ECLI:NL:RBAMS:2024:3134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
1304560424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden en evenredigheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Limburg in België. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van een strafbaar feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt, namelijk georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 mei 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. O.F. Qane.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, wat de tenuitvoerlegging van een eventuele straf na overlevering in Nederland mogelijk maakt. De Belgische autoriteiten hebben garanties gegeven voor de terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland na een eventuele veroordeling. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De verdediging heeft betoogd dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon, die lijdt aan verschillende ernstige aandoeningen, een reden is om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon geen beletsel vormt voor de toelaatbaarheid van de overlevering, hoewel deze wel in overweging kan worden genomen bij de feitelijke overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.045604.24
Datum uitspraak: 29 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2024 door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. O.F. Qane, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, België, met de datum 31 januari 2024. Referentienummer: 23/100
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings in Hasselt heeft de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
(...)”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Tegen deze achtergrond is op 3 april 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving
,Fundamentele rechten en Vrijheden van de Dienst internationale samenwerking in strafzaken ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.

De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm

Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, onder meer voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie voor haar is weggenomen. Op dit moment is dus niet gebleken dat individuele detentiegaranties, zoals de in deze zaak afgegeven individuele detentiegarantie, niet voldoen.

7.Evenredigheid; artikel 11 OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet evenredig is gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon is deplorabel. Ze heeft diverse ziektes, waaronder een HIV-besmetting en kanker. Daarnaast kampt de opgeëiste persoon ook met hartproblemen. Naast pijn en ongemakken ervaart zij ook psychische klachten. Overlevering van de opgeëiste persoon is gelet op haar gezondheidstoestand niet evenredig. De brief van haar behandelend arts van 8 mei 2024 is in dat verband veelzeggend. Daarin schrijft de gynaecologisch oncoloog dat de opgeëiste persoon ernstige gynaecologische problematiek heeft, daarvoor behandelingen ondergaat en onder strikte controle staat vanwege die aandoeningen. Zij moet dus speciale zorg krijgen en die zorg moet te allen tijde kunnen worden geleverd. Daarnaast loopt de opgeëiste persoon in het AMC bij de afdelingen cardiologie en neurologie. Onder (weliswaar bijzondere) omstandigheden kan overleving onevenredig bezwarend zijn voor de opgeëiste persoon. In casu doet zich zo’n bijzondere omstandigheid voor. Overlevering van de opgeëiste persoon zou feitelijk foltering opleveren. Op z’n minst zou daarmee sprake zijn van een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest, als zij de overlevering al zou overleven. Daarom wordt er verzocht om de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgegeven individuele detentiegarantie voldoet. In de detentiegarantie wordt expliciet vermeld dat de medische zorg binnen de gevangenismuren van gelijke kwaliteit is als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren. De ernst van de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon is geen weigeringsgrond voor overlevering. De opgeëiste persoon kan toestemming geven om de medische gegevens door te geven aan de Belgische autoriteiten zodat zij rekening kunnen houden met haar gezondheid in geval van overlevering. De officier van justitie heeft verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Om die reden kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [6] Alhoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon kampt met een aantal ernstige aandoeningen, zijn deze niet van dien aard of ernst dat zich een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid voordoet. De gezondheid van de opgeëiste persoon vormt daarom geen beletsel voor de toelaatbaarheid van de overlevering.
De gezondheid van de opgeëiste persoon kan wel een rol spelen in het kader van de feitelijke overlevering. De officier van justitie kan bij de feitelijke overlevering rekening houden met medische kwesties in het kader van artikel 35 OLW.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Limburg (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E Jurgens en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.”
4.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.