ECLI:NL:RBAMS:2024:2884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
13/037111-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van metamphetamine en 3-CMC met voorbereidingshandelingen

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC, alsook aan voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte, geboren in Irak in 1987, werd op 31 januari 2024 in Amsterdam aangehouden. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. W.H. Hulst, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij het vervoeren van ongeveer 1.500 gram aan verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging, maar sprak hem vrij van het medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen, waaronder een telefoon en een auto, en de verdovende middelen zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/037111-24
Datum uitspraak: 23 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd te: Penitentiaire Inrichting [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H. Hulst, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer:
- ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, zijnde Methamphetamine, en/of
- ongeveer 2,2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 2
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van:
- ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende

Methamphetamine, zijnde Methamphetamine, en/of

- ongeveer 2,2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:
- (meermalen) met medeverdachte en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact te leggen en/of onderhouden, en/of
- (meermalen) aan/van medeverdachte en/of een ander of anderen informatie te verstrekken en/of te ontvangen over een ontmoetingslocatie ([adres 2] te Amsterdam), en/of
- een of meerdere (mobiele) telefoon(s) voorhanden te hebben en/of te gebruiken, zulks ten behoeve van het leggen van contact en/of onderhouden van contact ten behoeve van de verplaatsing van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en), en/of
- een of meerdere vervoermiddel(en) (auto met kenteken [kenteken 1]) voorhanden te hebben en/of te gebruiken, zulks ten behoeve van het (verdere) vervoer (dan wel de verplaatsing) van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en).

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen. Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in vereniging een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, omdat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1 namelijk het vervoeren, afleveren en verstrekken van de verdovende middelen. Nu feit 1 een voltooid delict is, kan er geen sprake meer zijn van het voorbereiden van de verkoop, de aflevering, de verstrekking dan wel het vervoeren van de verdovende middelen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen. Wel heeft de verdediging verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de exacte hoeveelheden die in de tenlastelegging staan. Uit het dossier wordt namelijk niet duidelijk wat het precieze gewicht is van de verdovende middelen, nu de resultaten uit het forensisch onderzoek niet overeenkomen met de in de chatberichten genoemde hoeveelheden. De verdediging heeft verzocht om bij de straftoemeting uit te gaan van een hoeveelheid van 1.000 gram aan verdovende middelen, omdat in de chatberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over dit gewicht wordt gesproken.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1 en dat er daarom geen veroordeling kan volgen voor feit 2. Verder kan het voorbereiden van de in- en uitvoer van verdovende middelen en het voorbereiden van het opzettelijk vervaardigen van verdovende middelen niet worden bewezen. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdovende middelen zouden worden in- of uitgevoerd, dan wel dat verdachte daar iets van geweten heeft. Daarbij komt dat niet is gebleken dat verdachte weet van of betrokkenheid heeft gehad bij het vervaardigen van de drugs.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 31 januari 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC.
Met de verdediging en de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet het exacte gewicht van de verdovende middelen kan worden vastgesteld. Gelet daarop zal de rechtbank ten aanzien van de verdovende middelen die in de tenlastelegging worden genoemd, telkens bewezen verklaren dat de verdachte ‘een hoeveelheid’ van een materiaal bevattende dat middel heeft vervoerd. Rekening houdend met de onduidelijkheid betreffende het precieze gewicht per middel, zal de rechtbank – anders dan het standpunt van de verdediging – bij de straftoemeting ervan uitgaan dat het in totaal ging om een hoeveelheid van ongeveer 1.500 gram aan verdovende middelen, dit blijkt namelijk afdoende uit het forensisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, nu de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging en officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, omdat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1. Uit de jurisprudentie volgt dat: ‘
de strekking van artikel 10a Opiumwet inhoudt dat strafbaarheid ook aanwezig is, indien op een voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 2° of 3° Opiumwet het misdrijf als bedoeld in artikel 10 lid 3 of lid 4 Opiumwet is gevolgd’. [1] De rechtbank stelt vast dat sprake is van een voltooid delict met betrekking tot feit 1. Gelet op de overweging van de Hoge Raad blijven de voorbereidingshandelingen in het kader van artikel 10a van de Opiumwet ook dan afzonderlijk strafbaar. De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft begaan met betrekking tot het vervoeren van de metamphetamine en 3-CMC.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft begaan ten aanzien van het vervoeren van de metamphetamine en 3-CMC, door gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd waren voor het plegen van dat feit. Uit de chatberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat er telefonisch contact is gelegd over een ontmoetingslocatie voor de overdracht van de verdovende middelen. Verdachte heeft daartoe contact gelegd en onderhouden met medeverdachte [medeverdachte] en in die chatberichten wordt meerdere keren gesproken over ice en 3-MMC. Daarbij komt dat bij verdachte in zijn auto een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC is aangetroffen. Gelet op het vervoer in de auto, de aangetroffen verdovende middelen en de chatberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte], gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zich bezighield met het voorbereiden van het vervoeren van de verdovende middelen en dat zijn opzet daarop gericht was. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, nu de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen en het vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC. Er is daarbij sprake van eendaadse samenloop, nu het treffen van de voorbereidingshandelingen en het vervoeren betrekking hebben op dezelfde verdovende middelen, min of meer op dezelfde plaats en tijd zijn geschied en hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 2 onder B van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet een vergelijkbare strekking heeft. [2] Daarnaast zien de voorbereidingshandelingen slechts op de bewezenverklaarde handelingen die vallen onder artikel 10 lid 4 van de Opiumwet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 31 januari 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd,- een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, en- een hoeveelheid van een materiaal bevattende3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van feit 2
op 31 januari 2024 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:- het opzettelijk vervoeren, van- een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methamphetamine, en-een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3 CMC, zijnde 3-Chloromethcathinone, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen,voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:- (meermalen) met medeverdachte(telefonisch) contact te leggen en/of te onderhouden, en- (meermalen) aan/van medeverdachteinformatie te verstrekken en/of te ontvangen over een ontmoetingslocatie ([adres 2] te Amsterdam), en- een (mobiele) telefoonvoorhanden te hebben en te gebruiken, zulks ten behoeve van het leggen van contact en/of onderhouden van contact ten behoeve van de verplaatsing van voornoemde verdovende middelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden of een taakstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid metamphetamine en 3-CMC en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegale markt voor drugs. Een markt die zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien leert de ervaring dat de handel in drugs allerlei vormen van andere criminaliteit meebrengt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten – wel al langer dan vijf jaar geleden – maar nog niet voor een Opiumwetdelict.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 april 2024. Uit dit advies volgt – zakelijk weergegeven – onder meer dat er sprake lijkt te zijn van instabiliteit op verschillende leefgebieden. Verdachte woont samen met zijn vrouw en vier kinderen. Hij heeft sinds één jaar een eigen webshop, waar hij zijn inkomen uit kan genereren. De reclassering ziet zijn familie als een beschermende factor, nu zijn partner op een positieve manier lijkt bij te dragen aan het reflecterend vermogen van verdachte met betrekking tot zijn sociale netwerk. Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat hij open staat voor interventies gericht op gedragsverandering, waarbij hij wil werken aan zijn beïnvloedbaarheid. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte].
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking genomen. De rechtbank gaat uit van het vervoeren van een hoeveelheid harddrugs van 1.500 gram. Het oriëntatiepunt voor het vervoeren van harddrugs van een hoeveelheid van 1.500 tot 2.000 gram is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank ziet gelet op de proceshouding van verdachte ter terechtzitting, het strafblad en voormeld reclasseringsadvies van 18 april 2024 aanleiding om hiervan af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Anders dan de officier van justitie – acht de rechtbank het wel wenselijk dat aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd en dat daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, met uitzondering van het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte zal dan na zijn detentie hulp van de reclassering kunnen aannemen bij zijn terugkeer in de maatschappij en met behulp van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden kunnen werken aan zijn beïnvloedbaarheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod op te leggen, nu er geen informatie beschikbaar is waarom dit contactverbod zou moet worden opgelegd. Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden: een meldplicht bij de reclassering en de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
STK telefoontoestel merk Apple (omschrijving PL1300-2024025169-G6456648);
1 STK personenauto Volkswagen Up met kenteken [kenteken 2] (omschrijving PL1300-2024025169-G5519179);
1 STK verdovende middelen (1 kg) (omschrijving PL1300-2024025169-G6456643);
1 STK verdovende middelen (2,2 kg) (omschrijving PL1300-2024025169-G6456644).
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van het telefoontoestel en de personenauto gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van de personenauto.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Nu met behulp van het telefoontoestel en de personenauto, zoals vermeld onder 1 en 2, het bewezen geachte is begaan, dienen deze voorwerpen verbeurd te worden verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De verdovende middelen, zoals vermeld onder 3 en 4, behoren aan verdachte toe en worden onttrokken aan het verkeer. De strafbare feiten zijn hiermee gepleegd en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De eendaadse samenloop van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de schorsing bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (COVA). Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK telefoontoestel merk Apple (omschrijving PL1300-2024025169-G6456648);
  • 1 STK personenauto Volkswagen Up met kenteken [kenteken 2] (omschrijving PL1300-2024025169-G5519179).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK verdovende middelen (1 kg) (omschrijving PL1300-2024025169-G6456643);
  • 1 STK verdovende middelen (2,2 kg) (omschrijving PL1300-2024025169-G6456644).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2024.
[...]