ECLI:NL:RBAMS:2024:2604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/13/743234 / FA RK 23/8123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in een complexe gezinszaak met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] al lange tijd ernstig wordt bedreigd, aangezien hij sinds eind 2017 niet meer bij zijn ouders woont en sinds 27 december 2018 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat zij in staat zijn om [minderjarige] een veilig thuis te bieden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapporten geadviseerd om het gezag niet te beëindigen, maar de rechtbank oordeelt dat de ouders niet in staat zijn geweest om de noodzakelijke veranderingen door te voeren en dat de situatie van [minderjarige] niet verder kan verslechteren.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen afgewezen, nu het gezag van de ouders is beëindigd. De GI is benoemd tot voogd over [minderjarige]. De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders voldoende kansen hebben gehad om te laten zien dat zij [minderjarige] een veilig thuis kunnen bieden, maar dat hun gedrag en de onduidelijkheid over de toekomst van [minderjarige] schadelijk zijn geweest voor zijn ontwikkeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/743234 / FA RK 23/8123 (visieverschil omtrent gezag)
C/13/740768 / JE RK 23/652 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 24 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak met kenmerk C/13/740768 / JE RK 23/652 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
gevestigd te Almere,
hierna te noemen de GI;
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. B. Stelling te Haarlem
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. N.C. Milani te Almere.
in de zaak met kenmerk C/13/743234 / FA RK 23/8123 (visieverschil omtrent gezag)
de Raad voor de Kinderbescherming,
Amsterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
gevestigd te Almere,
hierna te noemen de GI;
en
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in Amsterdam,
advocaat mr. B. Stelling te Haarlem.
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in Rotterdam,
advocaat mr. N.C. Milani te Almere.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

In de zaak met kenmerk C/13/743234 / FA RK 23/8123 (visieverschil gezag)
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van de Raad van 27 november 2023, ingekomen bij de rechtbank op 30 november 2023, met als bijlage een raadsrapport van 31 oktober 2023;
- de brief namens de moeder van 4 april 2024.
In de zaak met kenmerk C/13/740768 / JE RK 23/652 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)1.2. Op 28 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd voor de duur van zes maanden, te weten tot 27 juni 2024. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden. Tevens is besloten om deze zaak gelijktijdig en door een meervoudige kamer te laten behandelen met voormelde zaak met kenmerk C/13/743234 / FA RK 23/8123.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 3] ;
- vertegenwoordigsters van de GI, [naam 1] en [naam 2] , die een behandelplanevaluatie van praktijk Dokter Bosman hebben overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 8 april 2024 een gesprek gevoerd met de voorzitter van rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont sinds eind 2017 niet bij zijn vader en moeder. Hij is sinds 27 december 2018 ononderbroken onder toezicht van de GI gesteld. Hij verbleef van 2017 tot eind 2021 samen met zus [jongmeerderjarige] (geboren [geboortedatum 2] 2006) bij mw. [naam 4] , een vriendin van de vader, in [plaats 1] . Daarna heeft [minderjarige] op verschillende adressen verbleven waarna hij sinds 23 december 2022 in een gezinshuis in [plaats 2] woont.
2.3.
Op 5 juli 2021 heeft de GI de Raad verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel voor [minderjarige] en [jongmeerderjarige] . De Raad heeft in zijn rapport van 7 februari 2022 onder meer aangegeven:
“Hoewel de aanvaardbare termijn reeds is overschreden is, zal een gezagsbeëindigende maatregel op dit moment niet bijdragen aan verduidelijking binnen het toekomstperspectief van de kinderen. Daarbij bestaat een risico dat een gezagsbeëindigende maatregel de samenwerkingsrelatie met de hulpverlening/gezingsvoogd nog meer zal schaden hetgeen zijn uitwerking zal hebben op de kinderen in negatieve zin. Tot slot lijken de ouders op dit moment te voldoen aan de (minimale) basisvoorwaarden van een perspectief onderzoek en is de RvdK van mening dat dit een kans moet krijgen, mits de ouders zich houden aan de door de RvdK gestelde doelen”.
Deze doelen houden onder meer in:
“- Ouders ondersteunen de plaatsing van de kinderen in de huidige pleeggezinnen in woord en daad, de kinderen ervaren van ouders toestemming om het fijn te hebben in de pleeggezinnen;
- Ouders zijn in staat om (…) de stabiliteit in hun leven vast te houden (dan wel uit te breiden), zich bewust te worden van hun manier van communiceren en ouders accepteren voorlopig hun rol als ouders op afstand.
- Ouders geven toestemming voor - en werken mee aan de door de gezinsvoogd noodzakelijke hulpverlening, zowel ten aanzien van hun kinderen als ten aanzien van henzelf.
- Moeder heeft een eigen woning waar zij langdurig kan verblijven en welke voldoende groot is voor een eventueel verblijf van de kinderen.
- Moeder zorgt dat zij bereikbaar is en op eerlijke wijze openheid geeft over dat wat nodig is om te kunnen komen tot een gedegen perspectief onderzoek.”
2.4.
[jongmeerderjarige] woont sinds 2022 - tegen de wens van de GI - weer bij de moeder. Haar ondertoezichtstelling is opgeheven in juni 2023. De moeder en [jongmeerderjarige] wonen in bij een vriendin van de moeder.
2.5.
[minderjarige] ziet zijn moeder eens per 8 weken een uur onder begeleiding. Zijn zussen zijn daar af en toe bij. Hij heeft elk tweede weekend omgang met zijn vader, de ene keer een dag en de andere keer twee dagen met een overnachting.
2.6.
In de kerstperiode, toen [minderjarige] wat langer bij de vader verbleef, heeft de vader zich niet aan de schriftelijke aanwijzing van de GI kunnen houden om [minderjarige] geen onbegeleid contact met de moeder of zussen te laten hebben.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/13/740768 / JE RK 23/652 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)

3.1.
In deze zaak ligt nog voor het aangehouden gedeelte van het verzoek van de GI, te weten de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden.
In de zaak met kenmerk C/13/743234 / FA RK 23/8123 (visieverschil gezag)3.2. De Raad verzoekt het oordeel van de rechtbank over het visieverschil tussen de GI en de Raad over de vraag of beëindiging van het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] noodzakelijk is.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft in zijn rapport van 31 oktober 2023 wederom aangegeven niet een verzoek in te dienen tot een gezagsbeëindigende maatregel voor [minderjarige] . Alhoewel de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken wordt toch geadviseerd om een besluit over de opvoedplek en het gezag van [minderjarige] uit te stellen. De Raad meent dat ouders onvoldoende in staat zijn gesteld om te werken aan een thuisplaatsing en daarmee geen eerlijke kans hebben gehad. Het is onduidelijk gebleven waardoor de mogelijkheden bij de vader niet zijn onderzocht. De Raad adviseert binnen negen maanden een perspectiefonderzoek bij beide ouders te laten plaatsvinden. De vader heeft stabiliteit in zijn leven en werkt positief mee aan de hulpverlening. Ook de moeder lijkt aan de minimale basisvoorwaarden te voldoen. [jongmeerderjarige] is bij de moeder teruggeplaatst en de ondertoezichtstelling beëindigd, waardoor sprake is van stabiliteit bij de moeder. Ter zitting heeft de Raad hier nog aan toegevoegd dat een perspectiefonderzoek bij voorkeur door een onafhankelijke organisatie (bijvoorbeeld Timon of Vitree) zal moet worden gedaan.
4.2.
De GI is van mening dat het gezag van beide ouders over [minderjarige] moet worden beëindigd en dat de GI met zijn voogdij moet worden belast. Na het rapport van de Raad van 7 februari 2022, hiervoor weergegeven onder 2.3., is de moeder geenszins de samenwerking met de GI aangegaan. Integendeel, zij strijdt voor de thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar. Zij houdt hulpverlening voor zichzelf en [minderjarige] af. Dit is ook de reden geweest de omgang tussen [minderjarige] en de moeder en zussen te beperken en te begeleiden. Het versnellingsteam heeft als resultaat gehad dat de moeder de omgangsbegeleiding en sinds kort hulp door Praktijk Valida toelaat. De moeder heeft nog steeds geen eigen woning. Het was zeer tegen de wens van de GI dat [jongmeerderjarige] bij haar is komen wonen, en haar OTS is beëindigd omdat deze onuitvoerbaar was voor de GI, niet omdat de situatie bij de moeder stabiel werd geacht. De omgang met de vader is uitgebreid. De vader heeft een woning, werkt mee met de hulpverlening en heeft positief contact met de gezinshuisouders. Hij kan echter onvoldoende weerstand bieden aan de eisen van de moeder, zoals ook in de kerstperiode is gebleken. [minderjarige] zit klem in zijn loyaliteit. Hij heeft duidelijkheid en rust nodig omtrent de plek waar hij woont en de omgang met ouders. Hij is gebaat bij een goede samenwerking tussen alle partijen. De therapie voor (hechtings-)trauma bij Dokter Bosman kan niet goed van de grond komen als deze rust en duidelijkheid er niet is. Als het gezag van de ouders niet wordt beëindigd dient de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te worden verlengd.
4.3
De moeder wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. Zij heeft op korte termijn zicht op een passende huurwoning in [plaats 3] . Ze werkt en heeft een stabiel leven. [jongmeerderjarige] woont ook weer bij haar sinds medio 2022 en dat gaat goed. De moeder wil meewerken aan hulpverlening en accepteert de hulp van Praktijk Valida. De huidige begeleide omgangsregeling van 1 uur in de 8 weken is te weinig. Ook [minderjarige] wil meer. De moeder heeft sinds kort een advocaat die haar kan helpen, ook in haar opstelling naar de GI. Dit is een omslag. Aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging is niet voldaan. Zij staat open voor een perspectiefonderzoek zoals de Raad heeft geadviseerd. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat ook in de weg aan gezagsbeëindiging.
4.4
De vader heeft aangegeven dat hij veel van zijn zoon houdt. Moederliefde gaat boven alles, maar hij kan zijn zoon bieden wat hij nodig heeft. Namens de vader is aangegeven dat hij zijn leven op orde heeft en goed contact heeft met de gezinshuisouders en toestemming geeft en meewerkt aan alle behandeling voor [minderjarige] . Een gezagsbeëindiging is dan ook niet op zijn plaats. De vader heeft zich inderdaad rond kerst niet aan de aanwijzingen van de GI gehouden, maar daar zijn gesprekken over gevoerd en hij heeft het boetekleed aangetrokken. Hij kan zich vinden in een perspectiefonderzoek. De vader verzet zich niet tegen verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij wil graag dat [minderjarige] bij hem komt wonen, maar als dat niet op korte termijn gerealiseerd kan worden verzet hij zich ook niet tegen verlenging van de uithuisplaatsing met 6 maanden.
4.5.
[minderjarige] heeft aangegeven dat hij lieve gezinshuisouders heeft. Het gaat goed op school. Als hij mocht beslissen zou hij het liefst weer bij zijn ouders wonen. En dan het liefste bij de moeder omdat hij met haar het meeste contact heeft in te halen.

5.De beoordeling

Beëindiging gezag?

5.1.
Op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Raad – na het schriftelijke verzoek van de GI om daartoe over te gaan – het oordeel van de rechtbank vragen of de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, indien de Raad heeft besloten om niet tot het indienen van een verzoek tot gezagsbeëindiging over te gaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, kan zij dit ambtshalve uitspreken.
5.2.
Artikel 1:266 lid 1 BW bepaalt – voor zover in deze zaak van belang - dat het gezag van een ouder beëindigd kan worden, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.3
De rechtbank moet het verzoek ook toetsen aan artikel 8 EVRM. Als het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, moet deze volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens verkozen worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. In het geval van een gezagsbeëindiging moet daadwerkelijk gebleken zijn dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Een gezagsbeëindiging is namelijk een zeer zwaar middel dat alleen in uitzonderlijke gevallen dient te worden toegepast. Zie ook het uitgebreide arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:76).
5.4.
Buiten kijf staat dat de ontwikkeling van [minderjarige] al sinds lange tijd ernstig wordt bedreigd. [minderjarige] woont al sinds eind 2017 (hij was toen vijf jaar) niet bij zijn ouders. Hij is zijn hele leven geconfronteerd geweest met spanningen. Tussen zijn ouders onderling, tussen [minderjarige] en zijn moeder, maar ook tussen zijn ouders en pleegouders/gezinshuisouders. [minderjarige] is nu 11 jaar en kampt met hechtingsproblematiek, trauma en ernstige loyaliteitsproblematiek. Er zijn zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De spanning en onduidelijkheid over zijn perspectief staan in de weg aan verwerking van dit belaste verleden. [minderjarige] is sinds 27 december 2018 onafgebroken onder toezicht gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW al ruimschoots is verstreken. De Raad heeft dit in februari 2022 ook al onderkend en we zijn nu alweer twee jaar verder. Er is ondanks meer dan vijf jaar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (de lichtere maatregel als bedoeld in artikel 8 EVRM) onvoldoende verbetering gekomen in de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Er moet nu duidelijkheid komen over het perspectief van [minderjarige] : ga ik bij een van mijn ouders wonen of blijf ik in het gezinshuis?
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het gezag van de ouders dient te worden beëindigd. Anders dan de Raad ziet de rechtbank geen aanleiding om nog een keer een zogenoemd perspectiefonderzoek te laten uitvoeren om te bezien of [minderjarige] bij de vader of de moeder kan wonen. Met de GI is de rechtbank van oordeel dat een nader perspectiefonderzoek, dat veel tijd in beslag zal nemen en voor veel nieuwe onrust zal zorgen, niet in het belang van [minderjarige] is. De ouders hebben voldoende en eerlijke kansen gehad om te laten zien dat zij [minderjarige] een veilig thuis kunnen bieden.
5.6.
De moeder heeft deze kansen niet benut en is de strijd met de GI aangegaan, heeft hulpverlening afgehouden, heeft zich niet geconformeerd aan de behandeling die [minderjarige] zo nodig heeft en is aan hem blijven trekken, waardoor [minderjarige] alleen maar in een groter loyaliteitsconflict terecht is gekomen. Hoewel haar wens om [minderjarige] thuis te hebben begrijpelijk is vanuit haar perspectief van liefhebbende moeder, heeft haar gedrag gedurende jaren juist gezorgd voor spanning bij [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] houden zielsveel van elkaar. De moeder geeft [minderjarige] echter constant het gevoel dat hij niet van andere belangrijke personen – buiten het gezin - in zijn leven mag houden. Zij stelt haar eigen belang in zoverre boven dat van haar zoon. Voortzetting van haar gezag is schadelijk voor [minderjarige] . De door haar advocaat gestelde omslag (het toelaten van Praktijk Valida en bijstand van een advocaat) is dan ook te weinig en te laat. Dat zij op korte termijn een eigen woning zal hebben is eveneens niet doorslaggevend en overigens iets wat de moeder al jaren stelt en ook dit keer met geen enkel stuk staaft. Dat [jongmeerderjarige] sinds 2022 bij haar woont maakt niet dat daarmee gezegd is dat het voor [minderjarige] ook goed genoeg is bij de moeder.
Als het perspectief van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald maakt dat misschien een einde aan de strijd tussen de moeder en de GI, maar naar verwachting niet aan de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder ziet niet in wat haar eigen bijdrage is geweest in de verstoorde ontwikkeling van [minderjarige] en evenmin wat [minderjarige] , die vanaf zijn 5e niet meer bij zijn ouders heeft gewoond, juist nodig heeft aan behandeling en steun.
De moeder blijft de moeder van [minderjarige] . De rechtbank spreekt de hoop uit dat zij [minderjarige] de rust gunt die hij nodig heeft voor de verwerking van zijn verleden. Als de moeder dat doet en [minderjarige] centraal stelt kan in de toekomst gewerkt worden aan een betekenisvolle relatie tussen [minderjarige] , zijn moeder en zijn zussen.
5.7.
De vader heeft laten zien dat hij openstaat voor hulpverlening. Hij heeft een eigen woning, werk, ondersteuning vanuit de WMO, werkt mee met de GI en heeft redelijk goed contact met de gezinshuisouders. Dit heeft ervoor gezorgd dat de omgang tussen hem en [minderjarige] is uitgebreid. Deze omgang zal in de toekomst bestendigd en wellicht uitgebreid kunnen worden. De vader en [minderjarige] houden zielsveel van elkaar.
Het gezag van de vader kan echter niet voortduren als dat van de moeder wordt beëindigd. De vader biedt onvoldoende weerstand aan de wensen van de moeder. Gevreesd moet dan ook worden dat als de vader het gezag over [minderjarige] behoudt, de moeder zich – tegen de belangen van [minderjarige] in – zal opdringen aan [minderjarige] en aan hem zal blijven trekken waardoor [minderjarige] zich wederom niet thuis zal voelen op de plek waar hij woont.
5.8.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de GI de voogdij over hem zal hebben en zal de GI daarom tot voogd benoemen.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
5.9
Omdat de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige] zal beëindigen, zullen de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen voor het aangehouden deel worden afgewezen, nu daarvoor het belang ontbreekt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1980 op [geboorteplaats 2] en [de vader] , geboren op [geboorteplaats 2] 1980 op [geboorteplaats 3] over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ;
6.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Almere;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.B. Martens, mr. L. van der Heijden, M. Overmars, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024, in aanwezigheid van mr. C.K. Soeters als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.