ECLI:NL:RBAMS:2024:2578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
13.078909-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel, ondanks weigeringsgrond in artikel 12 OLW

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. De officier van justitie had op 28 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 30 januari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, was niet verschenen op de zitting van 18 april 2024, terwijl zijn raadsvrouw wel aanwezig was. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon, die de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De officier van justitie stelde dat artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat er een gemachtigd advocaat aanwezig was tijdens de procedure. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, dit geen schending van zijn verdedigingsrechten opleverde. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte had moeten zijn van de procedure en dat hij verantwoordelijk was voor het onderhouden van contact met zijn advocaat.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, en mrs. M. Vaandrager en M. Westerman, rechters, in aanwezigheid van griffier L.E. Poel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.078909-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 2 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2024 door een rechter bij
the District Court in Wrocław,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat te Venlo, is wel verschenen. De raadsvrouw heeft medegedeeld dat de opgeëiste persoon zich in Polen zou hebben gemeld tijdens zijn schorsing, dat zij sindsdien geen contact met hem heeft gehad en dat zij niet gemachtigd is.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and binding judgment of the Regional Court of Wrocław-Śródmieście, V Penal departmentvan 22 juni 2021 (met kenmerk V K 712/20). Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebleken dat er in hoger beroep is beslist door
the Regional Court in Wrocław, 4th Appeal Criminal Divisionop 9 maart 2022 (met kenmerk IV Ka 983/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaren en 2 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het primaire standpunt dat artikel 12 OLW niet van toepassing is omdat uit de aanvullende informatie van 11 april 2024 blijkt dat er sprake is geweest van een gemachtigd advocaat tijdens de gehele procedure, inclusief het hoger beroep. Dit betrof weliswaar een
ex officio(toegevoegde) advocaat, maar uit de aanvullende informatie blijkt dat deze ook uitdrukkelijk gemachtigd is.
Subsidiair kan afgezien worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW, omdat er een geldige adresinstructie is afgegeven.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Gelet op de aanvullende informatie van 15 maart 2024 is in de procedure bij
the Regional Court in Wrocław, 4th Appeal Criminal Division(met kenmerk IV Ka 983/21) de instantie waarin de zaak definitief is afgedaan. Deze beslissing valt dan ook onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
15 maart 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens een verhoor op 24 juni 2020 – tijdens
preparatory proceedings– een adresinstructie heeft ontvangen, waarvoor hij heeft getekend, en daarbij twee adressen heeft opgegeven. Deze adresinstructie is op 23 september 2020 opnieuw verstrekt aan opgeëiste persoon, samen met de dagvaarding, waarvoor hij tekende voor ontvangst. De uitvaardigende autoriteit vermeldt dat er geen informatie is om aan te nemen dat de adresinstructie
nietvoor de gehele procedure gold, inclusief het hoger beroep. De rechtbank kan op grond van deze informatie echter niet vaststellen dat de opgeëiste persoon geïnformeerd is dat de adresinstructie ook gold voor een eventuele appèl-procedure.
Uit de aanvullende informatie van 11 april 2024 blijkt dat het hoger beroep is ingesteld door de raadsman, op verzoek van de opgeëiste persoon. De raadsman was ook ter zitting aanwezig en lichtte het appel toe dat hij namens zijn cliënt had ingediend. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank hierin onvoldoende aanwijzing dat sprake is geweest van een gemachtigd raadsman, die de opgeëiste persoon op zitting heeft vertegenwoordigd. De rechtbank constateert echter wel dat de opgeëiste persoon op de hoogte moet zijn geweest van de procedure in hoger beroep. Het was dan ook aan de opgeëiste persoon om zich bereikbaar te houden voor de autoriteiten alsmede contact met zijn advocaat te houden, en hij moest er rekening mee houden dat hij voor de behandeling van het op zijn verzoek ingestelde hoger beroep opgeroepen zou worden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde omstandigheden niet kan worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, hij nagelaten heeft om op de hoogte te blijven van de voortgang van de procedure.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten 1-36 en 38-43 aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feitencomplex valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaaf zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 37 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit 37 levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wrocław(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).