de voorgeschreven termijn via zijn advocaat.
Uit de aanvullende informatie van 3 april 2024 blijkt verder dat de opgeëiste persoon voorafgaande aan de behandeling in eerste aanleg een adresinstructie heeft ontvangen waarbij hij is gewezen op zijn verplichtingen. Bij email van 2 mei 2024 heeft het IRC specifiek gevraagd of deze adresinstructie zich ook uitstrekte over de procedure in hoger beroep. Hierop is door de uitvaardigende justitiële autoriteit per email van 7 mei 2024 geantwoord dat
‘ [opgeëiste persoon] has been informed that the instruction on the obligation to inform law enforcement authorities and the court of any change of residence applies to the whole of criminal proceedings’. Hieruit leidt de rechtbank af dat de adresinstructie zich ook tot de procedure in hoger beroep uitstrekte en dat dit aan de opgeëiste persoon is meegedeeld. De oproepingen voor alle zittingen, waaronder in hoger beroep, zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verstuurd.
De rechtbank stelt dus vast dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het feit dat de procedure in hoger beroep liep, op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van vonnis III:
Stanpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van vonnis III. De opgeëiste persoon is niet op de hoogte geraakt van deze procedure omdat de opgeëiste persoon niet deugdelijk op de hoogte is gesteld. De opgeëiste persoon heeft geen informatie gekregen over vonnis III. Hij heeft zijn verdedigingsrechten dus niet kunnen uitoefenen in deze procedure.
Standpunt van de officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing op de procedure van
the District Court in Kamienna Góravan 28 maart 2021 (ref. II K 596/20), nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest tijdens de procedure die tot het vonnis heeft geleid. Daarentegen heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen en getekend. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank leidt uit de verstrekte informatie af dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van van
the District Court in Kamienna Góravan 28 maart 2021 zonder dat zich één van de artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 25 september 2020 een adresinstructie heeft ontvangen met daarbij de consequenties van het niet naleven van de instructie. Op 21 oktober 2020 heeft de opgeëiste persoon de adresinstructie zelf getekend.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie, en dat hij zich terwijl hij op de hoogte was van de procedure onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.