ECLI:NL:RBAMS:2024:2870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
AMS 21/1773
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gedeeltelijke afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 21 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar subsidieaanvraag op basis van de Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een subsidie van € 499.554,- voor een orthodox joods leerinstituut, maar kreeg slechts € 100.000,- toegewezen. De gemeenteraad van Amsterdam had besloten om erfpachtgelden die ten onrechte aan Joodse Amsterdammers waren opgelegd, te vergoeden via een subsidie van in totaal 10,8 miljoen euro. De commissie Joodse Erfpachttegoeden beoordeelde de aanvragen en kwam tot de conclusie dat de aanvraag van eiseres een belangrijke bijdrage levert aan de continuïteit van de Joodse gemeenschap, maar dat de kosten te hoog waren in verhouding tot het bereik van de activiteiten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de procedure rondom de beoordeling van de aanvragen niet voldoende waarborgen bood tegen belangenverstrengeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1773

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigden: mr. R.J.M.C.I. Janischka en [naam 1] ),
en

de gemeenteraad van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Kappelhof en mr. R. Nomden)
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden [1] .
Met een besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam de subsidieaanvraag van eiseres gedeeltelijk toegewezen. Met een besluit op bezwaar van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
De zaak is gelijktijdig met het beroep met zaaknummer AMS 21/1772 behandeld op de zitting van 18 maart 2024. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3] , bestuursleden van eiseres. Ook was aanwezig [naam 4] , voorzitter van [naam stichting 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder de gelegenheid gegeven om te bekijken of er ook vanuit verweerder bereidheid is om een schikking te treffen. Verweerder heeft met de mail van 8 april 2024 en de brief van 9 april 2024 aangegeven geen mogelijkheid te zien voor een schikkingsvoorstel. Eiseres heeft met een mail van 8 april 2024 hierop gereageerd en de rechtbank verzocht om – zoals is afgesproken met partijen op de zitting – het onderzoek te sluiten. De rechtbank heeft hierna met een brief van 16 april 2024 het onderzoek gesloten en meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen.

Feiten en omstandigheden

1.1.
De gemeenteraad heeft besloten dat de in de Tweede Wereldoorlog ten onrechte opgelegde erfpachtgelden en nadien opgelegde boetes aan Joodse Amsterdammers collectief worden vergoed via Joodse instellingen. Dat heeft geleid tot het beschikbaar stellen van 10,8 miljoen euro aan subsidie voor Joodse organisaties. De Subsidieverordening is van toepassing op dit beschikbaar gestelde budget. Volgens artikel 2, eerste lid, van de Subsidieverordening is het doel van deze verordening de subsidiering van activiteiten ten behoeve van met name de Amsterdams Joodse gemeenschap. De gemeenteraad heeft besloten een adviescommissie in te stellen: de commissie Joodse Erfpachttegoeden (hierna: de commissie). [2] De commissie had tot taak de kwaliteit van alle subsidievoorstellen te beoordelen en een verdelingsvoorstel te doen. Met het oog op een evenredige verdeling van de tegoeden over verschillende aanvragen zijn de aanvragen onderverdeeld in vijf sectoren. Het gaat om Educatie, Religie, Welzijn & zorg, Jongeren en Erfgoed & cultuur.
1.2.
Op 18 december 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om subsidie op grond van de Subsidieverordening tot een bedrag van € 499.554,-. Dit betreft een aanvraag voor een kolel, een orthodox joods leerinstituut, waar voltijds de Talmoed en Rabbijnse literatuur worden bestudeerd. De aanvraag heeft betrekking op de sector Educatie en de activiteit ziet op het uitdragen en overdragen van de Joodse leer aan geïnteresseerden, ongeacht leeftijd of beleving van het Jodendom.
1.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder een eenmalige subsidie van maximaal
€ 100.000,- aan eiseres toegekend. Verweerder heeft de commissie verzocht de kwaliteit van alle subsidievoorstellen te beoordelen. De commissie heeft de aanvragen die aan de voorwaarden van de Subsidieverordening voldoen gerangschikt op kwaliteit. De commissie vindt dat het project een belangrijke bijdrage levert aan de continuïteit van de Joodse gemeenschap, maar ook dat dit ziet op een beperkt gedeelte van die gemeenschap. Daarom vindt de commissie dat de met de werkzaamheden gemoeide kosten te hoog zijn in verhouding tot het bereik daarvan om de aanvraag volledig toe te kennen. Verder is sprake een zeer beperkte bijdrage van eiseres. Daarom komt de commissie tot een gedeeltelijke toewijzing, voor een bedrag van € 100.000,-.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 19 januari 2021, ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De procesorde
3.1.
Eiseres betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door pas op 16 februari 2024 een verweerschrift in te dienen. Daarbij heeft eiseres verzocht om het verweerschrift buiten de beoordeling van de rechtbank te laten. De rechtbank honoreert het verzoek van eiseres niet.
3.2.
Eiseres heeft op 23 maart 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De behandeling van de zaak op een zitting is eerder uitgesteld op verzoek van verweerder vanwege een te korte voorbereidingstermijn. Ter voorbereiding van de behandeling op de zitting van 18 maart 2024 heeft de rechtbank verweerder op 19 januari 2024 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen [3] . Verweerder heeft op 16 februari 2024, dus vier weken voor de zitting, een verweerschrift ingediend. Dit is binnen de door de rechtbank gestelde termijn, maar ook erg ruim nadat eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Hoewel verweerder ruim de tijd heeft genomen om een verweerschrift in te dienen, hangt het af van de omstandigheden van het geval welke consequenties daar aan worden verbonden [4] . De vraag is met name of eiseres voldoende in staat is geweest om, uiterlijk op de zitting, adequaat op het verweerschrift te reageren. De rechtbank heeft van partijen geen signaal gehad dat de zaak moet worden aangehouden voor een nadere reactietermijn op het verweerschrift. Gezien de inhoud van het verweerschrift, waarin geen nieuwe standpunten worden ingenomen, ziet de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres op de zitting onvoldoende heeft kunnen reageren op het verweerschrift, zodat er geen sprake is van een schending van de goede procesorde door verweerder.
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiseres wijst erop dat zij meermaals in de beroepsprocedure hierop heeft gewezen, onder meer met de brief van 22 december 2021. Eiseres laat het aan de rechtbank over wat passend is voor dit verzuim.
4.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verplicht is de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen aan de rechter. Daartoe behoren alle stukken die verweerder ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Eiseres wijst op haar brief van 22 december 2021. De rechtbank stelt vast dat in het dossier gedingstukken ontbreken die in die brief staan vermeld en dat verweerder heeft verzuimd deze stukken in te dienen. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Niet gebleken is dat het om cruciale stukken gaat en de rechtbank acht zich, gelet op de door partijen overgelegde stukken, voldoende voorgelicht om over de geschilpunten te oordelen.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de weigering van een subsidieaanvraag op grond van artikel 13, eerste lid, Subsidieverordening een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Het bestreden besluit moet daarom door de rechtbank terughoudend worden getoetst. De rechtbank moet toetsen of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en of het besluit in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is genomen. Hierbij dient de rechtbank mede de zorgvuldigheid van de gevolgde procedure en de inzichtelijkheid en toereikendheid van de aan het besluit ten grondslag liggende motivering in zijn oordeel te betrekken. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [5]
5.3.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, zoals gehandhaafd met het bestreden besluit, gebaseerd op het advies van de commissie. Een bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur (en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs). Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd. [6]
5.4.
Zoals ook uit de uitspraak [7] van de Afdeling van 15 juli 2015 blijkt, is het voor het bestrijden van de beoordeling van een aanvraag die hoger in de rangorde is geëindigd, niet noodzakelijk dat tegen dat besluit op die aanvraag rechtsmiddelen worden aangewend. Verweerder dient namelijk ook in het aan eiseres gerichte besluit inzicht te verschaffen in de totstandkoming van de rangschikking van de aanvragen.
De gevolgde procedure
6.1.
Bij de verdeling van de subsidie heeft verweerder zich laten adviseren door de commissie. De gemeenteraad heeft daarbij bewust ervoor gekozen om de commissie samen te stellen uit leden die afkomstig zijn uit de Joodse gemeenschap zelf, zodat verdeling van de ter beschikking gestelde tegemoetkoming in eerste instantie wordt belegd bij vertegenwoordigers van deze gemeenschap. Verweerder heeft te kennen gegeven dat de schriftelijke motivering van het advies van de commissie in 2019 summier is geweest. Verweerder heeft daarom ervoor gekozen om in de bezwaarfase een aanvullende motivering te geven van hoe tot een (gedeeltelijke) toekenning van de subsidie is gekomen. Ter zitting heeft verweerder de gevolgde procedure verder toegelicht.
6.2.
Volgens verweerder heeft de commissie alle aanvragen binnen de verschillende sectoren beoordeeld op basis van de criteria in de Subsidieverordening. De commissie heeft eerst alle aanvragen beoordeeld aan de hand van de drempeltoets uit artikel 13 van de Subsidieverordening. Onder meer is gekeken of de aanvraag compleet is en of de aanvraag met name ten behoeve is aan de Amsterdamse Joodse gemeenschap. De aanvraag van eiseres voldoet aan de drempeltoets. Hierna zijn de aanvragen onderverdeeld in een van de vijf sectoren. De aanvraag van eiseres valt onder de sector Educatie.
6.3.
Vervolgens heeft de commissie gekeken naar alle individuele aanvragen. De commissie heeft deze aan de hand van de in artikel 12 van de Subsidieverordening opgenomen criteria beoordeeld op kwaliteit. Per sector hebben twee commissieleden een voorselectie gemaakt. De aanvragen zijn daarna per sector door de volledige commissie besproken. Bij elke aanvraag heeft een stemming plaatsgevonden. Aangezien een aantal commissieleden (in het verleden) betrokken zijn geweest bij aanvragers van een bepaalde sector hebben zij zich verschoond. Deze commissieleden zijn voor die sector niet betrokken geweest bij de voorselectie en zijn ook niet betrokken geweest bij de stemming van de volledige commissie.
6.4.
De aanvragen zijn afgewogen op grond van de kwaliteitscriteria, waarbij criterium A het zwaarst weegt en criterium G het minst zwaar. De commissie heeft geen afweging gemaakt op basis van een vergelijking met andere aanvragen door middel van bijvoorbeeld scores of een puntensysteem. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat – ook als het advies van de commissie niet uitdrukkelijk hierover iets vermeldt – alle criteria zijn beoordeeld. Het bedrag dat vervolgens tot stand is gekomen, hangt af van onder meer een afweging van de kwaliteitscriteria, behoefte van de aanvraag binnen de Joodse gemeenschap, eigen vermogen van de aanvrager en mogelijke giften van derden. In het geval van eiseres is gekomen tot een gedeeltelijke toekenning van de subsidieaanvraag.
Belangenverstrengeling
7.1.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat bij de commissie sprake is van (schijn van) belangenverstrengeling en dat het advies daarom niet ten grondslag aan het bestreden besluit mocht worden gelegd. Eiseres wijst ten eerste erop dat de commissieleden [naam 5] en [naam 6] gelieerd zijn aan subsidieaanvrager AMOS. AMOS is al sinds 2012 bezig met nieuwe huisvesting voor haar synagoge. De handelingen van de commissieleden [naam 5] en [naam 6] wijzen op directe betrokkenheid bij de subsidieaanvraag van Amos, aldus eiser. Zo hebben zij onder meer overleg gevoerd hoe AMOS (en [naam 7] ) een maximale gezamenlijke subsidie konden verkrijgen. Als tweede aanknopingspunt dat sprake is van belangenverstrengeling wijst eiseres op de [naam stichting 2] , waarvan [naam 5] voorzitter is en [naam 6] bestuurder. Deze stichting doet financiële donaties aan onder meer AMOS en andere subsidieontvangers. Ten derde wijst eiseres erop dat [naam 5] per 4 mei 2020 bestuurder is geworden van [naam stichting 3] . Deze stichting moet gaan zorgen voor de AMOS fundraising voor de nieuwe synagoge, waarvoor ook subsidie is verkregen. Verweerder heeft dit niet onderbouwd betwist.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij niet kan oordelen over de samenstelling van de commissie. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de orthodoxe Joodse gemeenschap onvoldoende is gerepresenteerd en de commissie niet deskundig is, valt dit buiten de omvang van dit geschil. De rechtbank overweegt verder als volgt. Een bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid. [8] Daarnaast waakt het ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang hebben bij een besluit de besluitvorming beïnvloeden. [9] Hieruit vloeit ook voort dat een bestuursorgaan de schijn van belangenverstrengeling moet vermijden. Voor het wegnemen van de schijn van belangenverstrengeling is het onvoldoende dat de leden van de commissie zich verschonen bij de advisering over concurrerende aanvragen binnen dezelfde tender en/of dezelfde ronde waarbij zijzelf direct betrokken zijn. [10] Een bestuursorgaan dient zich als een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen door een adviseur zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. [11]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven adviesprocedure onvoldoende waarborgen bevat om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres voldoende aanknopingspunten heeft gegeven dat de commissieleden [naam 5] en [naam 6] (enige) betrokkenheid hebben bij aanvrager AMOS. Dat deze commissieleden niet direct betrokken zijn geweest in de beoordeling van de kwaliteitscriteria van de aanvraag van AMOS en andere aanvragen binnen de sector Religie, is onvoldoende waarborg voor het wegnemen van de schijn van belangenverstrengeling. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Gebleken is dat het budget voor sommige sectoren onbenut is gebleven en dat het budget voor andere sectoren ontoereikend was om alle subsidiabele aanvragen in te willigen. Verweerder heeft toegelicht dat indien budget onbenut is gebleven, dat budget is overgeheveld naar sectoren waar niet alle subsidiabele aanvragen konden worden ingewilligd. De rechtbank stelt vast dat niet het gehele subsidieplafond van de sector Educatie, waarbinnen de aanvraag van eiseres valt, is gebruikt. Op de zitting is door verweerder niet weersproken dat een deel van de subsidie van de sector Educatie is overgeheveld naar onder meer de sector Religie, waarbinnen de aanvraag van AMOS valt. Met andere woorden: een deel van de subsidie binnen de sector waarvan eiseres deel uitmaakt is overgeheveld naar onder meer de sector waarvan AMOS deel uitmaakt. De in deze procedure gehanteerde tendersystematiek waarbij overheveling naar andere sectoren mogelijk is, leidt ertoe dat een lid van de commissie dat daarbij belang heeft, door middel van zijn negatieve beoordeling van die criteria, kan bevorderen dat minder aanvragen voldoen aan kwaliteitscriteria uit artikel 12 van de Subsidieverordening, waardoor er een kleiner beslag wordt gelegd op het beschikbare subsidiebudget en de kans op subsidie voor positief beoordeelde aanvragers toeneemt, ook in de andere sectoren. Oftewel een negatieve beoordeling van de kwaliteitscriteria in bijvoorbeeld de sector Educatie kan – vanwege het overhevelen van subsidiegeld naar andere sectoren – positieve gevolgen hebben voor aanvragen in bijvoorbeeld de sector Religie. Dit maakt dat de aanvragen in de sectoren Religie en Educatie als concurrerende aanvragen kunnen worden aangemerkt en in strijd met artikel 2:4, tweede lid, van de Awb en vaste rechtspraak van de Afdeling de commissieleden [naam 5] en [naam 6] zich alleen hebben onthouden van stemming over de aanvragen binnen de sector Religie, maar zich niet hebben onthouden van stemming over de concurrerende aanvragen van AMOS in de sector Educatie. Het voorgaande maakt dat niet voldoende is gegarandeerd dat het advies van de commissie zorgvuldig tot stand is gekomen.
7.4.
De rechtbank merkt aanvullend het volgende op. Verweerder heeft uitvoerig bepleit dat geen sprake is geweest van vooringenomenheid. Volgens verweerder heeft de commissie naar eer en geweten en naar haar beste kunnen advies uitgebracht. Wat van deze stelling ook zij, het ligt op de weg van verweerder om een procedure te hanteren die met voldoende waarborgen is omkleed. Daarbij dient verweerder iedere schijn van vooringenomenheid te voorkomen. Of de commissieleden feitelijk al dan niet vooringenomen hebben gehandeld is niet relevant. Verweerder heeft een procedure gehanteerd waarbij commissieleden met een persoonlijk belang bij een subsidieaanvraag invloed kunnen hebben op de uitkomst. Het college had dit advies dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is hoeveel tijd verweerder nodig zal hebben voor herstel van het gebrek. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Eiseres heeft verzocht om – met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht – af te wijken van het voorstaande en verweerder te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Uitgangspunt van het Besluit proceskosten bestuursrecht is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiseres door de werkwijze en besluitvorming van verweerder gedwongen werd tot het inroepen van rechtshulp waar een meer dan normale tijdsbesteding mee was gemoeid. Nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, bestaat voor toekenning van een andere dan de forfaitaire proceskostenvergoeding geen grond.
9.2.
De rechtbank stelt de vergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.187,50. Het beroep levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een wegingsfactor 1). Het verzoekschrift redelijke termijn levert 0.5 punt op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een wegingsfactor 0.5). Dat levert een totaal van 2.5 punten. De waarde per punt bedraagt € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan eiseres heeft bepleit, ook geen aanleiding om een hogere wegingsfactor toe te passen. De rechtbank overweegt daartoe dat het geen zaak betreft die zich duidelijk onderscheidt qua belang en complexiteit en aard van de door de rechtsbijstandsverlener verrichte werkzaamheden.
10.1.
Eiseres heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn uit artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
10.2.
De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep door de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. [12] De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet.
10.3.
Voor de situatie van eiseres betekent dit het volgende. De procedure in haar geheel heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 14 januari 2020 tot aan de datum van deze uitspraak (21 mei 2024) meer dan 4 jaar en 4 maanden geduurd. Er zijn geen omstandigheden die een langere behandelingsduur dan twee jaar rechtvaardigen. De redelijke termijn is dan ook met ruim 2 jaar en vier maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2.500,-.
10.4.
Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 14 januari 2020 is ingediend. Verweerder heeft op 10 februari 2021 een beslissing genomen op het bezwaar van eiseres. Dat is een overschrijding van ongeveer een half jaar. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van € 500,- van de schadevergoeding. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot het betalen van de overige € 2.000,-.
10.5.
Omdat de Staat wordt veroordeeld tot deze schadevergoeding wordt zij in deze zaak als partij aangemerkt. Omdat sprake is van een gering bedrag en naar het oordeel van de rechtbank geen belangrijke nieuwe rechtsvragen ten aanzien van de toekenning van immateriële schadevergoeding aan de orde zijn, heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 [13] ervan afgezien de Staat gelegenheid te bieden verweer te voeren ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. K.S. Man en mr. T.I. Oost, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden:
Artikel 1
In deze subsidieverordening wordt verstaan onder:
a. aanvrager: degene die op basis van deze verordening een aanvraag om subsidie voor een deel van de collectieve tegemoetkoming heeft ingediend;
b. (…);
c. collectieve tegemoetkoming: het bedrag van 10 miljoen euro waarmee de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam heeft ingestemd ter vergoeding aan de Joodse gemeenschap;
d. commissie: Commissie Joodse Erfpachttegoeden;
e. gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam;
f. (…).
Artikel 2
1. Deze subsidieverordening is van toepassing op het budget dat de gemeenteraad van Amsterdam op 14 juli 2016 beschikbaar heeft gesteld als collectieve tegemoetkoming aan de Joodse gemeenschap. Het doel van deze subsidieverordening is subsidiering van activiteiten ten behoeve van met name de Amsterdams joodse gemeenschap.
Artikel 3
1. Er is een commissie die de gemeenteraad adviseert over de subsidieaanvragen gedaan op basis van deze verordening.
2. De gemeenteraad stelt voor de werkzaamheden van deze commissie een reglement vast.
3. (..).
Artikel 4
De gemeenteraad kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 2 in één of meer van de volgende sectoren:
a. Educatie
(…).
Artikel 5 Subsidieplafond
1.De gemeenteraad stelt voor de activiteiten die volgens deze subsidieverordening voor subsidie in aanmerking komen het subsidieplafond vast op 10 miljoen euro.
2.Voor ieder van de in artikel 4 genoemde sectoren geldt een deelplafond van 2 miljoen euro.
3.Indien in een of meerdere sectoren na honorering van de subsidiabele aanvragen budget onbenut blijft, kan dat budget worden overgeheveld naar andere sectoren met inachtneming van de kwaliteit van de in die sectoren ingediende aanvragen die als gevolg van het bereiken van het deelplafond niet konden worden gehonoreerd.
4.Indien de gemeenteraad meer middelen beschikbaar stelt dan de middelen als bedoeld in het eerste lid, dan wordt het subsidieplafond met dit bedrag verhoogd. De extra middelen worden evenredig verdeeld over de deelplafonds.
Artikel 6 Verdeelwijze subsidiebudget
1.De aanvragen die aan de voorwaarden gesteld in deze verordening voldoen worden gerangschikt op basis van hun kwaliteit.
2.De kwaliteit van een voorstel wordt door de commissie beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in art 12 van deze verordening.
Artikel 10
(..);
3. De commissie beoordeelt de subsidieaanvragen nadat alle aanvragen aan haar door de gemeenteraad zijn overhandigd.
Artikel 11
(…).
4. De gemeenteraad kan naar aanleiding van het advies van de commissie subsidie tot een lager bedrag toekennen dan is aangevraagd.
Artikel 12 Criteria
De kwaliteit van een subsidieaanvraag wordt vastgesteld aan de hand van de volgende, beoordelingscriteria, die zijn opgesomd in volgorde van hun relatieve belang:
a. de mate waarin een activiteit een bijdrage levert aan de continuïteit van de Joodse gemeenschap;
(…);
d. het bereik van de activiteit gerelateerd aan de daaraan verbonden kosten;
(…);
g. de waarborg van de continuïteit van de aanvrager.
Toelichting
Inleiding
(….)
Artikelsgewijze toelichting
(…)
Artikel 2
(…).
Amsterdams Joodse gemeenschap
Een tegemoetkoming moet met name de Amsterdamse Joodse gemeenschap ten goede komen of dienen. Aanvragers moeten of in Amsterdam gevestigd zijn, of de activiteiten moeten met name gericht zijn op Amsterdam.
Continuïteit
De continuïteit van de Joodse gemeenschap staat centraal. Alle activiteiten worden hieraan getoetst.
Versterking infrastructuur
Binnen de Joodse infrastructuur bestaat een aantal sectoren waarzonder een Joodse gemeenschap niet levensvatbaar is. Versterking van de infrastructuur in deze zin vormt het belangrijkste maar niet uitsluitende doel bij de verstrekking van de gelden.
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de Verordening commissie Joodse erfpachttegoeden
Artikel 1
1. Er is een commissie Joodse Erfpachttegoeden.
2. De commissie bestaat uit zes leden en heeft tot taak de raad te adviseren over de besteding van de collectieve tegemoetkoming van 10 miljoen euro aan de Joodse gemeenschap voor de erfpachttegoeden.
Artikel 2 Samenstelling van de commissie
1. De raad benoemt de leden van de commissie.
(…).
Artikel 4 Besluitvorming
1. De commissie besluit bij gewone meerderheid van stemmen. Bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter.
2. De commissie brengt schriftelijk advies uit. Het advies wordt ondertekend door de voorzitter.
3. De leden van de commissie brengen geen advies uit en nemen niet aan de besluitvorming over het advies deel als het advies hen rechtstreeks of middellijk aangaat.
Artikel 5 Verantwoordingsplicht
1. De leden van de commissie zijn gezamenlijk, voor de uitoefening van hun taak verantwoording schuldig aan de raad.
2. Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad daarvoor nodig heeft.

Voetnoten

1.De Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent subsidie Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden, van 12 juli 2018 (hierna: de Subsidieverordening).
2.Als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Subsidieverordening, hierna: de commissie.
3.Dit betreft een verzoek op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de wet geen gevolgen verbindt aan het niet binnen deze termijn indienen van een verweerschrift. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:989.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:199.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2235.
7.De uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2258.
8.Dit volgt uit artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.
9.Dit volgt uit artikel 2:4, tweede lid, van de Awb.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2439.
11.Dit volgt uit artikel 3:9 van de Awb.
12.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
13.Zie de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935), Staatscourant 2014, 20210.