Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] ,
[eiseres 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
het [perceel 3]). De [adres] loopt over het [perceel 3] en buigt af in een fietsbrug over de [sloot] . Daar waar de [adres] afbuigt loopt op dit moment een pad richting [percelen 1] (hierna:
het pad). Dit pad is ter hoogte van [percelen 1] afgesloten met een hek.
Percelen [eiseres 2]genoemd. De percelen die aan [eiser 1] toebehoren (kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding ] ) zijn aangegeven in het groen en worden hierna de
Percelen [eiser 1]genoemd. De percelen die aan [eiser 1] toebehoren en waarop zijn eenmanszaak is gevestigd (kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding ] ) zijn aangegeven in het geel en worden hierna de
Percelen [eenmanszaak]genoemd.
[naam 1]) eigenaar van [percelen 2] .
[naam 2]) en woont sindsdien op [percelen 1] . [naam 2] is in december 2005 overleden. In 2007 is [eiser 1] op [percelen 1] komen wonen. Zijn eenmanszaak is sinds april 2008 op [percelen 1] gevestigd.
[bedrijf]) middels een notariële akte van levering. In die akte staat, onder meer, het volgende:
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
.”
AFSTAND ERFDIENSTBAARHEID
.”
.”
.”
3.Het geschil
primairomdat door verjaring een erfdienstbaarheid van weg/overpad (art. 5:70 lid 1 BW) is ontstaan ten behoeve van [percelen 1] , en
subsidiairomdat een recht van buurweg (art. 719 BW (oud)) is ontstaan. Het bestaan van de erfdienstbaarheid zou bovendien zijn erkend door [gedaagden] en de zus van [naam 1] . Hierom dienen [gedaagden] het gebruik van het pad ten behoeve van [percelen 1] te dulden. De verjaringstermijn voor de erfdienstbaarheid zou op 1 januari 2012 zijn voltooid.
4.De beoordeling
a contrariodat er geen bezit van een erfdienstbaarheid is.