ECLI:NL:RBAMS:2024:2681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/327603-23 (EAB 4)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Italië

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de procureur-generaal van de Republiek in Florence, Italië. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 7 maart 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1977, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in het land. Tijdens de zittingen op 13 en 28 februari 2024 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, evenals de grondslag van het EAB, dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van 10 jaar opgelegd door de Rechtbank in Pisa in 2003, bevestigd door het Gerechtshof in Florence in 2007.

De rechtbank heeft de procesgang en de verdediging van de opgeëiste persoon beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de verdedigingsrechten niet voldoende waren gewaarborgd. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon een advocaat had gemachtigd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk een advocaat had gemachtigd, en dat de overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, aangezien hij op de hoogte was van de procedure en een advocaat had gekozen.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd toegestaan, met inachtneming van het specialiteitsbeginsel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2024. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/327603-23 (EAB 4)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 maart 2018 door de procureur-generaal van de Republiek in Florence (Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 13 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Albanese taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen over de verdedigingsrechten in het kader van artikel 12 OLW voor te leggen aan de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 28 februari 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet en heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez en door een tolk in de Albanese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Tegen de opgeëiste persoon zijn zeven EAB’s uitgevaardigd. Dit EAB vermeldt
- een vonnis van de Rechtbank in Pisa van 10 december 2003, in hoger beroep bevestigd door het Gerechtshof in Florence bij arrest van 5 oktober 2007, met referentienummer: 7624/2003 Algemene Rol GIP - nr 5496/2002 Algemene Register Strafbare Feiten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 jaar door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals dat zijn omschreven in het EAB. [3]
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de officier van justitie in Florence een Besluit van 29 november 2017 met referentie nr. 577/2017 SIEP tot samenvoeging van concurrerende sancties heeft genomen, waarvoor nog een straf van 30 jaar uitgezeten zou moeten worden.

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Ten aanzien van het vonnis van de Rechtbank in Pisa van 10 december 2003, in hoger beroep bevestigd door het Gerechtshof in Florence bij arrest van 5 oktober 2007
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet voldoende heeft kunnen uitoefenen. De vragen die door de rechtbank op 13 februari 2024 gesteld zijn niet beantwoord, waarbij hij met name gewezen heeft op de vragen onder punt 3 b i, ii en iii. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een raadsman heeft gemachtigd. De opgeëiste persoon heeft steeds verklaard dat hij in het geheel niet op de hoogte was van de veroordelingen in Italië, laat staan dat hij een advocaat had aangesteld. Zonder verzetgarantie, die niet verstrekt is, kan de opgeëiste persoon niet overgeleverd worden. De overlevering moet worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat in dit geval ervan uitgegaan kan worden dat de opgeëiste persoon een advocaat gemachtigd heeft om zijn verdediging te voeren. In de aanvullende informatie van 6 februari 2024 is immers aangegeven dat er sprake was van een
trusted lawyer. Uit de Italiaanse tekst blijkt dat hiermee bedoeld wordt dat sprake was van een gekozen advocaat. Hiermee is impliciet aangegeven dat de advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd was, of in andere woorden: gemandateerd was, om hem te verdedigen. Als er sprake is van een gekozen advocaat, kan het niet anders dan dat de opgeëiste persoon met deze raadsman of vrouw afspraken heeft gemaakt over zijn verdediging. De officier van justitie heeft de rechtbank subsidiair verzocht, mocht zij niet in mee gaan in deze redenering, de overlevering niet te weigeren, maar de zaak aan te houden om vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Er is immers nog niet uitgelegd wat onder het begrip “gemachtigd” verstaan moet worden. De onderhavige zaak, waarin de opgeëiste persoon een lange gevangenisstraf boven het hoofd hangt, is bij uitstek geschikt deze vraag te stellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op 13 februari 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht ten aanzien van elk vonnis dat in EAB 1 tot en met EAB 7 wordt genoemd, onderdeel d) van het EAB formulier in te vullen nu dit in de EAB’s zelf niet was gebeurd maar wel (steeds) was aangegeven dat de opgeëiste persoon niet in persoon verschenen was op het proces dat geleid had tot de beslissing. Tevens is verzocht in de gevallen waarin was aangegeven dat de opgeëiste persoon in het proces werd bijgestaan door een advocaat, specifiek te antwoorden op de vraag of hij deze advocaat had gemachtigd om hem ter zitting te verdedigen. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat niet van belang is of de opgeëiste persoon de advocaat zelf had gekozen dan wel deze hem ex officio was toegewezen.
In het onderhavige geval is naar aanleiding van deze vragen door de uitvaardigende justitiële autoriteit onderdeel d) ingevuld met betrekking tot het arrest van het Gerechtshof in Florence van 5 oktober 2007: er is een kruisje gezet bij onderdeel 3.2 waarin staat:
Being aware of the scheduled trial, the person had given mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial and was indeed defended by that counsellor at the trial.
Gezien de vraagstelling op 13 februari 2024, gaat de rechtbank ervan uit dat het Gerechtshof in Florence de laatste instantie was waarin de zaak ten gronde definitief is afgedaan, zonder dat hier nog een rechtsmiddel tegen openstaat. De procedure bij dit Gerechtshof dient dan ook getoetst te worden aan artikel 12 OLW.
De vraag of de opgeëiste persoon een machtiging had afgegeven, is niet beantwoord. Bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit punt 4 van onderdeel d (
lf you have ticked the box under point 3.lb, 3.2 or 3.3 above, please provide information about how the relevant condition has been met) niet ingevuld. De rechtbank heeft reden te twijfelen of een dergelijke machtiging was afgegeven (hoewel het kruisje is gezet als hiervoor aangegeven) nu in het EAB zelf en in eerdere aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 6 februari 2024 slechts wordt aangegeven dat er een advocaat was, wat zijn naam was (S Degl’Innocenti) en dat dit een
trusted lawyerwas.
Anders dan de officier van justitie, leidt de rechtbank hieruit niet af dat deze advocaat gemachtigd was. Het feit dat het om een
trusted lawyergaat, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet ontegenzeggelijk dat deze advocaat ook gemachtigd is door de opgeëiste persoon om zijn verdediging te voeren. Nu artikel 12 OLW, in navolging van artikel 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, spreekt van een “een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat” die de betrokkene “heeft gemachtigd”, brengt de enkele omstandigheid dat een opgeëiste persoon een advocaat heeft gekozen niet mee dat hij deze advocaat ook heeft gemachtigd.
De rechtbank ziet geen reden hieromtrent vragen te stellen aan het Hof van justitie van de EU. Het vereiste van machtiging houdt immers in dat de opgeëiste persoon “uitdrukkelijk moet hebben verkozen te worden vertegenwoordigd door een raadsman in plaats van in persoon tijdens het proces te verschijnen”. [4] Er is al eerder beslist dat een advocaat gemachtigd is indien de betrokkene zelf aan een advocaat, in voorkomend geval die welke hem ambtshalve is toegewezen, de taak heeft toevertrouwd om hem te vertegenwoordigen. [5]
In het onderhavige geval kan dus niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een machtiging van de advocaat. In het licht van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder b OLW. Ook is niet aangevoerd of gebleken dat er sprake is van een van andere situaties als bedoeld in artikel 12 OLW (onder a en c) en evenmin is een verzetgarantie afgegeven als bedoeld in artikel 12 onder d OLW. Gelet hierop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Volgens de aanvullende informatie van 6 februari 2024 is de opgeëiste persoon gedurende de procedure bij het Gerechtshof in Florence die heeft geleid tot het arrest van 5 oktober 2007, vertegenwoordigd door een
trusted lawyer, in de originele Italiaanse tekst aangeduid als een
difensore di fiducia, hetgeen moet worden opgevat als een door de opgeëiste persoon gekozen advocaat.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure aangezien hij voor deze procedure een advocaat heeft gekozen. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij dat proces, dan wel kennelijk onzorgvuldig is geweest door zich niet te informeren over de voortgang van de procedure. Overlevering van de opgeëiste persoon houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [6] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) thans geen algemeen gevaar meer.
Bij brieven van 2 en 4 maart 2020 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat door Nederland overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de toen nog zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank een algemeen gevaar heeft aangenomen.
Deze brieven zijn in elke overleveringszaak geldig, zoals de Italiaanse autoriteiten in de bedoelde brieven hebben bevestigd. [7]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, voor de opgeëiste persoon het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentiecentra is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

7.Slotsom

De rechtbank stelt ten aanzien van het door het Gerechtshof in Florence gewezen arrest van
5 oktober 2007, vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW [, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW]en omdat ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan moet de overlevering voor die feiten worden toegestaan.
De rechtbank merkt op dat het aan de Italiaanse autoriteiten is, met inachtneming van het specialiteitsbeginsel, te beslissen over aanpassing van het samenvoegingsbesluit met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraken in EAB 1 (parketnummer 13-301902-23), EAB 2 (parketnummer 13-301872-23), EAB 6 (parketnummer 13-327917-23) en EAB 7 (parketnummer 13-327929-23).

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de procureur-generaal van de Republiek in Florence(Italië) ten behoeve van de vrijheidsstraf die is opgelegd door het Gerechtshof in Florence bij arrest van 5 oktober 2007, wegens de feiten die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Overweging (1) van de preambule van Kaderbesluit 2009/299/JBZ.
5.HvJ EU 19 mei 2022, C-569-20, ECLI:EU:C:2022:401, punt 56.
7.Zie rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.