ECLI:NL:RBAMS:2024:2577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
13.073272-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verduistering en de toepassing van weigeringsgronden

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. De officier van justitie had op 4 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 31 januari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, was niet verschenen op de zitting van 18 april 2024, hoewel hij behoorlijk was opgeroepen. Zijn raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, was wel aanwezig en meldde dat de opgeëiste persoon zich in Polen had gemeld tijdens zijn schorsing, maar dat zij sindsdien geen contact met hem had gehad.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB was gericht op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden, opgelegd bij een vonnis van de Regionale Rechtbank van Wrocław-Śródmieście. De rechtbank heeft de weigeringsgrond in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) als van toepassing beschouwd, maar besloot af te zien van weigering van de overlevering. Dit was gebaseerd op het feit dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en de gevolgen van zijn afwezigheid.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon met zich meebracht, aangezien hij op de hoogte was van het strafproces en de oproep naar zijn opgegeven adres was gestuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.073272-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 2 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2024 door een rechter bij
the District Court in Wrocław, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëistse persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat te Venlo, is wel verschenen. De raadsvrouw heeft medegedeeld dat de opgeëiste persoon zich in Polen zou hebben gemeld tijdens zijn schorsing, dat zij sindsdien geen contact met hem heeft gehad en dat zij niet gemachtigd is.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and binding judgment of the Regional Court of Wrocław-Śródmieścievan 4 februari 2021, met kenmerk V K 1029/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond in artikel 12 OLW wel van toepassing is maar dat afgezien kan worden van weigering van de overlevering omdat uit de aanvullende informatie van 15 maart 2024 is gebleken dat er een volledige adresinstructie is afgegeven, waarbij de opgeëiste persoon ook is gewezen op de eventuele gevolgen van het niet-naleven van deze instructies.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Dit proces is - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW in beginsel worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
15 maart 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 29 mei 2020 een woonadres en een correspondentieadres heeft opgegeven. Hij is toen gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven aan de justitiële autoriteiten en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, te weten dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. Deze instructie heeft hij op 29 mei 2020 ondertekend. De oproep voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëistse persoon]aan
the District Court in Wrocław(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).