ECLI:NL:RBAMS:2024:3135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
1308196224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Jelenia Góra, Polen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de argumenten van zowel de verdediging als de officier van justitie gehoord. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege onduidelijkheden in de vonnissen en het ontbreken van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de procedures. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen onduidelijkheid bestaat en dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, ondanks zijn afwezigheid bij de zittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en dat hij de nodige instructies heeft ontvangen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.081962.24
Datum uitspraak: 29 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 11 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2023 door de
Regional Court in Jelenia Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
a judgement of the District Court in Kamienna Góra of 10.09.2020.Referentienummer: II K 271/19 (hierna: vonnis I)
a judgement of the District Court in Kamienna Góra of 03.09.2020, referentienummer II K 499/19
(amended with the judgement of the Regional Court in Jelenia Góra of 05.02.2021,referentienummer: VI Ka 483/20) (hierna: vonnis II)
a judgement of the District Court in Kamienna Góra of 28.03.2021.Referentienummer II K 596/20 (hierna: vonnis III)
De overlevering wordt ten aanzien van vonnis I verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier maanden en 29 dagen. De overlevering wordt ten aanzien van vonnis II verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en 10 maanden, nog in het geheel te ondergaan. De overlevering wordt ten aanzien van vonnis III verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, vijf maanden en 28 dagen.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Stanpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van vonnis II op het standpunt gesteld dat er opheldering moet komen over de vraag of overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van het vonnis van de
District Court in Kamienna Góraof van de uitspraak in hoger beroep van de
Regional Court in Jelenia Góra.Het is immers onduidelijk wat er wordt bedoeld met
amended judgement. Daarmee stelt de raadsman zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen opheldering nodig is met betrekking tot de vonnissen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB blijkt dat ten aanzien van vonnis II de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 2 jaar en 10 maanden, opgelegd in de procedure die is gevoerd bij de hiervoor onder B genoemde instanties. De rechtbank ziet geen onduidelijkheid ten aanzien van de grondslag zoals het is omschreven in het EAB en zal daarover geen vragen stellen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I:
In onderdeel d) van het EAB ten aanzien van vonnis I is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing in de zaak met referentienummer II K 271/19. Het EAB vermeldt in onderdeel d) het volgende:
‘The person was notified in person on 04.07.2020 and was thus informed of the data and place of the hearing which led to decision rendered, and was informed that the decision may be rendered in absentia if the person did not appear at the hearing.’
‘ [opgeëiste persoon] did not attend the main hearing on 10.09.2020 where the judgement was rendered and delivered. The convicted person had been duly notifies (on 04.07.2020, which he acknowledges with his own signature) about the date of the hearing and instructed about the consequences of failing to attend it. During the case [opgeëiste persoon] was represented by a defense attorney appointed by the Court at his request.’
In het EAB is aangegeven dat de opgeëiste persoon op 4 juli 2020 in persoon is gedagvaard en er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. Dit betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW zich voordoet en dat er geen grond is de overlevering te weigeren vanwege het bepaalde in artikel 12 OLW.
Ten aanzien van vonnis II:
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 april 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde definitief is afgedaan en er geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Derhalve wordt uitsluitend de procedure in hoger beroep van
the Regional Court in Jenelia Góravan 5 februari 2021 (ref. VI Ka 483/20) getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank leidt uit de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van 3 april, 18 april en 7 mei 2024 af dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep zonder dat zich één van de artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon zelf verzet of hoger beroep heeft aangetekend binnen de voorgeschreven termijn via zijn advocaat.
Uit de aanvullende informatie van 3 april 2024 blijkt verder dat de opgeëiste persoon voorafgaande aan de behandeling in eerste aanleg een adresinstructie heeft ontvangen waarbij hij is gewezen op zijn verplichtingen. Bij email van 2 mei 2024 heeft het IRC specifiek gevraagd of deze adresinstructie zich ook uitstrekte over de procedure in hoger beroep. Hierop is door de uitvaardigende justitiële autoriteit per email van 7 mei 2024 geantwoord dat
‘ [opgeëiste persoon] has been informed that the instruction on the obligation to inform law enforcement authorities and the court of any change of residence applies to the whole of criminal proceedings’. Hieruit leidt de rechtbank af dat de adresinstructie zich ook tot de procedure in hoger beroep uitstrekte en dat dit aan de opgeëiste persoon is meegedeeld. De oproepingen voor alle zittingen, waaronder in hoger beroep, zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verstuurd.
De rechtbank stelt dus vast dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het feit dat de procedure in hoger beroep liep, op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van vonnis III:
Stanpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van vonnis III. De opgeëiste persoon is niet op de hoogte geraakt van deze procedure omdat de opgeëiste persoon niet deugdelijk op de hoogte is gesteld. De opgeëiste persoon heeft geen informatie gekregen over vonnis III. Hij heeft zijn verdedigingsrechten dus niet kunnen uitoefenen in deze procedure.
Standpunt van de officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing op de procedure van
the District Court in Kamienna Góravan 28 maart 2021 (ref. II K 596/20), nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest tijdens de procedure die tot het vonnis heeft geleid. Daarentegen heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen en getekend. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de verstrekte informatie af dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van van
the District Court in Kamienna Góravan 28 maart 2021 zonder dat zich één van de artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 25 september 2020 een adresinstructie heeft ontvangen met daarbij de consequenties van het niet naleven van de instructie. Op 21 oktober 2020 heeft de opgeëiste persoon de adresinstructie zelf getekend.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie, en dat hij zich terwijl hij op de hoogte was van de procedure onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 dat ten grondslag ligt aan vonnis I levert naar Nederlands recht op:
opzetheling
Feit 2 dat ten grondslag ligt aan vonnis II levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 3 dat ten grondslag ligt aan vonnis II levert naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Feiten 4-8 die ten grondslag liggen aan vonnis II leveren naar Nederlands recht telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feiten 9-12 die ten grondslag liggen aan vonnis II leveren naar Nederlands recht telkens op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
Feit 14 dat ten grondslag ligt aan vonnis III levert naar Nederlands recht op:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Feit 15 dat ten grondslag ligt aan vonnis III levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 16 dat ten grondslag ligt aan vonnis III levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 416, 311, 157 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Jelenia Góra(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E Jurgens en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).