ECLI:NL:RBAMS:2024:2473

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
13/028167-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en weigeringsgronden

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 19 februari 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Włocławek op 28 december 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 4 april 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C. Hesen, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsman stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die leidde tot het EAB. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de dagvaarding op het door hem opgegeven adres was betekend. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de opgeëiste persoon afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, waren naar Nederlands recht strafbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen individueel reëel gevaar was van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante wetsbepalingen heeft toegepast en de beslissing openbaar heeft uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028167-24
Datum uitspraak: 18 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 19 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 december 2023 door
the Regional Court of Włocławek, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 april 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C. Hesen, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Lipno(Polen) van 1 april 2022, referentie: II K 533/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die tot de beslissing heeft geleid en het EAB geen informatie bevat over de wijze waarop de dagvaarding aan hem is betekend. Het is niet duidelijk welk adres de opgeëiste persoon als correspondentieadres heeft opgegeven en of de dagvaarding ook naar dit adres is verzonden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten nadere vragen te stellen over de betekening van de dagvaarding, de geldigheid daarvan en de garantie dat de opgeëiste persoon het recht toekomt dat zijn zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van de bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. De opgeëiste persoon is tijdens het vooronderzoek geïnformeerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven en de gevolgen als hij niet aan die verplichting voldoet, namelijk dat de zaak in zijn afwezigheid kan worden behandeld. Hij heeft een correspondentieadres opgegeven en op dat adres is de dagvaarding betekend. Bovendien is de opgeëiste persoon op de zitting vertegenwoordigd door een advocaat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de lopende strafprocedure. Uit de aanvullende informatie van 27 februari 2024 en 4 maart 2024 blijkt immers dat hij in deze procedure drie maanden in voorarrest heeft doorgebracht. Verder vermeldt het EAB dat de opgeëiste persoon in deze procedure een adres heeft opgegeven, dat hij voorafgaand aan het eerste verhoor is geïnformeerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven, dat hij niet aan die verplichting heeft voldaan en dat de oproep voor de zitting naar het door hem opgegeven adres is verzonden. Daarnaast duidt de pleegdatum van het feit zoals genoemd in het EAB in combinatie met de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij sinds ongeveer vier jaar in Nederland verblijft, er naar het oordeel van de rechtbank op dat hij kort na de opheffing van de voorlopige hechtenis naar Nederland is vertrokken terwijl hij wist dat de zitting nog moest plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig te zijn dan wel dat hij op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, zodat geen sprake is van schending van zijn verdedigingsrechten.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen en wijst het verzoek om aanhouding daarom af.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Włocławek(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E. Biҫer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (