ECLI:NL:RBAMS:2024:2614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/6057
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van een IOAW-uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn IOAW-uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser ontving van 1 april 2020 tot 1 juni 2022 een IOAW-uitkering van het college naar de norm voor een alleenstaande. Met een besluit van 26 augustus 2022 heeft het college de uitkering van eiser herzien over de periode 1 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 en een bedrag van € 1.250,11 teruggevorderd. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en de rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat het college inzichtelijk heeft gemaakt dat de uitkering van een bepaalde maand steeds aan het einde van diezelfde maand is uitbetaald. Eiser heeft zijn inkomsten over de maand mei pas op 31 mei 2022 kunnen aantonen, waardoor de terugvordering terecht is. De rechtbank overweegt dat dringende redenen voor het afzien van terugvordering niet zijn aangetoond, en dat eiser zijn belangen niet onevenredig worden geschaad. De uitspraak is gedaan op 3 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn IOAW [1] -uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met een besluit van 26 augustus 2022 heeft verweerder (hierna: het college) de uitkering van eiser herzien over de periode 1 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 en een bedrag van € 1.250,11 teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 22 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het college heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht IOAW-uitkering van eiser heeft teruggevorderd. [2] Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
4. Eiser ontving van 1 april 2020 tot 1 juni 2022 een IOAW-uitkering van het college naar de norm voor een alleenstaande. Op 31 mei 2022 meldde eiser aan het college dat hij over de maand mei 2022 vier facturen had verstuurd voor een totaalbedrag van € 1.330,- bruto.
5. Met een besluit van 26 augustus 2022 heeft het college een bedrag van € 1.250,11 aan te veel ontvangen IOAW-uitkering teruggevorderd van eiser, omdat hij over de periode 1 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 uitkering ontving, terwijl hij over deze periode ook inkomsten uit eigen werkzaamheden als zelfstandig ondernemer had. Het college heeft de terugvordering gehandhaafd met het bestreden besluit.
Beoordeling door de rechtbank
6. Niet in geschil tussen partijen is dat eiser steeds opgave heeft gedaan aan het college van zijn maandelijkse inkomsten uit eigen werkzaamheden als zelfstandig ondernemer en dat die inkomsten achteraf werden verrekend met de maandelijkse uitkering die eiser ontving. Tussen partijen is in geschil de vraag of de uitkering die aan elk einde van de maand aan eiser werd betaald de uitkering was voor die betreffende maand of voor de daaropvolgende maand.
Verrekening door betaling achteraf
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn recht op uitkering voor de maand mei 2022 in juni 2022 uitbetaald werd en dat het college eisers inkomsten uit eigen werkzaamheden voor de maand mei daarmee had moeten verrekenen. Dan had het college niks dan wel een aanzienlijk lager bedrag van eiser teruggevorderd.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitkering voor de maand mei 2022 op de 25ste van de maand mei 2022 is overgemaakt. Op die manier wordt een uitkering elke maand achteraf telkens rond de 25ste van die maand betaald. Het college verwijst daarbij naar de uitkeringsspecificatie van 25 mei 2022. Het college voegt daaraan toe dat het uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om de in mei 2022 door eiser genoten inkomsten in dezelfde maand te verrekenen omdat rond de betaaldatum van de uitkering nog niet duidelijk is welk bedrag eiser aan inkomsten heeft ontvangen. Die inkomsten worden daarom doorgaans verrekend met de uitkering die een maand later wordt betaald. Eiser heeft zijn inkomsten over de maand mei pas op 31 mei 2022 kunnen aantonen. Omdat de uitkering per 1 juni 2022 stopte, konden de inkomsten van mei 2022 niet meer worden verrekend met de uitkering van juni 2022. Daarom vond de terugvordering plaats.
9. De rechtbank overweegt dat het college inzichtelijk heeft gemaakt dat de uitkering van een bepaalde maand steeds aan het einde van diezelfde maand is uitbetaald. Het college heeft toegelicht dat de eerste toekenning van eisers IOAW-uitkering op 13 mei 2020 was met ingangsdatum 1 april 2020. Op 26 mei 2020 is zowel de uitkering over de maand april 2020 als de maand mei 2020 aan eiser uitbetaald. Eiser heeft deze uitleg van het college niet weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarmee aangetoond dat eiser in juni 2022 niet nog een uitkering kreeg over de maand mei 2022. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Dringende redenen

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij feitelijk een maand geen inkomsten heeft gehad. De rechtbank vat dit standpunt van eiser op als een beroep op dringende redenen om van de terugvordering af te zien. [3]
11. Dringende redenen doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft voor eiser. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet dit aannemelijk maken. [4]
12. De rechtbank is van oordeel dat als juist is dat eiser een maand aan inkomsten mist dat kan leiden tot financiële problemen, maar dit op zichzelf geen dringende redenen oplevert zoals hiervoor is omschreven. Mocht eiser in de financiële problemen komen dan zal daarmee worden rekening gehouden wanneer daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Bij de invordering heeft eiser als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, bijvoorbeeld via de regels over de beslagvrije voet. [5] De rechtbank kan de conclusie van het college volgen dat eiser zijn belangen met de terugvordering niet onevenredig worden geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college heeft terecht te veel ontvangen IOAW-uitkering teruggevorderd van eiser. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Wet IOAW).
2.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Wet IOAW.
3.Zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2794.
5.Zie de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en zie de uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3988 of de uitspraak van de Raad van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3112. De uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.