ECLI:NL:RBAMS:2024:2726

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
AMS 23/6076 en 23/6058
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhavingsverzoek op basis van de Wabo met betrekking tot een bijgebouw in achtererfgebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2024, worden de beroepen van buren en de eigenaar van een perceel in Amsterdam behandeld. De zaak betreft een handhavingsverzoek op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) tegen een tuinhuis dat zonder omgevingsvergunning is gebouwd in het achtererfgebied. De rechtbank oordeelt dat het bouwwerk niet voldoet aan de eisen voor vergunningsvrij bouwen, omdat het niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De rechtbank vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam en bepaalt dat het bouwwerk geheel moet worden verwijderd. De rechtbank overweegt dat de eigenaar, [naam 1] B.V., de grenzen van het vergunningsvrij bouwen heeft opgezocht en dat er nooit een vergunning is aangevraagd voor het bouwwerk. De rechtbank concludeert dat de handhaving niet onevenredig is, ondanks de gestelde overlast voor de huurders van het tuinhuis. De uitspraak heeft gevolgen voor de betrokken partijen, waarbij het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/6076 en 23/6058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats 1] , ( [eisers] c.s.)

(gemachtigde: mr. S. Beaufort)

[naam 1] B.V., uit Amsterdam, ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. M. Klijnstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, (het college)

(gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).
[naam 1] en [eisers] c.s. nemen als derde-partij aan elkaars zaken deel.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afzonderlijke beroepen van [eisers] c.s. en van [naam 1] tegen het besluit van het college op het handhavingsverzoek van [eisers] c.s.
1.1.
[naam 1] is eigenaar van het perceel [adres 1] in [woonplaats 2] . [naam 1] heeft een tuinhuis gerealiseerd in het achtererfgebied op meer dan vier meter van het hoofdgebouw. Het oorspronkelijke woonhuis is eerder, met vergunning, voorzien van een uitbouw van bijna 1 meter diep (18 m2). Het tuinhuis is via een corridor verbonden met de woonkeuken en is voorzien van vloerverwarming, elektra, riolering en internetaansluiting. Tussen de woonkeuken en de corridor bevindt zich een glazen deur. Zowel de corridor als het tuinhuis zijn voorzien van een glazen pui in dezelfde stijl als de glazen pui van de woonkeuken en zijn afgewerkt met een parketvloer. Aanvankelijk was in het tuinhuis een doucheruimte gepland, maar op aanwijzing van toezichthouders van de gemeente Amsterdam is deze niet (af)gebouwd. Uit het rapport van bevindingen van 25 april 2022 blijken de volgende maten. De corridor is 7,6 meter lang. Het eerste gedeelte (2,8 meter) is 3,575 meter hoog. De hoogte van het lage deel van de corridor en het tuinhuis is 2,97 meter. Het tuinhuis is 3,95 meter lang en (exclusief de breedte van de corridor) 4,00 meter breed. Het tuinhuis is zwevend gebouwd vanwege de wortels van een monumentale boom bij de buren. De grond is op de plek van het bouwwerk met ongeveer 15 cm opgehoogd. De oppervlakte van het tuinhuis is 21 m2 en van de corridor 9 m2. De tuin had oorspronkelijk een oppervlakte van 96 m2. Daarvan is nu in totaal 48 m2 bebouwd (18 + 21 + 9 m2). Het tuinhuis met de corridor wordt hierna aangeduid als: het bouwwerk. De foto’s en plattegrond op de volgende bladzijde geven een impressie van het bouwwerk en de wijze waarop dit gerealiseerd is.
Corridor en tuinhuis Corridor en hoofdgebouw
Om privacy redenen worden de foto's niet getoond
Binnenzijde tuinhuis Binnenzijde corridor
1.2.
[eisers] c.s. wonen op het adres [adres 2] . Op 1 juni 2021 hebben zij verzocht om handhavend op te treden op grond van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) tegen het bouwwerk dat op dat moment gebouwd werd en waarvoor geen omgevingsvergunning is aangevraagd. Met een besluit van 2 september 2021 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek om handhaving van [eisers] c.s. afgewezen. Met een besluit van 14 juli 2022 heeft het college het bezwaar van [eisers] c.s. ongegrond verklaard.
1.3.
[eisers] c.s. hebben hiertegen beroep ingesteld. Met een uitspraak van 28 maart 2023 (verzonden 4 april 2023) heeft deze rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van vergunningvrij bouwen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het college opdracht gegeven een nieuw besluit op het bezwaar van [eisers] c.s. te nemen.
1.4.
Geen van de partijen heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het college heeft op 13 juli 2023 het voornemen geuit om alsnog handhavend op te treden. [naam 1] en [eisers] c.s. hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
1.6.
Met een besluit van 1 september 2023 heeft het college het bezwaar van [eisers] c.s. gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten handhavend op te treden tegen het bouwwerk. Met een separaat besluit van 1 september 2023 heeft het college aan [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat [naam 1] de overtreding [1] moet beëindigen. Als [naam 1] dit niet voor 13 oktober 2023 doet, wordt een dwangsom verbeurd van € 10.000,- ineens.
1.7.
[eisers] c.s. en [naam 1] hebben tegen de bestreden besluiten van 1 september 2023 beroep ingesteld (respectievelijk AMS 23/6076 en 23/6058).
1.8.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben schriftelijk gereageerd op elkaars beroepen.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eisers] en [eiser 2] , bijgestaan door hun gemachtigde en [naam 3] , [naam 2] namens [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het college.
1.10.
De rechtbank gaat er met instemming van partijen vanuit dat eigenlijk sprake is van één bestreden besluit van 1 september 2023. De genoemde besluiten liggen in elkaars verlengde. Het eerste besluit met het bijbehorende Advies van de Bezwaarcommissie vormt mede de motivering voor het tweede besluit waarin aan [naam 1] een last onder dwangsom wordt opgelegd. De beide bestreden besluiten van 1 september 2023 tezamen worden daarom hierna aangeduid als het bestreden besluit.
1.11.
[naam 1] heeft ter zitting de beroepsgronden die zien op het niet gehoord zijn in de tweede bezwaarronde na de uitspraak van de rechtbank en het niet hebben kunnen reageren op de zienswijze van [eisers] c.s., laten vallen.

De uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2023

“6. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2, derde lid, van Bijlage II bij het Bor [2] mag ‘een op de grond staand bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied’ onder voorwaarden vergunningsvrij worden gebouwd. Het bouwwerk staat op meer dan vier meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw en moet daarom functioneel ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. [3] Van belang is onder andere het beoogd gebruik van het bouwwerk.
7. Het geheel der omstandigheden moet tot de conclusie leiden dat sprake is van een vergroting van de woning in plaats van het bouwen van een bijgebouw. Het gaat om de volgende omstandigheden: het bouwplan omvat leidingen, er ligt een afvoer, het bouwwerk heeft vloerwarming, en er is door de corridor een fysieke verbinding zonder deur/afsluiting tussen de woonkamer en het bouwwerk. Hieruit blijkt dat het bouwwerk een deel van de woning is en niet functioneel onderschikt is aan het hoofdgebouw. Dat er stoelen op tafel stonden tijdens de inspectie maakt dat niet anders en dat de douche uiteindelijk niet geplaatst is ook niet. Die mogelijkheid is er namelijk wel: er is ventilatie aangebracht en er liggen leidingen en een riolering. Op 30 januari 2023 hebben eisers foto’s overgelegd waaruit blijkt dat het bouwwerk nu wordt gebruikt als studeerkamer. Dit kan dienen als aanvullend bewijs dat het bouwwerk is gebouwd ter vergroting van de woning. Het gaat hierbij overigens niet om het gebruik van het bouwwerk door de huidige huurder, maar om het bouwplan.”

Standpunten van partijen

2. Het college heeft met het bestreden besluit het handhavingsverzoek alsnog toegewezen, omdat niet voldaan wordt aan de eis van functionele ondergeschiktheid. Het college stelt zich op het standpunt dat bij het opleggen van de last onder dwangsom moet worden uitgegaan van het bestemmingsplan Museumkwartier-Valeriusbuurt zoals dat gold ten tijde van het verzoek om handhaving, het primaire besluit en de eerste beslissing op bezwaar. Daarbij heeft het college wel onderzocht of het ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom geldende nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier-Valeriusbuurt 2022 meer mogelijkheden biedt, maar uiteengezet wordt waarom dit niet het geval is. Onder het nieuwe bestemmingsplan heeft een groot deel van de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap 1’. Op deze gronden kan niet vergunningsvrij worden gebouwd en kan er ook geen afwijkingsvergunning worden verleend. Volgens het college zijn er geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voor het bouwwerk, niet onder het oude bestemmingsplan en ook niet onder het nieuwe. Ook kan niet met toepassing van de zogenoemde kruimelregeling [4] en het beleid worden afgeweken van het bestemmingsplan, omdat het beleid bepaalt dat geen afwijkingsvergunning wordt verleend. Er kan dus geen omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwwerk indien het gebruikt wordt als woonfunctie. Het college heeft daarom besloten dat [naam 1] het bouwwerk moet laten voldoen aan de regels voor vergunningsvrij bouwen [5] . In de last onder dwangsom staat dat daaraan voldaan is als het gebruik en dus ook de voorzieningen die dit gebruik mogelijk maken ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. [naam 1] kan dit doen door de waterleiding, verwarming, ventilatie, afvoer en riolering in de uitbouw te verwijderen en verwijderd te houden of onbruikbaar te maken. Uit de reactie van het college op de zienswijze van [naam 1] blijkt ook dat het college vindt dat nu aangetoond is dat er een deur zit ter afscheiding van het hoofdgebouw en de corridor, er geen sprake is van een open corridor die de woonkamer met de tuinkamer verbindt. Op dat punt is er volgens het college dus geen overtreding.
3. [naam 1] vindt dat deze last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd. Zij stelt dat het tuinhuis wel functioneel ondergeschikt is. Zij stelt dat er een deur is tussen de woonkeuken en de corridor. [naam 1] beroept zich ook op een aantal uitspraken van de Afdeling [6] waarin deze heeft geoordeeld dat sprake is van ondergeschikt gebruik. Het bouwwerk kan worden gebruikt als atelier en als gym. Daarvoor is de aanwezigheid van een wasbak en dus een afvoer niet ongebruikelijk. Ook stelt zij dat zij in aanmerking moet kunnen komen voor een vergunning op grond van de kruimelregeling. Het is nooit haar intentie geweest om uitbreiding van de woonfunctie te realiseren. De opgelegde last is ten slotte onevenredig vanwege de overlast (voor de huidige huurders) en de kosten die dat met zich meebrengt.
4. [eisers] c.s. hebben als meest verstrekkende grond aangevoerd dat het bestreden besluit dient te worden beoordeeld onder het nieuwe bestemmingsplan (ex nunc). Zij verwijzen daartoe naar een uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020. [7] In die uitspraak heeft de Afdeling zich uitgelaten over de heroverweging van het bezwaar na een eerdere weigering om handhavend op te treden. Verder heeft zij nog gemotiveerd aangevoerd dat de reikwijdte van de last onder dwangsom te beperkt is in het licht van de uitspraak van de rechtbank. Het college stelt namelijk ten onrechte dat vanwege de aanwezige deur geen sprake meer is van een fysieke verbinding tussen hoofdwoning en tuinhuis. Daarbij is het college ten onrechte niet ingegaan op artikel 7 van bijlage II bij het Bor. Uit de uitspraak van de rechtbank moet volgens [eisers] c.s. worden opgemaakt dat ook de wijze waarop het bouwwerk is ontworpen en/of vormgegeven heeft bijgedragen aan de conclusie dat het bouwwerk niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook met een deur/afsluiting fungeert de corridor nog steeds als fysieke verbinding tussen de woning en het tuinvertrek. Er had volgens [eisers] c.s. dan ook op grond van de uitspraak moeten worden besloten tot het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het bouwwerk. Ten slotte hebben [eisers] c.s. aangevoerd dat het college ten onrechte niet in haar overwegingen om te handhaven heeft meegenomen hetgeen zij eerder heeft aangevoerd over de hoogte van het bouwwerk en het bebouwde oppervlak, dat volgens hen in strijd is met artikel 2, lid 3, onder a, van bijlage II bij het Bor. Ter zitting hebben zij ook aangevoerd dat – ook al is bij de eerste inspectie gezegd dat het tuinhuis zou dienen als opslag en/of gym – gedurende de gehele periode van de bouw is gebleken uit de bouwwerkzaamheden en de verkoopbrochure én de aanpassing daarvan na de inspectie, dat het steeds de intentie was van [naam 1] om het bouwwerk te bouwen ten behoeve van de woonfunctie en dat nooit een aanvraag is gedaan voor een omgevingsvergunning om dit mogelijk te maken.
Beoordeling in beide beroepen
5. De op de beroepen toepasselijke (bestemmingsplan)regels met toelichting daarop staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Overgangsrecht Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. [8] Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 1 juni 2021 en het bestreden besluit is van 1 september 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toepasselijk bestemmingsplan
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] c.s. terecht hebben aangevoerd dat het handhavingsverzoek na de uitspraak van deze rechtbank van 28 maart 2023 had moeten worden beoordeeld op grond van het nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier-Valeriusbuurt 2022 zoals dat is vastgesteld op 13 juli 2022 en in werking getreden op 20 oktober 2022.
7.2.
Uit de door [eisers] c.s. geciteerde uitspraak van de Afdeling uit 2020 blijkt dat het door het college genomen uitgangspunt dat ten tijde van het bestreden besluit getoetst moet worden aan het oude bestemmingsplan, omdat de datum van het handhavingsverzoek en het daaropvolgende primaire besluit en originele besluit op bezwaar van 14 juli 2022 daarvoor bepalend is, onjuist is. In de zojuist genoemde uitspraak staat onder meer het volgende:
“6.2.3. (…) Hierbij is het vertrekpunt, zoals ook de AG in paragraaf 4.1 van zijn conclusie heeft vastgesteld, dat het bestuursorgaan zijn eerdere besluit heroverweegt op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht en beleid. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden van ná het eerdere besluit die van belang zijn voor toepassing van de desbetreffende norm. Wat betreft het geldende recht of beleid, betekent dit dat het bestuursorgaan zich bij een wijziging van dat recht of beleid ten tijde van de heroverweging rekenschap moet geven van eventueel overgangsrecht of een in het beleid opgenomen overgangsregel. Dat het tijdsverloop tussen het eerdere besluit en het besluit op bezwaar aanzienlijk is, staat in beginsel niet in de weg aan het meenemen van nieuwe ontwikkelingen.6.2.4 (…) Bij herstelsancties gaat het om een heroverweging die tot effectieve en evenredige handhaving leidt.”Inhoudelijke beoordeling
8.1.
In de uitspraak van 28 maart 2023 heeft deze rechtbank geoordeeld dat het bouwwerk, het tuinhuis met corridor, niet voldeed aan de vereisten van het vergunningsvrij bouwen op grond van het Bor onder het oude bestemmingsplan. Anders dan [naam 1] stelt en hoewel daartoe geen aanvraag is gedaan, heeft het college onderzocht of het bouwwerk gelegaliseerd kon worden onder het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat dit niet het geval is.
8.2.
Onder het nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier-Valeriusbuurt 2022 rust op de gronden verder dan 2,5 meter verwijderd van de vlakke achtergevel de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap 1’. Op deze gronden zijn bijgebouwen niet toegestaan, met uitzondering van een vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 9 m² en een hoogte van 3 meter (op 25% van de als ‘Waarde – Landschap 1’ aangewezen gronden). [9] Ook mogen deze gronden niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Bor. Er mag dus, al dan niet vergunningsvrij, (vrijwel) niets worden gebouwd.
8.3.
Het bouwwerk kan ook niet blijven staan op grond van het overgangsrecht [10] van het nieuwe bestemmingsplan, omdat het geen bestaand bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in artikel 37.2, sub a, van de planregels. Het is namelijk geen legale bebouwing. [11] Het voldoet ook niet aan de voorwaarden van de (hierboven genoemde) uitzondering van artikel 37.2, sub b, van de planregels en kan hieraan evenmin eenvoudig worden aangepast. Daarom zal het bouwwerk naar het oordeel van de rechtbank in zijn geheel moeten worden verwijderd. De rechtbank acht dit niet onevenredig. [naam 1] en het gelieerde [naam bedrfij] zijn professionele en commerciële partijen, ervaren in het ontwikkelen en verkopen van vastgoed in Amsterdam. [naam 1] heeft, zoals uit het dossier blijkt, steeds de grenzen van het vergunningsvrij bouwen opgezocht en er is – anders dan voor de eerdere uitbouw van het hoofdgebouw – nooit een vergunning aangevraagd voor het bouwwerk. Ook de gestelde overlast voor de huidige (tijdelijke [12] ) huurders en de kosten van de verwijdering van het bouwwerk maken daarom niet dat handhaving onevenredig is.
Conclusie en gevolgen
9. Dit betekent dat het beroep van [eisers] c.s. (AMS 23/6076) gegrond is en het beroep van [naam 1] (AMS 23/6058) ongegrond. Bespreking van de overige beroepsgronden van beide partijen kan daarom achterwege blijven.
10. Omdat de rechtbank van oordeel is dat algehele verwijdering van het bouwwerk de enig mogelijke wijze is waarop gehandhaafd dient te worden, zal zij het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak, inhoudende dat het tuinhuis en de corridor geheel worden verwijderd en alle voorzieningen en leidingen uit de tuin worden verwijderd onder oplegging van een reële dwangsom en een redelijke termijn voor de uitvoering van de last. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
11. Omdat het beroep van [eisers] c.s. gegrond is moet het college het griffierecht aan [eisers] c.s. vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde [eisers] c.s. een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
12. Omdat het beroep van [naam 1] ongegrond is krijgt [naam 1] het griffierecht niet terug. Bij deze uitkomst is ook geen ruimte voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak AMS 23/6076:
- verklaart het beroep van [eisers] c.s. gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 september 2023 en de daarvan deel uitmakende last onder dwangsom van 1 september 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan [eisers] c.s. moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan [eisers] c.s..
In de zaak AMS 23/6058:
- verklaart het beroep van [naam 1] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Bestemmingsplan Museumkwartier-Valeriusbuurt 2022 (vastgesteld 13 juli 2022)
Artikel 22.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, behalve ter plaatse van gronden waar de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap 1’ en ‘Waarde – Landschap 2’ gelden;
Artikel 37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Landschap 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van het groene karakter van de (binnen-)tuinen in het plangebied.
Artikel 37.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in artikel 37.1 genoemde gronden gelden de volgende bouwregels:
a. Er mogen geen gebouwen worden opgericht, bestaande bijbehorende bouwwerken daarop uitgezonderd. De in artikel 37.1 genoemde gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
b. In afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van één vrijstaand bijgebouw per perceel toegestaan, mits er wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
1. de maximale bouwhoogte van het vrijstaande bijgebouw bedraagt 3 meter;
2. het totale grondoppervlak van alle bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 25% van de in artikel 37.1 genoemde gronden met een maximum van 9 m2;
3. het vrijstaande bijgebouw dient te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
Toelichting 8.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Het uitgangspunt in dit bestemmingsplan is dat bijbehorende bouwwerken in de binnentuinen maximaal 2,5 meter, dan wel 4 meter diep mogen zijn, gemeten vanaf de vlakke achtergevel. Dit is in de verbeelding doorvertaald door de gronden op meer dan 2,5 respectievelijk 4 meter afstand van de vlakke achtergevel de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' te geven. De gronden vanaf de vlakke achtergevel tot aan de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' worden in deze paragraaf de 'erfzone' genoemd. De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' worden in deze paragraaf de 'groene binnentuin' genoemd.
Bestaande bijbehorende bouwwerken worden in beginsel niet op de verbeelding aangeduid. In de bouwregels van de bestemming Tuin is bepaald dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan in de erfzone. De erfzone mag geheel worden bebouwd. In de bouwregels van de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' is bepaald dat in de groene binnentuin geen gebouwen mogen worden opgericht, bestaande, legale bijbehorende bouwwerken uitgezonderd. Door deze bepalingen is het niet meer nodig om bestaande bijbehorende bouwwerken op de verbeelding op te nemen. Deze kunnen in beginsel vergunningsvrij worden herbouwd, mits er wordt voldaan aan de bepalingen uit bijlage II, artikel 2 of 3 van het Bor.
Toelichting Artikel 37 - Waarde - Landschap 1
De dubbelbestemming Waarde - Landschap 1 is bedoeld om het groene karakter van de binnentuinen in de gesloten bouwblokken te beschermen. Gronden met deze dubbelbestemming worden niet aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Op deze gronden mogen daarom, met uitzondering van één klein vrijstaand bijgebouw, geen vergunningsvrije bijgebouwen worden gerealiseerd. De systematiek van de dubbelbestemming Waarde - Landschap 1 in relatie tot de bestemming Tuin is reeds toegelicht in hoofdstuk 8.2.2 onder het kopje 'Bijbehorende bouwwerken' en wordt hier daarom niet herhaald. Vrijstaande bijgebouwen mogen ten behoeve van de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw worden gebruikt, mits dit gebruik ondergeschikt is aan de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw.
Artikel 1.16 Bestaand
a. legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
b. het legale gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
Artikel 46.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Artikel 46.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 46.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 46.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Artikel 46.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Bepaling 46.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, lid 1, sub a, artikel 2.1, lid 1, sub c en artikel 2.3a, lid 1, van de Wabo.
2.Besluit omgevingsrecht.
3.Zie artikel 2, derde lid, onder b en onder 2o, van Bijlage II bij het Bor.
4.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
5.Als bedoeld in artikel 19.4.2 van het bestemmingsplan Museumkwartier-Valeriusbuurt.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140.
9.Artikelen 22.2.2 en 37.2, sub a en b, van de planregels (zie bijlage).
10.Zie artikel 46.3 van de planregels (zie bijlage)
11.Als bedoeld in artikel 1.16, sub a, van de planregels.
12.Ter zitting is gemeld dat tijdelijk wordt verhuurd vanwege de lopende beroepsprocedures, verkoop is het doel.