ECLI:NL:RBAMS:2024:255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/4836
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van gezinsbijstand wegens verzwegen vermogen en schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van de aan haar en haar partner verleende bijstandsuitkering. De rechtbank heeft op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.C.A. Schulpen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. C.J. Telting. De rechtbank oordeelt dat het college de gezinsbijstand van eiseres en haar partner terecht heeft ingetrokken en de ten onrechte betaalde bijstand van € 104.211,22 heeft teruggevorderd. Dit besluit is genomen omdat eiseres en haar partner niet hebben voldaan aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand over de betreffende periode niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar partner sinds 9 januari 2012 een bijstandsuitkering ontvingen, maar dat tijdens een huiszoeking op 28 juni 2022 een aanzienlijk geldbedrag van € 108.100,- en drugs in hun woning zijn aangetroffen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van het contante geldbedrag en dat het college het strafrechtelijk onderzoek had moeten afwachten. De rechtbank oordeelt echter dat, ongeacht de kennis van eiseres, de schending van de inlichtingenplicht door haar partner voldoende is om de intrekking van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat het contante geldbedrag tot het vermogen van eiseres en haar partner behoort en dat zij niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiseres af en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres de bijstandsuitkering moet terugbetalen en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van de aan haar en haar partner verleende bijstandsuitkering.
2. Met een besluit van 8 maart 2023 heeft het college de gezinsbijstand van eiseres en haar partner [partner] ( [partner] ) over de periode 9 januari 2012 tot en met 12 juli 2022 ingetrokken omdat zij niet hebben voldaan aan de inlichtingenplicht en als gevolg hiervan het recht op bijstand over deze periode niet is vast te stellen. Verder heeft het college de ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 104.211,22 van eiseres en [partner] teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

4. Eiseres en haar echtgenoot [partner] ontvingen sinds 9 januari 2012 een bijstandsuitkering naar de gezinsnorm. Op 28 juni 2022 heeft de politie met toestemming van de rechter-commissaris een huiszoeking verricht in de woning van eiseres en [partner] . Daarbij zijn onder meer een geldbedrag van € 108.100,- en ongeveer 53 kilogram hasj in de woning aangetroffen. Tijdens een verhoor door een sociaal rechercheur van de gemeente op 30 augustus 2022 hebben eiseres en [partner] zich op hun zwijgrecht beroepen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 9 januari 2012 tot en met 12 juli 2022 terecht heeft ingetrokken en van haar heeft teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De intrekking van de bijstandsuitkering
7. De periode in geding is 9 januari 2012 tot en met 12 juli 2022.
8. Het college heeft de gezinsbijstand van eiseres en [partner] over de in geding zijnde periode ingetrokken omdat zij niet aan de inlichtingenplicht hebben voldaan [1] en als gevolg daarvan het recht op bijstand over deze periode niet is vast te stellen. Het college maakt daarbij onderscheid tussen de periode van 9 januari 2012 tot en met 28 juni 2022 en de periode van 29 juni 2022 tot en met 12 juli 2022. Eiseres en [partner] hadden volgens het college geen recht op bijstand over de eerste periode omdat zij beschikten over vermogen, namelijk een geldbedrag van € 108.100,-. Volgens het college hadden eiseres en [partner] geen recht op bijstand over de tweede periode omdat [partner] in die periode gedetineerd was. [2] De intrekking van de bijstandsuitkering over de tweede periode heeft eiseres niet bestreden. Het geschil spitst zich dus toe op de intrekking van de bijstand over de periode van 29 juni 2022 tot en met 28 juni 2022.
9. Eiseres voert aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden omdat ze niet op de hoogte was van het contante geldbedrag (en van de drugs) in de woning. Zij wordt ook niet aangemerkt als verdachte. [partner] wordt wel verdacht van een strafbaar feit, maar er is nog geen sprake van een onherroepelijke veroordeling. Ook voor hem geldt daarom volgens eiseres de onschuldpresumptie. Volgens eiseres had het college het strafrechtelijk onderzoek moeten afwachten, omdat niet onherroepelijk vaststaat dat het geld van haar en [partner] is. Het kan immers zijn dat zij het in bewaring hadden voor iemand anders. Verder voert eiseres aan dat het geldbedrag op 28 juni 2022 is aangetroffen in de woning en dat er geen enkele grond is voor het oordeel dat zij en [partner] over de gehele periode van 9 januari 2012 tot en met 28 juni 2022 verzwegen vermogen hadden.
10. De rechtbank zal in het midden laten of eiseres wel of niet op de hoogte was van het contante geldbedrag (en van de drugs) in de woning. Ook als eiseres hiervan niet op de hoogte was, is namelijk sprake van schending van de inlichtingenplicht, omdat [partner] hiervan wél op de hoogte moet zijn geweest. Als het gaat om gezinsbijstand worden beide partners als een eenheid gezien voor wat betreft hun aanspraken en verplichtingen op grond van de Participatiewet. Dit betekent dat geen van beide partners zich met succes kan beroepen op onbekendheid met activiteiten of de financiële situatie van de ander. Dit is vaste rechtspraak. [3]
11. Dat eiseres niet is aangemerkt als verdachte in strafrechtelijk opzicht en dat [partner] (nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank moet in deze aan de orde zijnde bestuursrechtelijke procedure beoordelen of het college aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgrond is voor de intrekking en terugvordering van de gezinsbijstand. In een (eventuele) strafrechtelijke procedure ligt een andere rechtsvraag voor met een ander toetsingskader en is ook een ander bewijsrecht van toepassing dan in deze bestuursrechtelijke procedure. [4] De strafrechtelijke onschuldpresumptie staat daarom in dit geval niet in de weg aan de intrekking van de gezinsbijstand en het college heeft om dezelfde reden ook een (eventuele) strafrechtelijke procedure tegen [partner] niet hoeven afwachten. [5]
12. De rechtbank is verder van oordeel dat als gevolg van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiseres en [partner] recht hadden op bijstand. Volgens vaste rechtspraak is dat een grond voor intrekking van de bijstandsuitkering. Het is in zo’n geval aan eiseres (en/of [partner] ) om aannemelijk te maken dat zij over de in geding zijnde periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou(den) hebben gehad, als zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou(den) hebben voldaan. [6] Eiseres heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Zij en/of [partner] waren op 28 juni 2022 in het bezit van een groot bedrag aan contant geld. Het college mag er in dat geval van uitgaan dat dit bedrag een bestanddeel vormt van het vermogen waarover eiseres en [partner] beschikten of redelijkerwijs konden beschikken. Het ligt dan op de weg van eiseres en [partner] om het tegendeel aannemelijk te maken. Zij hebben echter geen enkele duidelijkheid verschaft over de herkomst van het contante geldbedrag en zij hebben ook niet meegedeeld vanaf wanneer zij die bedragen in bezit hadden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het contante geldbedrag tot het vermogen van eiseres en [partner] behoorde en dat als gevolg daarvan hun financiële situatie over de gehele in geding zijnde periode niet is vast te stellen.
13. Eiseres voert aan dat het college er ook voor had kunnen kiezen een maatregel op te leggen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit artikel 18, tweede lid, van de PW volgt dat geen maatregel kan worden opgelegd als sprake is van schending van de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid. Het opleggen van een maatregel behoorde in dit geval dus niet tot de mogelijkheden.
De terugvordering van de bijstandsuitkering
14. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte niet heeft getoetst of de terugvordering evenredig is.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. Nu sprake is van schending van de inlichtingenplicht, is het college verplicht de onterecht betaalde bijstand terug te vorderen. [7] Er is dus in beginsel geen ruimte om aan het evenredigheidsbeginsel te toetsen. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom hierop in dit geval (toch) een uitzondering zou moeten worden gemaakt.
16. Eiseres voert aan dat op grond van het wetsvoorstel Herzieningstermijn sociale zekerheid niet meer dan vijf jaar kan worden teruggevorderd.
17. Deze beroepsgrond slaagt al niet omdat het gaat om een wetsvoorstel en dus niet om geldend recht. Het college mocht de onterecht betaalde bijstand dus over de gehele periode van eiseres terugvorderen, omdat gezinsbijstand van alle gezinsleden mag worden teruggevorderd. [8]
18. Eiseres voert aan dat het college meer heeft teruggevorderd dan zij netto aan bijstand heeft ontvangen over de in geding zijnde periode.
19. De rechtbank stelt vast dat het college het brutobedrag van de ten onrechte betaalde bijstand van eiseres heeft teruggevorderd. Het college was daartoe in dit geval ook bevoegd. Aangezien eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, is de terugvordering niet ontstaan buiten haar toedoen. Van overige omstandigheden op grond waarvan het college van haar bevoegdheid tot het terugvorderen van het brutobedrag had moeten afzien is niet gebleken. [9]
20. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als sprake is van een dringende reden. Voor zover eiseres aanvoert dat sprake is van een dringende reden, heeft zij dat niet nader onderbouwd. Er was voor het college dan ook geen aanleiding om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en zij de bijstandsuitkering (ook) moet terugbetalen. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 13
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
a. aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 18
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 34
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59
1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
4. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Voetnoten

1.De inlichtingenplicht staat in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW).
2.Zie artikel 13, eerste lid, onder a, van de PW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2896.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3295.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7033.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1417.
7.Artikel 58, eerste lid, van de PW.
8.Artikel 59, eerste lid, van de PW.
9.Zie artikel 58, vijfde lid, van de PW.