8.3.2.Overwegingen ten aanzien van de tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.3.2.1. Wettelijk kader
De tbs-maatregel met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging (artikel 37b, eerste lid, Sr) is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit lid blijft ingevolge artikel 37a, vierde lid, Sr buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de tbs-maatregel niet mogelijk.
8.3.2.2. Weigerende observandus
Verdachte heeft stelselmatig geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de Pro Justitia rapportage van 15 september 2022, opgesteld door O.M. den Held, psychiater, M.F. Raven, GZ-psycholoog, en P. Gubbels, forensisch milieuonderzoeker, én aan de Pro Justitia rapportage van 12 juni 2023 (onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC)), opgesteld door D. Molenaar, psychiater, en B.H. Boer, klinisch psycholoog.
Ten aanzien van het onderzoek van 15 september 2022 heeft verdachte – kort gezegd – met onderzoekers gesproken over zijn psychische gesteldheid, maar weigerde hij te spreken over zijn voorgeschiedenis (levensloop) en het ten laste gelegde. Verdachte werkte maar zeer ten dele mee aan het testpsychologisch onderzoek, namelijk alleen aan een verkorte afname van de intelligentietest. Een uitgebreide persoonlijkheidsvragenlijst bleek dusdanig inconsistent ingevuld te zijn dat die niet bruikbaar was. Verdachte wilde geen (familie)referenten opgeven. Gelet hierop kwamen de onderzoekers tot de conclusie dat het onderzoek ontoereikend was om volledige diagnostische conclusies te trekken. Wel constateerden de onderzoekers op grond van de gesprekken en de klinische indrukken dat er bij verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie). De doorwerking van deze stoornis in het tenlastegelegde kon niet worden vastgesteld omdat verdachte niet met de onderzoekers over het tenlastegelegde wilde spreken. Zij hebben geadviseerd om verdachte klinisch te laten observeren in het PBC.
Verdachte heeft in het PBC geweigerd om mee te werken aan het onderzoek, omdat hij naar eigen zeggen al aan het onderzoek van 15 september 2022 had meegewerkt. Hij weigerde vragen te beantwoorden of testen te maken.
Gelet op voorgaande overwegingen zijn de gedragsdeskundigen in de door hen verrichte onderzoeken beperkt en kon er geen compleet beeld van de psychische gesteldheid van verdachte worden gevormd. Bij de stukken in het dossier bevinden zich ook geen andere gedragskundige rapporten waaraan de verdachte zijn medewerking wél (volledig) heeft verleend.
8.3.2.3. Grondslag voor de vaststelling van de stoornis en/of ziekte
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst ziet gesteld, is of zij kan vaststellen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank onder meer de inhoud van na te melden rapporten en de aanvullingen daarop door de deskundigen ter terechtzitting betrokken.
In de Pro Justitia rapportage van 15 september 2022 opgesteld door O.M. den Held, psychiater, M.F. Raven, GZ-psycholoog, en P. Gubbels, forensisch milieuonderzoeker is onder meer het volgende opgenomen.
“4. Klinisch psychologisch onderzoek. (…) Op grond van dit onderzoek, de gesprekken en de klinische indrukken kan wel worden geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis van de geestvermogens in de zin van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie). (…) Betrokkene maakt een afstandelijke, eenzame, sombere, enigszins verbitterde, rigide en gegriefde indruk. De contactname verloopt stroef, er treedt geen verdieping op. Betrokkene lijkt zich slecht in anderen te kunnen verplaatsen en/of anderen op afstand te houden. Bij doorvragen raakt hij geïrriteerd en hij lijkt de gesprekken als belastend en vermoeiend te ervaren. Er lijkt weinig ruimte voor nuance in zijn denken, hij kan erg stellig reageren en is spaarzaam en weloverwogen in zijn uitlatingen. Betrokkene laat weinig introspectieve vermogens zien en het is de vraag in hoeverre hij hiertoe in staat is dan wel of hij dit bewust heeft afgehouden.(..). De indruk ontstaat dat hij weinig contact met zijn innerlijke belevingen heeft. Betrokkene lacht eenmalig als hem wordt gevraagd in welke situaties hij gevoelens van schaamte ervaart. Dit komt oninvoelbaar over. Op grond van bovenstaande rijst de vraag of er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een autisme spectrum stoornis, echter kan deze diagnose vanwege de beperkingen van dit onderzoek niet worden gesteld noch uitgesloten. (…) 5. Psychiatrisch onderzoek. (…) Betrokkene kampt al langere tijd met depressies. Hij heeft hier nooit hulp voor gezocht. (…) Tussen de depressies door is de stemming nooit helemaal normofoor, eerder somber. Betrokkene noemt dat de dalen die hij in zijn stemming ervaart de laatste jaren heftiger zijn. (…) Betrokkene voldoet aan de classificerende criteria van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie). (…)Betrokkene heeft sterke ideeën over hoe de wereld om hem heen in elkaar steekt en staat weinig open voor nuance. Op dit punt is hij rigide en geremd te noemen wat ook tot uiting komt in het contact met betrokkene. Er zijn kenmerken van een vermijdende copingstijl van betrokkene waarbij hij emoties (onbewust) wegstopt en zich terugtrekt op het moment dat zijn stemming verder daalt. Voornoemde doet denken aan een vermijdende, dwangmatige persoonlijkheidsstructuur maar kan ook passen bij een ontwikkelingsstoornis zoals autisme.”
De deskundige M.F. Raven, GZ-psycholoog, heeft bij haar verhoor ter terechtzitting de bevindingen uit voornoemd rapport bevestigd en aangevuld. Zij heeft – zakelijk weergegeven – onder meer verklaard dat er in het geval van verdachte aanwijzingen zijn voor een Autisme Spectrum Stoornis (hierna: ASS), maar dat die conclusie niet kan worden getrokken, omdat er onvoldoende bekend is van de ontwikkelingsgeschiedenis van verdachte. Als aanwijzingen voor ASS noemt zij dat verdachte bijvoorbeeld moeite heeft met communiceren en met het verplaatsen van zichzelf in anderen. Verder is verdachte moeilijk te lezen, omdat hij bijna geen emoties laat zien, met uitzondering van irritatie en boosheid. Verdachte is eenzaam, somber en toegenomen prikkelbaar. Gelet op onder meer deze aanwijzingen voor een ASS is er geadviseerd verdachte klinisch te laten observeren in het PBC, nu een ASS mogelijk zichtbaar zou worden tijdens de observatie. Over het gedrag van verdachte ter terechtzitting heeft de deskundige verklaard dat zij het opmerkelijk vindt dat verdachte het moeilijk vindt om specifieke vragen te beantwoorden als het gaat over de aanleiding van het ten laste gelegde. Verdachte lijkt de vraagstelling niet te begrijpen. Dat is niet passend bij zijn intelligentieniveau.
In de Pro Justitia rapportage van 12 juni 2023 (onderzoek in het PBC), opgesteld door D. Molenaar, psychiater, en B.H. Boer, klinisch psycholoog is onder meer het volgende opgenomen.
“Op grond van alle beschikbare informatie kan wel worden geconcludeerd dat bij betrokkene sinds jaren gedragingen en gedragspatronen bestaan die mogelijk kunnen samenhangen met (een) psychische stoornis(sen). Met name zijn terughoudende en kortaangebonden gedrag jegens anderen, rigiditeit, angst en achterdocht vallen op. Onder meer betrokkenes rigide opstelling, perfectionisme, zijn teruggetrokken gedrag en gebrek aan wederkerigheid in het contact, zowel tijdens het huidige onderzoek als in zijn eerdere levensloop, kunnen passen bij een ontwikkelingsstoornis zoals een autistiforme stoornis en/of persoonlijkheidsproblematiek (zoals vermijdende en obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken). Dit kan echter niet worden aangetoond dan wel uitgesloten.”
De deskundige B.H. Boer, klinisch psycholoog, heeft bij haar verhoor ter terechtzitting de bevindingen uit voornoemd rapport bevestigd en aangevuld. Zij heeft – zakelijk weergegeven – onder meer verklaard dat zij had willen onderzoeken of verdachte een ASS heeft, maar dat dit onderzoek vanwege de weigerende houding van verdachte niet is verricht.
Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie). De deskundigen hebben, doordat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking aan de onderzoeken te verlenen, geen andere stoornissen bij verdachte kunnen vaststellen. Uit de rapporten volgt echter dat alle deskundigen ook aanwijzingen zien voor een ontwikkelingsstoornis, zoals een ASS, vanwege onder meer verdachtes rigide opstelling, achterdocht, gebrek in het tonen van emoties (behalve geïrriteerdheid en boosheid), perfectionisme, teruggetrokken gedrag en gebrek aan wederkerigheid in het contact.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op wat derden over verdachte hebben verklaard. De broer van verdachte, [persoon 3] , heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat verdachte gek wordt van tegenslagen. Verdachte kan van kleine dingen heel kwaad worden. Als verdachte boos is, moet je weggaan. Het is beangstigend als hij een kwade blik heeft. De toenmalige werkgever van verdachte, [persoon 4] (bij [de apotheek] ), heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat verdachte perfectionistisch is en er moeite mee had als hij werd aangesproken op zijn werk. Dit heeft geleid tot ruzie met een andere werknemer, waarbij verdachte zijn spullen heeft gepakt en schreeuwend het pand heeft verlaten. Een collega van verdachte bij de apotheek, [persoon 5] , heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat verdachte erg op zichzelf was en meerdere conflicten had met andere collega’s. Zo werd verdachte bijvoorbeeld heel boos over het lager zetten van de verwarming.
Tijdens de zittingen bij de rechtbank heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gedrag laten zien dat overeenkomt met voornoemde bevindingen van de deskundigen. Tijdens de pro forma zitting van 19 juli 2023 wenste verdachte geen enkele vraag te beantwoorden, zat hij met zijn armen over elkaar en keek strak voor zich uit. Ter terechtzitting van 21 maart 2024 heeft verdachte hiervoor als reden gegeven dat dit kwam doordat hij twee slechte advocaten heeft gehad die onbetrouwbaar waren. Zij vonden zijn verhaal ongeloofwaardig.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting van 21 maart 2024 – bijna twee jaar na het bewezen verklaarde – volhardend verklaard dat sprake was van een samenzwering tegen hem tussen [de apotheek] en de gemeente Amstelveen. Hij werd door hen op verschillende manieren gepest. De verwarming in de ruimte waar verdachte werkte, is door een collega twee/drie keer heel laag gezet. Volgens verdachte kan het niet anders zijn dan dat (een van) zijn twee werkgevers hierachter zat(en). Verder lag op de dag van het bewezen verklaarde het rooster, waarop verdachte zijn uren moest noteren, niet beneden klaar. Verdachte heeft toen aan [persoon 1] gevraagd of hij dit kon printen. Hij moest hier, langer dan normaal, op wachten. Verdachte is van mening dat [persoon 1] hem expres lang lieten wachten. Tot slot werd – hetgeen voor verdachte de aanleiding was van het bewezen verklaarde – zijn loonstrook maandelijks door zijn werkgevers te laat naar hem verstuurd, waardoor hij die steeds weer te laat naar de gemeente kon versturen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de dag van het bewezen verklaarde in de ochtend een afspraak had met een medewerker van de gemeente. Zij heeft verdachte laten zien hoe een loonstrook bij de gemeente ingediend moest worden. Dit hebben zij samen gedaan. Zij heeft hem medegedeeld dat alles in orde was. Toen verdachte die ochtend thuiskwam na die afspraak, kreeg hij opnieuw een bericht van de gemeente dat hij geen loonstrook had gestuurd. Verdachte verklaarde dat hij toen gek werd, omdat er opzettelijk dingen fout werden gedaan om hem dwars te zitten. Hierna is verdachte naar [de apotheek] gegaan om te werken. Hij voelde zich niet goed, maar had toegezegd weer te komen werken en is daarom toch gegaan. Hij was de hele dag boos en verdrietig. Verdachte beschreef op zitting dat hij een claustrofobisch gevoel had, namelijk dat hij in een ruimte gevangen zat die steeds nauwer werd, waardoor hij geen kant meer op kon.
De rechtbank vindt het opvallend en zorgwekkend dat verdachte, twee jaar na het bewezen verklaarde, niet lijkt open te staan voor een andere denkwijze dan die van hem en nog steeds in de veronderstelling is dat hij door zijn werkgevers bij [de apotheek] en medewerkers van de gemeente Amstelveen werd gepest. Dit ondanks dat aan verdachte de werkwijze van het indienen van een loonstrook (namelijk het vóór de 20e van de maand indienen van de loonstrook van de maand daarvoor) herhaaldelijk door verschillende personen is uitgelegd en verdachte aan dit verzoek dus ruimschoots kon voldoen.
Verdachte heeft met de bewezenverklaarde feiten volstrekt onvoorspelbaar en levensgevaarlijk gedrag getoond zonder zich kennelijk te bekommeren om anderen.
Conclusie
De rechtbank komt gelet op de inhoud van de genoemde rapporten, in samenhang met hetgeen door de rapporteurs ter terechtzitting als deskundigen is verklaard, en gelet op hetgeen verder over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken tot de volgende vaststelling. De rechtbank ziet voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr bestond
.Naast de door de deskundigen vastgestelde dysthymie acht de rechtbank een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ook aannemelijk vanwege het excessief agressieve gedrag dat de verdachte – in een alledaagse situatie waarin dergelijk gedrag niet op enige wijze viel te voorzien – bij het plegen van de feiten 1 en 2 heeft vertoond.
Gelet op het voorgaande – in bijzonder hetgeen verdachte over zijn bijzondere gemoedstoestand op de dag van het bewezenverklaarde heeft verklaard – vindt de rechtbank het voorts aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in enigerlei mate heeft doorgewerkt in de door verdachte begane feiten en zal die derhalve in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
8.3.2.4 Herhalingsgevaar en gevaar voor veiligheid van personen
Vervolgens ligt de vraag voor of de maatregel van tbs ter bescherming van de maatschappij vereist is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten (ook al is verdachte blijkens zijn strafblad van 1 januari 2024 niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten), waardoor zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De rechtbank baseert deze inschatting op de volgende omstandigheden. Verdachte is om een relatief futiele aanleiding in ernstig geweld uitgebarsten, omdat hij naar eigen zeggen geen andere uitweg zag voor zijn boosheid en het claustrofobische gevoel dat hij ervaarde. Die geweldsuitbarsting heeft enige tijd aangehouden. Volgens verdachte kwam die geweldsuitbarsting doordat hij al vier maanden werd gepest door zijn werkgevers die zijn loonstroken te laat naar hem opstuurden. Verdachte heeft ook verklaard dat zijn prikkelbaarheid de laatste zes jaren erger is geworden. De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte de oorzaak van het bewezen verklaarde bij derden legt. Hij heeft geen probleembesef en zoekt daarom geen hulp om zijn problematiek aan te pakken. Deze problematiek zal zonder behandeling niet verdwijnen.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte vindt de rechtbank het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord om verdachte, zonder dat het recidivegevaar is weggenomen of in belangrijke mate is afgenomen – waartoe behandeling een bijdrage zal kunnen leveren – terug te laten keren in de maatschappij. De verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan gedragsdeskundige rapportage, iedere opening naar onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
8.3.2.5 Overige vereisten artikel 37b Sr
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging eist. Indien verdachte zonder behandeling op straat zou komen te staan is er een groot gevaar dat verdachte wederom geweldsfeiten zal plegen wanneer hij meent dat hem onrecht wordt aangedaan.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging aan verdachte opleggen.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.