ECLI:NL:RBAMS:2024:2692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/062941-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en verdedigingsrechten

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 23 februari 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Szczecin op 29 december 2022. De verdachte, geboren in Polen in 1984, was bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 10 april 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de verdachte bevestigd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking had op een onherroepelijk vonnis van de District Court Szczecin-Centrum van 14 september 2021, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de verdachte onvoldoende in staat was geweest zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de verdachte op de hoogte was van zijn verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW kon worden geweigerd, maar besloot uiteindelijk om de overlevering toe te staan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen individueel reëel gevaar bestond voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft de overlevering aan Polen toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/062941-24
Datum uitspraak: 24 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2022 door
The Regional Court in Szczecin(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 april 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and non-appealable judgement of the District Court Szczecin-Centrum in Szczecin of 14 September 2021, reference number IV K 342/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden (425 dagen), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [3]

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon heeft weliswaar een adresinstructie ontvangen maar vervolgens is hij in Polen niet opgeroepen op het door hem - na adreswijziging - opgegeven adres.
De opgeëiste persoon heeft op 4 maart 2019 een notariële akte laten opmaken en heeft deze akte als bewijs van zijn nieuwe adres aan het Poolse politiebureau overhandigd.
De opgeëiste persoon heeft hiermee aan zijn plicht voldaan door zijn adreswijziging aan het politiebureau door te geven. De raadsman voert primair aan dat op grond van het voorgaande de overlevering dient te worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon onvoldoende zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak om duidelijkheid te verkrijgen hoe het doorgeven van zijn adreswijziging is verlopen en daarbij dient aan de Poolse autoriteiten te worden verzocht een verzetgarantie te verstrekken.
Standpunt officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en de oproepingen voor de zitting naar het door hem opgegeven adres zijn verzonden. De door de verdediging overgelegde notariële akte betreft een tijdelijke huurovereenkomst voor 1 jaar en uit deze akte blijkt niet dat hij zijn nieuwe adres aan de Poolse justitie heeft doorgegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB onder de toelichting onder D.2. staat vermeld dat de opgeëiste persoon op
11 juli 2016 een door hem ondertekende adresinstructie heeft ontvangen waarin hij is gewezen op de plicht om op de zitting van de rechtbank te verschijnen en om iedere adreswijziging binnen 7 dagen door te geven. De consequentie bij het niet nakomen van deze verplichting zou zijn dat oproepingen verzonden naar het adres van de opgeëiste persoon zouden worden aangemerkt als
served on him effectively. Vervolgens is de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres opgeroepen voor de zitting.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat de opgeëiste persoon op zijn oude adres is opgeroepen terwijl hij een adreswijziging heeft doorgegeven treft geen doel. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten in het EAB verstrekte informatie. De door de verdediging verstrekte notariële akte van 4 maart 2019 waaruit zou moeten blijken dat de opgeëiste persoon gedurende ongeveer een jaar een ander adres heeft gehad dan het adres dat in het EAB staat vermeld maakt dit niet anders. Uit die akte blijkt niet dat de opgeëiste persoon dit adres aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De overgelegde bankafschriften tonen aan dat de opgeëiste persoon de afgelopen 5 jaar in Nederland heeft gewoond en dat hij reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Zijn inkomsten voldoen aan 50% van de bijstandsnorm. Op grond van het voorgaande dient de opgeëiste persoon te worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW en kan de in Polen opgelegde straf door Nederland worden overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon heeft de afgelopen 5 jaar niet ingeschreven gestaan in het Nederlandse BRP-register. De overgelegde bankrekeningafschriften van een en/of rekening van hem en zijn vriendin over de afgelopen 5 jaar zijn onvoldoende om het voortdurend verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland te onderbouwen met pintransacties. Daar komt bij dat de bankafschriften over de periode van april 2020 tot en met januari 2021 geen enkele transactie in Nederland laten zien. Dit komt overeen met de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij in het jaar 2020 een half jaar in Polen heeft verbleven en met de verklaring van de vriendin van de opgeëiste persoon dat zij elkaar in 2020 in Polen hebben ontmoet. Gelet op het voorgaande kan niet worden aangetoond dat de opgeëiste persoon de afgelopen 5 jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven, zodat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is met de officier van justitie en overeenkomstig de door haar gegeven argumentatie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de door hem overgelegde bankafschriften over de afgelopen 5 jaar niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank zal de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het
grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering aan Polen toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The Regional Court in Szczecin(Polen), voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (