ECLI:NL:RVS:2022:2235

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
202104425/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag voor fruitteeltbedrijf in Limburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 28 mei 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag om subsidie in het kader van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg, die door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 27 september 2018 werd afgewezen. [appellant] had de subsidie aangevraagd voor de aanleg van een sproei-installatie met waterbassin, bedoeld om schade aan gewassen door weersinvloeden te beperken. De aanvraag werd ter advisering voorgelegd aan de Provinciale Adviescommissie POP3 Limburg, die de aanvraag 17 punten toekende. Het college besloot echter tot afwijzing, omdat het minimumaantal van 21 punten niet was behaald.

In het hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen twijfel bestond aan de adviezen van de adviescommissie. De rechtbank oordeelt dat het college op zorgvuldige wijze heeft gehandeld door het advies van de deskundigen te volgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het afwijkt van het advies van de bezwaarcommissie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de adviezen van de adviescommissie zijn.

De uitspraak bevestigt dat het college niet hoeft over te gaan tot vergoeding van proceskosten. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.

Uitspraak

202104425/1/A2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B], onderscheidenlijk gevestigd en wonend [plaats], (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2021 in zaak nr. 19/1525 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om subsidie in het kader van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg (hierna: de Subsidieverordening) afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 27 september 2018 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2022, waar [appellante A] en [appellant B], onderscheidenlijk vertegenwoordigd en bijgestaan door mr. E.T. Stevens en vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Ortmans, mr. P.J.M. Lardinois, en B.K.M. Vreede, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [appellant] in staat te stellen nader te reageren.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft daarop gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante A] drijft een fruitteeltbedrijf met 30 ha aan teelt van appels, peren en kersen. [appellant B] is een van de vennoten van de vennootschap. [appellant] heeft op 5 februari 2018 een aanvraag om subsidie in het kader van de Subsidieverordening gedaan voor het aanleggen van een sproei-installatie met daarbij behorend waterbassin en aansluiting op het waterleidingnetwerk. Hij wil met deze maatregel het risico op schade aan het gewas als gevolg van weersinvloeden beperken. Het college heeft de aanvraag ter advisering voorgelegd aan de Provinciale Adviescommissie POP3 Limburg (hierna: de adviescommissie). De adviescommissie heeft in haar advies van 17 juli 2018 aan de aanvraag 17 punten toegekend. Het college heeft op basis van dit advies de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet het minimumaantal van 21 punten heeft behaald.
2.       Het college heeft zich in bezwaar laten adviseren door zowel de adviescommissie als de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg (hierna: de bezwaarcommissie). Het college heeft in het besluit van 16 april 2019 voor de selectiecriteria ‘kosteneffectiviteit’ en ‘innovativiteit’ in het advies van de bezwaarcommissie geen aanleiding gezien om af te wijken van de beoordeling van de aanvraag in het besluit van 27 september 2018. Het college is naar aanleiding van het advies van de bezwaarcommissie wel tot een hogere puntentoekenning gekomen voor het selectiecriterium ‘effectiviteit van de activiteit’. Gelet hierop heeft het college aan de aanvraag 20 punten toegekend. Omdat de aanvraag daarmee alsnog niet het minimumaantal van 21 punten heeft behaald, heeft het college in de beslissing op bezwaar vastgehouden aan de afwijzing van de aanvraag.
3.       Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op hetgeen de rechtbank over het selectiecriterium ‘kosteneffectiviteit’ heeft overwogen.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in het advies van de bezwaarcommissie geen aanknopingspunt voor twijfel aan de adviezen van de adviescommissie is gelegen. Volgens de bezwaarcommissie is nachtvorst geen uitzonderlijke weersomstandigheid en is het aannemelijk dat nachtvorst meer regelmatig optreedt dan bijvoorbeeld extreme regenval, aldus [appellant].
3.1.    Het selectiecriterium ‘kosteneffectiviteit’ heeft betrekking op de redelijkheid van de kosten die voor de activiteiten gemaakt worden in verhouding tot het te bereiken effect. De adviescommissie heeft in haar advies van 17 juli 2018 over de kosteneffectiviteit van de activiteit overwogen dat de investering waarvoor [appellant] subsidie heeft aangevraagd een noodzakelijke investering is ter voorkoming van mogelijke schade door nachtvorst en zonnebrand. Gezien daarbij de moeilijkheden ten aanzien van het oppompen van grote hoeveelheden grondwater in
Zuid-Limburg, is de adviescommissie van oordeel dat de kosten in verhouding tot het te bereiken effect redelijk zijn. Daarbij neemt de adviescommissie in haar overweging mee dat indien er sprake is van nachtvorst de schade aanzienlijk is. De adviescommissie kent daarom een score van 3 punten toe, waar het maximumaantal te scoren punten voor dit criterium 4 bedraagt. Het college heeft naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] een reactie aan de adviescommissie gevraagd. In haar nadere advies van 25 januari 2019 heeft de adviescommissie opgemerkt dat de activiteit bijdraagt aan het beperken van het risico op schade aan het gewas en een vermindering van de opbrengst en daarmee aan inkomsten. Daarbij plaatst de adviescommissie de kanttekening dat uitzonderlijke weersomstandigheden die kunnen leiden tot vorst- of zonnebrandschade onregelmatig zullen voorkomen, waardoor de terugverdientijd en daarmee dit aspect van de mate van effectiviteit van de kosten niet te bepalen is. Het college heeft het bezwaar eveneens ter advisering aan de bezwaarcommissie voorgelegd. De bezwaarcommissie heeft in haar advies gesteld dat zij het aannemelijk acht dat nachtvorst regelmatiger voorkomt dan bijvoorbeeld extreme neerslag. Volgens de bezwaarcommissie heeft het college onvoldoende onderbouwd waarom de aanvraag op het gebied van kosteneffectiviteit een score van 3 punten behaalt.
3.2.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd.
3.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in het advies van de bezwaarcommissie geen aanknopingspunt voor twijfel aan de adviezen van de adviescommissie is gelegen. Uit het advies van de bezwaarcommissie kan niet worden afgeleid dat die commissie van oordeel is dat in de periode van belang nachtvorst geen uitzonderlijke weersomstandigheid is. Daarbij komt dat het advies van de bezwaarcommissie niet op een lijn te stellen is met een deskundigenadvies als hiervoor bedoeld. Het college heeft in het besluit van 16 april 2019 op basis van het nadere advies van de adviescommissie van 25 januari 2019 uiteengezet waarom zijn beslissing op het selectiecriterium ‘kosteneffectiviteit’ afwijkt van het advies van de bezwaarcommissie. In het nadere advies heeft de adviescommissie zich op het standpunt gesteld dat nachtvorst, bezien over een langere tijdreeks, herhaaldelijk doch onregelmatig voorkomt. Dit advies is consistent met het eerdere advies van 17 juli 2018 en het in beroep door het college aan die commissie gevraagde advies van 5 september 2019. Het college heeft met de verwijzing naar het nadere advies in overeenstemming met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb genoegzaam gemotiveerd waarom het op dit punt is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie.
3.4.    Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van Ettekoven
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
809