ECLI:NL:RBAMS:2024:2885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
13/037110-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het afleveren, verstrekken en vervoeren van metamphetamine en 3-CMC met voorbereidingshandelingen

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC, alsook aan het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 januari 2024 in Amsterdam, samen met medeverdachten, opzettelijk deze verdovende middelen heeft vervoerd en afgeleverd. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht maanden geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de verdediging verworpen, die had betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder waarnemingen van verbalisanten en chatberichten, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van eendaadse samenloop, omdat de voorbereidingshandelingen en het afleveren van de verdovende middelen betrekking hadden op dezelfde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en heeft het in beslag genomen telefoontoestel verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/037110-24
Datum uitspraak: 23 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H. Hulst, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Zevenboom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer:
- ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, zijnde Methamphetamine, en/of
- ongeveer 2,2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 2
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van:
- ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, zijnde Methamphetamine, en/of
- ongeveer 2,2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:
- (meermalen) met medeverdachte en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact te leggen en/of te onderhouden, en/of
- (meermalen) aan/van medeverdachte en/of een ander of anderen informatie te verstrekken en/of te ontvangen over een ontmoetingslocatie ( [straat] te Amsterdam), en/of
- een of meerdere (mobiele) telefoon(s) voorhanden te hebben en/of te gebruiken, zulks ten behoeve van het leggen van contact en/of onderhouden van contact ten behoeve van de verplaatsing van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en), en/of
- een of meerdere vervoermiddel(en) (taxi met kenteken: [kenteken]) voorhanden te
hebben en/of te gebruiken, zulks ten behoeve van het (verdere) vervoer (dan wel de
verplaatsing) van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en).

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen. Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in vereniging een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, omdat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1 namelijk het vervoeren, afleveren en verstrekken van de verdovende middelen. Nu feit 1 een voltooid delict is, kan er geen sprake meer zijn van het voorbereiden van de verkoop, de aflevering, de verstrekking dan wel het vervoeren van de verdovende middelen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wegens gebrek aan bewijs. Allereerst ontkent verdachte consistent enige betrokkenheid bij de feiten. Daar komt bij dat de waarneming van de verbalisanten, in het licht van de volhardende ontkenning van verdachte, onvoldoende concreet en volledig is om tot overtuigend bewijs te komen. Met betrekking tot feit 2 kan het voorbereiden van de in- en uitvoer van verdovende middelen en het voorbereiden van het opzettelijk vervaardigen, telen dan wel bewerken van verdovende middelen niet worden bewezen. Tot slot heeft de raadsman bepleit, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen van beide feiten, dat sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij het afleveren, verstrekken en vervoeren van de verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die de overdracht van de verdovende middelen hebben waargenomen, het aantreffen van de verdovende middelen in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] en de chatberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 31 januari 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de verdovende middelen heeft vervoerd en daarna feitelijk ter beschikking heeft gesteld en afgeleverd aan medeverdachte [medeverdachte 2] . Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen en de weerlegging van het verweer vindt zijn grondslag in de bewijsmiddelen.
Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet het exacte gewicht van de verdovende middelen kan worden vastgesteld. Gelet daarop zal de rechtbank ten aanzien van de verdovende middelen die in de tenlastelegging worden genoemd, telkens bewezen verklaren dat de verdachte ‘een hoeveelheid’ van een materiaal bevattende dat middel heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Rekening houdend met de onduidelijkheid betreffende het precieze gewicht per middel, zal de rechtbank bij de straftoemeting ervan uitgaan dat het in totaal ging om een hoeveelheid van ongeveer 1.500 gram aan verdovende middelen, dit blijkt namelijk afdoende uit het forensisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, nu de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, omdat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1. Uit de jurisprudentie volgt dat: ‘
de strekking van artikel 10a Opiumwet inhoudt dat strafbaarheid ook aanwezig is, indien op een voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 2° of 3° Opiumwet het misdrijf als bedoeld in artikel 10 lid 3 of lid 4 Opiumwet is gevolgd’. [1] De rechtbank stelt vast dat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1. Gelet op de overweging van de Hoge Raad blijven de voorbereidingshandelingen in het kader van artikel 10a van de Opiumwet ook dan afzonderlijk strafbaar. De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft begaan met betrekking tot het afleveren, verstrekken en vervoeren van de metamphetamine en 3-CMC.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft begaan ten aanzien van het afleveren, verstrekken en vervoeren van de metamphetamine en 3-CMC, door gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd waren voor het plegen van dat feit. Uit de chatberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat er telefonisch contact is gelegd over een ontmoetingslocatie voor de overdracht van de verdovende middelen. Verdachte heeft daartoe contact gelegd en onderhouden met medeverdachte [medeverdachte 2] en in die chatberichten wordt meerdere keren gesproken over ice en 3-MMC. Daarbij komt dat bij medeverdachte [medeverdachte 2] in zijn auto een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC is aangetroffen. Gelet op het vervoer in de auto, de aangetroffen verdovende middelen en de chatberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zich bezighield met het voorbereiden van het afleveren, verstrekken en vervoeren van de verdovende middelen en dat zijn opzet daarop gericht was. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, nu de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen en het afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC. Er is daarbij sprake van eendaadse samenloop, nu het treffen van de voorbereidingshandelingen en het afleveren, verstrekken en vervoeren betrekking hebben op dezelfde verdovende middelen, min of meer op dezelfde plaats en tijd zijn geschied en hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 2 onder B van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet een vergelijkbare strekking heeft. [2] Daarnaast zien de voorbereidingshandelingen slechts op de bewezenverklaarde handelingen die vallen onder artikel 10 lid 4 van de Opiumwet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 31 januari 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,- een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, en- een hoeveelheid van een materiaal bevattende3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van feit 2
op 31 januari 2024 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van- een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, en-een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,- zich eneen ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen,voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:- (meermalen) met medeverdachte(telefonisch) contact te leggen en/of te onderhouden, en- (meermalen) aan/van medeverdachteinformatie te verstrekken en/of te ontvangen over een ontmoetingslocatie ( [straat] te Amsterdam), en- een (mobiele) telefoonvoorhanden te hebben en te gebruiken, zulks ten behoeve van het leggen van contact en/of onderhouden van contact ten behoeve van de verplaatsing van voornoemde verdovende middelen, en- vervoermiddel(en) (taxi met kenteken: [kenteken]) voorhanden te hebben en/of te gebruiken, zulks ten behoeve van het (verdere) vervoer van voornoemde verdovende middelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, omdat verdachte een first offender is met betrekking tot de Opiumwet.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegale markt voor drugs. Een markt die zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien leert de ervaring dat de handel in drugs allerlei vormen van andere criminaliteit meebrengt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten maar nog niet voor een Opiumwetdelict.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa van 19 april 2024. Uit dit advies volgt – zakelijk weergegeven – onder meer dat verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Het vinden van een zelfstandige woonplek is de enige hulpvraag die verdachte heeft in het contact met de reclassering. Verdachte heeft aangegeven dat hij zelf in staat is om werk te vinden, een inkomen te genereren en om zijn schulden en boetes af te lossen. Hij wenst alleen hulp bij het vinden van een woning, maar de reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om hem hierbij te ondersteunen. De reclassering heeft de indruk gekregen dat er sprake is van lage ontvankelijkheid ten opzichte van begeleiding in een drangkader en ziet onvoldoende mogelijkheden om interventies in te zetten die gericht zijn op het verkleinen van de recidivekans.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking genomen. De rechtbank gaat uit van het vervoeren van een hoeveelheid harddrugs van 1.500 gram. Het oriëntatiepunt voor het vervoeren van harddrugs van een hoeveelheid van 1.500 tot 2.000 gram is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank ziet gelet op de proceshouding van verdachte ter terechtzitting en het strafblad geen aanleiding om hiervan af te wijken. De reclassering heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Gelet op het reclasseringsadvies van 19 april 2024 en de ernst van de feiten ziet de rechtbank – anders dan de verdediging – geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
- 1 STK telefoontoestel merk Apple (omschrijving: PL1300-2024025169-G6456645).
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van het telefoontoestel gevorderd. De raadsman heeft hierover geen standpunt ingenomen.
Nu met behulp van het telefoontoestel het bewezen geachte is begaan, dient dit voorwerp verbeurd te worden verklaard. De rechtbank zal daartoe beslissen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De eendaadse samenloop van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1 STK telefoontoestel merk Apple (omschrijving: PL1300-2024025169-G6456645).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2024.
[...]