In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2024 uitspraak gedaan over een reeks van vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd in de periode van 7 oktober 2021 tot en met 12 oktober 2021, omdat de auto van eiser zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Eiser had zijn parkeervergunning niet correct overgeschreven naar het juiste kenteken, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren van eiser ongegrond, waarop eiser in beroep ging.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld en op 15 januari 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van zijn parkeervergunning. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om het juiste kenteken aan te geven en dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om eiser te wijzen op de foutieve registratie van het kenteken.
De rechtbank concludeerde dat de nadelige gevolgen van de naheffingsaanslagen niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de naheffingsaanslagen werden gediend. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke beperking was op het aantal dagen waarop naheffingsaanslagen konden worden opgelegd, zolang de auto op dezelfde locatie geparkeerd stond. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.