ECLI:NL:RBAMS:2024:2688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/049550-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Albanië, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot inwilliging van het EAB behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft echter ook aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Frankrijk, met name in de instellingen waar de opgeëiste persoon mogelijk zal worden geplaatst. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in bepaalde Franse detentie-instellingen. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te schorsen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om nadere informatie over de detentieomstandigheden op te vragen.

De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, met de verplichting om vóór 10 mei 2024 opnieuw op zitting te komen. De rechtbank heeft ook de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met 30 dagen. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/049550-24
Datum uitspraak: 3 april 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 14 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 februari 2024 door de
Procureur van de Republiek in Rennes (Frankrijk),hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1975
laatst opgegeven adres: [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 maart 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.D. Lubrano, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Albanese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB en de aanvullende informatie van de Franse justitiële autoriteiten van 23 februari 2024 vermelden een door
the Court in Rennesuitgevaardigd vonnis. Referentie: Onderzoeksnummer interregionale gespecialiseerde jurisdictie (JIRS): JIJIRS5C19000004. Parketnr.: 18269000127.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
– de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk
worden betekend; en
– de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk
worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een
procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te
zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw
bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening
van de oorspronkelijke beslissing; en
– de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover
hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk …
dagen.
(…)
4. De betrokkene kan binnen tien dagen na de kennisgeving van het vonnis aan de betrokkene bezwaar maken.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

5.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de feitsomschrijving van het EAB niet genoegzaam is, aangezien de rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten onduidelijk is en de pleegperiode onvoldoende is gespecificeerd is.
Standpunt van de officier van justitie
In de feitsomschrijving van het EAB in combinatie met het A-formulier is de vereiste informatie vermeld zodat het de opgeëiste persoon duidelijk is welke strafbare feiten hem worden verweten. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB en het A-formulier blijkt dat de opgeëiste persoon als mededader (nog niet onherroepelijk) is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten in de periode van 2018 tot en met 2021, te weten de handel in verdovende middelen, in St. Malo (Frankrijk). De bevoorrading van de verdovende middelen vond vanuit Amsterdam plaats. De opgeëiste persoon was de drugsleverancier voor Saint-Malo, aldus de feitsomschrijving van het EAB.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk voor welke strafbare feiten zijn overlevering wordt verzocht.
De omschrijving van de feiten is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. De omschrijving voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

7.Detentieomstandigheden; heropening van het onderzoek

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre en Bois d’Arcy een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel
4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [3]
De
vice-procureur Tribunal Judiciaire Rennes(Frankrijk) heeft bij e-mail van 23 februari 2024 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in een detentie-instelling in de buurt van Rennes zal worden geplaatst, te weten Rennes-Vezin of Saint-Malo of Laval.
In het geval de opgeëiste persoon hoger beroep instelt tegen het vonnis zal hij na zijn overlevering eerst voor 4 dagen worden gedetineerd in de detentie-instelling van Villepinte, in de omgeving van Parijs. In geen geval zal de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre en Bois d’Arcy worden geplaatst.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat er voor de opgeëiste persoon niet een algemeen reëel gevaar bestaat dat hij onmenselijk of vernederend zal worden behandeld wegens detentie in Nîmes of Nanterre of Bois d’Arcy.
De rechtbank heeft echter wel behoefte aan duidelijkheid over de vraag wat de detentieomstandigheden zijn in detentie-instellingen waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, te weten de penitentiaire inrichtingen van Rennes-Vezin, Saint-Malo, Laval of Villepinte. In dit kader is van belang dat de rechtbank – vanwege het in verschillende detentie-instellingen reeds aangenomen algemene reële gevaar – ook ambtshalve onderzoek doet naar andere detentie-instellingen op basis van onder meer de rapporten van de Contrôleur général des lieux de privation de liberté van 30 juni 2022 en de Observatoire international des prisons-section française van 16 juni 2022. [4]
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de beslissing over de overlevering aanhouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen wat in de penitentiaire inrichtingen van Rennes-Vezin, Saint-Malo, Laval en Villepinte de detentieomstandigheden zijn.
Het onderzoek ter zitting zal daarom worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat deze weer op zitting dient te worden aangebracht vóór 10 mei 2024.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan dat:
- de vervolging in Frankrijk heeft plaatsgevonden;
- de bewijsmiddelen zich in Frankrijk bevinden;
- de verdovende middelen zijn ingevoerd in Frankrijk en daar op de markt zijn gebracht;
- de medeverdachten in Frankrijk zijn vervolgd;
- het Openbaar Ministerie thans niet voornemens is om vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In dat licht en op de door de officier van justitie genoemde gronden, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

9.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 7. vermelde vraag naar de detentie-omstandigheden in de verschillende penitentiaire inrichtingen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen met 30 (dertig) dagen.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland
uiterlijk vóór
10 mei 2024.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Albanese taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (t.a.v. Nîmes) en
4.VGL. Rechtbank Amsterdam, 22 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1009
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.