ECLI:NL:RBAMS:2024:265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
2/233, 22/234, 22/235, 22/236, 22/237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting door vergissing, evenredigheidsbeginsel niet geschonden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2024 uitspraak gedaan over een reeks van vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd in de periode van 7 oktober 2021 tot en met 12 oktober 2021, omdat de auto van eiser zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Eiser had zijn parkeervergunning niet correct overgeschreven naar het juiste kenteken, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren van eiser ongegrond, waarop eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld en op 15 januari 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van zijn parkeervergunning. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om het juiste kenteken aan te geven en dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om eiser te wijzen op de foutieve registratie van het kenteken.

De rechtbank concludeerde dat de nadelige gevolgen van de naheffingsaanslagen niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de naheffingsaanslagen werden gediend. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke beperking was op het aantal dagen waarop naheffingsaanslagen konden worden opgelegd, zolang de auto op dezelfde locatie geparkeerd stond. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/233, 22/234, 22/235, 22/236, 22/237

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan eiser in de periode van 7 oktober 2021 tot en met
12 oktober 2021 vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
Met de uitspraken van 6 december 2021 (de bestreden uitspraken) heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft besloten de beroepen gevoegd te behandelen, omdat de onderwerpen aan elkaar verwant zijn.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn hierbij verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraken ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hieronder uit waarom.

Overwegingen

1. De volgende naheffingsaanslagen werden opgelegd omdat de auto van eiser, met kenteken [kenteken 1] , op de volgende data, tijdstippen en locaties geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan:
  • 101068259 op 7 oktober 2021 om 21:45 uur thv [adres] [nummer 1] ,
  • 101077320 op 8 oktober 2021 om 11:32 uur thv [adres] [nummer 1]
  • 101094199 op 9 oktober 2021 om 10:53 uur thv [adres] ,
  • 93222087 op 11 oktober 2021 om 20:47 uur thv [adres] [nummer 2] ,
  • 93205090 op 12 oktober 2021 om 17:50 uur thv [adres] [nummer 2]
terwijl volgens de Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2021 (hierna: de Verordening) op deze locaties en tijdstippen parkeerbelasting verschuldigd is.
2. Tussen partijen bestaat geen discussie over het feit dat de auto van eiser geparkeerd stond op de locaties en tijdstippen waarvoor hij vijf naheffingsaanslagen heeft ontvangen, dat ingevolge de Verordening voor het parkeren op die plaats een parkeerbelasting verschuldigd is en dat hij die niet heeft betaald.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn parkeervergunning voor gebied West 1.3. op
7 oktober 2021 wilde overschrijven naar zijn auto met kenteken [kenteken 1] . Nadat eiser op 13 oktober 2021 een naheffingsaanslag ontving, ontdekte hij dat er iets mis was gegaan met de overschrijving. Eiser heeft daarop alsnog de vergunning overgeschreven op het juiste kenteken. Waar vroeger een bon onder de ruitenwisser werd geplaatst, is dat tegenwoordig niet meer het geval. Hierdoor wist eiser niet dat er iets mis was gegaan met de overschrijving. Eiser vindt het onterecht dat hem meerdere aanslagen zijn opgelegd voor één vergissing.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder, in dit geval eiser, is om het juiste kenteken aan te melden en, indien nodig, te wijzigen. De toezending van de naheffingsaanslag is volgens de heffingsambtenaar niet bedoeld om de parkeerder erop te wijzen dat er een verkeerd kenteken staat vermeld op de vergunning. De heffingsambtenaar merkt op dat er in 2018 al een keer aan eiser coulance is verleend, omdat het toen de eerste keer was dat eiser zijn kenteken niet (tijdig) had gewijzigd. De heffingsambtenaar vindt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
5. Van parkeren met een vergunning is alleen sprake als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is geen sprake van parkeren met die vergunning. [1]
6. Het is niet in geschil dat de parkeervergunning waarover eiser beschikte op de onder 1 vermelde data niet op het kenteken [kenteken 1] stond, maar op kenteken [kenteken 2] . Dat eiser per vergissing de wijziging niet goed heeft ingevuld komt voor zijn rekening en risico. De verschuldigde parkeerbelasting is ook niet op andere wijze betaald. Daarom zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
7. Hoewel de rechtbank begrijpt dat sprake is van een vergissing en geen opzet, maakt dat geen verschil. Omdat geen sprake is van een boete maar een objectieve belasting, is voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting geen opzet of schuld vereist. Het enkele feit dat, zoals in dit geval, niet aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan, is voldoende om tot oplegging van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting over te gaan.
8. De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat de nadelige gevolgen van de reeks van naheffingsaanslagen, opgelegd voor feiten die voortvloeien uit dezelfde vergissing, onevenredig zijn in verhouding tot de met die naheffingsaanslagen te dienen doelen.
9. De rechtbank stelt voorop dat de naheffingsaanslagen gebonden beschikkingen zijn. Dit houdt in dit geval in dat de nageheven parkeerbelasting verschuldigd is uit hoofde van de wet (artikel 225 van de Gemeentewet waarop de Verordening is gebaseerd), zonder dat de heffingsambtenaar daarbij een hem toegekende beoordelingsvrijheid heeft. Uit vaste rechtspraak volgt verder dat als er sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, er aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat de toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De gemeente kan doorgaan met naheffen zolang de auto dagelijks op dezelfde locatie geparkeerd staat. De heffingsambtenaar mag per kalenderdag één naheffingsaanslag opleggen. De wetgever heeft daarnaast bepaald dat een naheffingsaanslag kan worden toegezonden zonder dat een kennisgeving op het voertuig wordt achtergelaten, waardoor de wetgever enig tijdsverloop tussen het opleggen van de naheffingsaanslag en de kennisneming daarvan heeft voorzien.
10. Gelet op het voorgaande is er geen ruimte voor de rechtbank om te toetsen of het evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslagen. Dit kan anders zijn in het geval dat de som van de belasting een dermate hoog bedrag bereikt dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van die bevoegdheid. Bij een reeks van vijf naheffingsaanslagen is dat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. [2]
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.
13. Tijdens de zitting is gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G. Elfferich, griffier, op 15 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.
2.Zie ook Gerechtshof Amsterdam, 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698.